stop start PEUGEOT 408 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2023, Model line: 408, Model: PEUGEOT 408 2023Pages: 244, PDF Size: 7.25 MB
Page 114 of 244

11 2
Rijden
► Druk op deze toets om het tabblad 
Snelkoppelingen meteen te openen.
Meervoudige uitschakeling
Het is mogelijk om tegelijkertijd meerdere 
hulpfuncties voor de bestuurder uit te schakelen.
Dat wordt in twee stappen gedaan:
–
 
Eerst moet u alle functies selecteren die u wilt
  
uitschakelen.
–
 
Daarna moet u al deze functies tegelijkertijd
  
uitschakelen. 
De functies selecteren
► Druk op deze toets op het dashboard om  
de tabbladen ADAS weer te geven.
►
 
Selecteer het tabblad 
 Functies.
► Druk op deze toets om de lijst van  
beschikbare functies weer te geven.
►
 
Selecteer de functies die worden uitgeschakeld
  
als u de toets ADAS bij elke start even ingedrukt 
houdt (bijvoorbeeld
  Stop - start, Rijstrookassistent, 
Automatisch remsysteem (Active Safety Brake)).
► Druk op deze toets om terug te keren  
naar de vorige pagina.
Het systeem slaat op welke functies u wilt 
uitschakelen.
Deze functies uitschakelen
► Houd deze toets op het  
dashboard ingedrukt.
Alle eerder geselecteerde functies worden 
uitgeschakeld totdat de auto weer wordt gestart (dit 
wordt met een geluidssignaal bevestigd).
Verkeersbordherkenning
Raadpleeg voor meer informatie de  algemene adviezen over het gebruik van 
de rij- en parkeerhulpsystemen.
 
 
Dit systeem geeft de ter plaatse geldende 
maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel 
met behulp van:
–
 
Door de camera gedetecteerde verkeersborden
  
met een snelheidslimiet.
–
 
Informatie over snelheidslimieten uit de
  
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
–
 
Door de camera gedetecteerde borden die een erf
  
aangeven.
Bord gedetecteerd Voorgestelde 
snelheid (berekend)
Begin erfzone Voorbeeld:
 
 
Zonder PEUGEOT 
i-Connect Advanced 20
  km/h of 10 
mph (afhankelijk  van de voor het 
instrumentenpaneel  gebruikte eenheid) Met PEUGEOT 
i-Connect Advanced Weergave van de 
snelheid die geldt in 
het land waar u zich  bevindt.
–
 
Bepaalde verkeersborden met aanvullende
  
informatie die door de camera worden gedetecteerd.   
Page 120 of 244

11 8
Rijden
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of 
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheidU kunt tijdelijk harder rijden dan de 
ingestelde snelheid door op het gaspedaal 
te drukken (de geprogrammeerde snelheid 
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de 
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer 
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid 
met knipperen).
Werkingslimieten Gebruik het systeem nooit in de volgende 
situaties:
–
 
In een stedelijk gebied met overstekende
  
voetgangers.
–
 
In druk verkeer (behalve uitvoeringen met de
  
functie Stop & Go).
–
 
Op bochtige of steile wegen.
–
 
Op gladde of overstroomde wegen.
–
 
Bij slechte weersomstandigheden.
–
 
W
anneer het zicht voor de bestuurder slecht is.
–
 
Bij rijden op een racecircuit.
–
 
Op een testbank.
–
 
Bij het gebruik van een noodreservewiel.
–
 
Bij het gebruik van sneeuwkettingen of
  
sneeuwsokken.
Snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de  algemene adviezen over het gebruik van 
de rij- en parkeerhulpsystemen en het 
hoofdstuk  Specifieke adviezen voor de 
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem kan de  bestuurder met een ingestelde constante 
snelheid rijden zonder het gaspedaal te gebruiken.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden 
ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van ten minste 
40
 
km/h rijden.
De stand
  D of minimaal de tweede versnelling in 
stand
 
M  van de automatische transmissie moet zijn
 
ingeschakeld.
Bij een auto met de functie Stop & Start blijft  de snelheidsregelaar na het schakelen 
actief.
Na het afzetten van het contact worden alle  ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars 
 
 
 
1. Selectie snelheidsregelaar
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar 
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als 
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen van de snelheidsregelaar 
met de laatst opgeslagen snelheid (als 
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
4. Inschakelen van de snelheidsregelaar met de 
laatst opgeslagen snelheid
Gebruiken van de door het 
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over de functie Verkeersbordherkenning.   
Page 123 of 244

121
Rijden
6De status van het systeem wordt opgeslagen bij het 
afzetten van het contact.
Adaptieve snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van 
de rij- en parkeerhulpsystemen en het 
hoofdstuk  Specifieke adviezen voor de 
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch 
de door de bestuurder ingestelde snelheid 
aangehouden (opgeslagen snelheid), terwijl er 
voldoende afstand (ingesteld door de bestuurder) 
tot de voorligger wordt gehouden. Dit systeem regelt 
automatisch het accelereren en decelereren van de 
auto.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het 
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is 
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto  langzamer gaat rijden omdat het systeem 
ingrijpt.
Het systeem functioneert niet wanneer het 
remlicht defect is.
 
 
Hiervoor gebruikt het systeem een camera boven 
aan de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, 
een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik  op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt 
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde 
richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer  inschakelt bij het inhalen van een langzamer 
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe 
dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen 
te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid 
wordt hierbij niet overschreden.
Stuurkolomschakelaars 
 
 
 
1. Selecteren/deselecteren van alleen de 
snelheidsregelaar of de Drive Assist Plus 
(afhankelijk van de uitvoering)
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar 
inschakelen/onderbreken
Bevestiging van herstarten van de auto na 
automatische stop (uitvoering met Stop & 
Start-functie)
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als 
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar (als 
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
Weergave en instelling van de afstand tot de 
voorligger
4. Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar
Gebruiken van de door de functie 
Verkeersbordherkenning voorgestelde snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over de functie Verkeersbordherkenning.   
Page 139 of 244

137
Rijden
6Storing
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden, als de werking 
van het automatische remsysteem is verminderd of 
beperkt. 
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te 
nemen met een werkplaats.
Dit kan worden veroorzaakt door minder zicht 
(bijvoorbeeld door regen, mist, sneeuw, verblinding 
door een laaghangende zon) of omdat een van de 
sensoren is afgedekt. Stop de auto in dat geval en 
controleer of de camera aan de voorzijde of de radar 
aan de voorzijde met vuil, sneeuw, ijs of iets anders 
is afgedekt waardoor de sensor niet goed werkt. 
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje  op het instrumentenpaneel branden, in 
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als deze waarschuwingslampjes  gaan branden nadat de motor is 
afgezet en weer gestart, neem dan contact op met 
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan  op het instrumentenpaneel en/of op 
het display met waarschuwingslampjes voor de 
veiligheidsgordels of de airbag vóór aan 
passagierszijde branden om aan te geven dat de 
veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de 
passagier voorin niet is bevestigd (afhankelijk van de 
uitvoering). Het automatische remsysteem is 
uitgeschakeld totdat de veiligheidsgordels zijn 
vastgemaakt.
Systeem voor detecteren 
van onoplettendheid
Raadpleeg voor meer informatie de  algemene  adviezen over het gebruik van 
de rij- en parkeerhulpsystemen.
De functie omvat het systeem "Waarschuwing voor 
bestuurder" en het systeem "Waarschuwing voor 
bestuurder via camera".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld  om de bestuurder wakker te houden of te 
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in 
slaap valt. 
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de 
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als 
hij / zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk 
geval elke 2 uur.
Inschakelen / uitschakelen
Standaard wordt de functie automatisch 
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via  ADAS   op het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor 
rijhulpsystemen.
Waarschuwing voor 
bestuurder
Het systeem geeft een waarschuwing zodra  het detecteert dat de bestuurder langer dan 
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer 
dan 70
  km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft 
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de 
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een 
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de 
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt 
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de 
volgende voorwaarden is voldaan:
–
 
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
  
draaiende motor.
–
 
Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
–
 
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
  
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h, 
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
 
dan 70
  km/h is.   
Page 152 of 244

150
Praktische informatie
Compatibiliteit van 
brandstoffen
  
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met 
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Alleen benzineadditieven die voldoen aan de norm B715001 zijn toegestaan.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van uw 
auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een 
specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek 
octaangetal, specifieke commerciële benaming 
enz.) om de goede werking van de motor te 
garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw 
dealer.
Tanken
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 52 liter 
(Benzine) of 40 liter (Plug-in hybride).
Reservevolume: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een 
melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat 
branden, bevat de tank nog ongeveer 6 liter  
brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt, 
wordt dit waarschuwingslampje telkens 
weergegeven wanneer het contact wordt 
ingeschakeld, samen met een melding en een 
geluidssignaal. Onder het rijden worden deze 
melding en het geluidssignaal steeds vaker herhaald 
terwijl het brandstofniveau naar 0  gaat.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u 
met een lege tank strandt.
Een pijltje bij het waarschuwingslampje  geeft aan aan welke zijde de 
brandstofvulklep zich bevindt.
Stop & Start Tank nooit als de motor in de STOP-stand 
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Tanken
Er moet minimaal 10 liter brandstof wordt getankt, 
anders wordt dit niet op de brandstofniveaumeter 
weergegeven.
Bij het openen van de brandstofvulklep kan een 
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is 
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de 
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het 
brandstofcircuit.
Veilig tanken:
►
 
Zet altijd de motor uit. 
 
► Open de vulklep, druk langer dan 2 seconden op  
de toets voor het openen van de klep of druk met de 
auto ontgrendeld op de achterzijde van de vulklep 
(afhankelijk van de uitvoering).
Plug-in hybrideauto's Als u op de toets op het dashboard drukt, 
kan het enkele minuten duren voordat de vulklep 
wordt geopend. Er klinkt een geluid wanneer de 
vulklep opent.
Als de klep vastzit, houd de toets op het 
dashboard dan langer dan 3 seconden ingedrukt.
►
 
Kies de juiste brandstof bij het tankstation (deze
  
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van 
de brandstofvulklep van de auto).
 
 
► Draai de vuldop linksom, verwijder deze en  
plaats deze in de houder op de vulklep (afhankelijk 
van de uitvoering).    
Page 161 of 244

159
Praktische informatie
7Lounge-standWanneer de auto is aangesloten, kan het 
contact worden aangezet en kunnen bepaalde 
functies zoals de audio- en telematicasystemen 
en de airconditioning een paar uur worden 
gebruikt.
Laag laadniveau / Rijden Wanneer de auto rijdt terwijl het laadniveau 
van de tractiebatterij te laag is, kan de auto 
stilvallen, met ongevallen of ernstig letsel tot 
gevolg. Zorg er ALTIJD voor dat de tractiebatterij 
voldoende is opgeladen.
Laag laadniveau / Parkeren Als de buitentemperatuur lager dan 0 
graden is, raden wij u aan om de auto niet enkele 
uren met een laag laadniveau (minder dan 20%) 
buiten te parkeren.
Auto langer dan 1 maand in opslag Wanneer de auto langere tijd niet wordt 
gebruikt (langer dan 4 weken) zonder de 
mogelijkheid om op te laden bij het starten, zorgt 
de zelfontlading dat de auto niet kan worden 
gestart als het laadniveau van de tractiebatterij 
laag of zeer laag is, vooral bij temperaturen onder 
nul. Zorgt er ALTIJD voor dat de tractiebatterij 
20% tot 40% is opgeladen als u de auto enkele 
weken niet gaat gebruiken.
Sluit de laadkabel niet aan.
Zorg dat de auto altijd gestald staat bij een 
temperatuur tussen -10 °C en 30 °C (wanneer u 
de auto op een plek met extreme temperaturen 
stalt, kan de tractiebatterij beschadigd raken).
Zie het deel 12V-accu (plug-in hybride) voor de 
procedure voor het loskoppelen van de accu.
Voorzorgsmaatregelen
Plug-in hybrideauto's zijn ontwikkeld in 
overeenstemming met de richtlijnen voor 
blootstellingslimieten voor elektromagnetische 
velden, zoals uitgegeven door de International 
Commission on Non-Ionizing Radiation 
Protection
  (ICNIRP - Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare apparaten moeten een arts raadplegen over 
eventueel te nemen voorzorgsmaatregelen of 
contact opnemen met de fabrikant van hun 
geïmplanteerde elektronische medische apparaat 
om na te vragen of het apparaat gegarandeerd 
werkt in een omgeving die voldoet aan de richtlijnen 
van de ICNIRP.
Bij twijfel: blijf tijdens het opladen niet in de auto of 
in de nabijheid van de auto, de laadkabel of de lader, 
zelfs niet voor korte tijd.
Voorafgaand aan het laden Afhankelijk van de situatie:
►
 
Laat een elektricien controleren of de
  
elektrische installatie voldoet aan de geldende 
normen en geschikt is voor het opladen van de 
auto.
► Laat een voor de auto geschikt specifiek  
stopcontact of een voor de auto geschikte lader 
voor versneld laden (wallbox) monteren door een 
professionele elektricien.
Gebruik de laadkabel die bij de auto wordt 
meegeleverd.
Neem voor meer informatie contact op met 
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Tijdens het laden Uit veiligheidsoverwegingen start de 
motor niet als de laadkabel is aangesloten op 
de laadaansluiting van de auto. Er wordt een 
waarschuwing op het instrumentenpaneel 
weergegeven.
Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto 
wordt opgeladen, dan stopt het laden.
As de portieren of achterklep niet worden 
geopend en de laadstekker niet wordt verwijderd, 
wordt de auto na 30 seconden weer vergrendeld 
en wordt het laden voortgezet. 
Voer nooit werkzaamheden uit onder de 
motorkap:
–
 
Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs
  
1 uur nadat het laden is beëindigd - kans op 
brandwonden!
–
 
De ventilator kan op elk moment inschakelen -
  
kans op snijwonden of verstikking!
Na het laden Controleer of de laadklep is gesloten.   
Page 169 of 244

167
Praktische informatie
7► Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de 
aanwijzingen van de fabrikant.
►
 
Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
  
van maximaal 50
  km/h rijden.
►
 
Zet de auto stil en controleer of de
  
sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van  sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge 
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen  zonder sneeuw, omdat de banden van de 
auto en het wegdek dan beschadigd raken. Als 
de auto lichtmetalen velgen heeft, controleer dan 
of geen enkel deel van de kettingen of 
bevestigen de velg raakt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur 
van bepaalde functies bij afgezet contact om te 
voorkomen dat de accu ontladen raakt. 
Nadat de motor is afgezet, kunt u een 
aantal elektrische functies zoals het audio- 
en telematicasysteem, het dimlicht en de 
interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer 
30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies worden 
in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren  bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10 
minuten via het handsfree systeem van het 
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies 
worden automatisch weer ingeschakeld als de motor 
wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan 
de motor en laat deze draaien:
–
 
Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
  
minuten te kunnen gebruiken.
–
 
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
  
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om 
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is 
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de 
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet  gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies 
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de 
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals 
de airconditioning en achterruitverwarming, 
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de 
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer 
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit 
toelaat.
Motorkap
Zie het betreffende deel voor meer informatie over 
de  Actieve motorkap.
Stop & Start
Voordat u werkzaamheden onder de 
motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten 
om te voorkomen dat de motor automatisch weer 
wordt gestart. 
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die 
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde 
bewegende componenten kunnen komen - kans 
op verstikking en ernstig letsel!   
Page 173 of 244

171
Praktische informatie
7Uitvoeringen met Stop & Start zijn voorzien van  een 12
  V-loodaccu met speciale 
technologie en specificaties.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen 
door een PEUGEOT-dealer of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof,  veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding 
geven,  moet het twee keer zo vaak worden 
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties  van de airconditioning verstoren en 
onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof,  veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding 
geven,  moet het twee keer zo vaak worden 
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen ook het oliefilter  vervangen.
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij 
stadsverkeer en veel korte ritten. Het kan gebeuren 
dat u de remblokken vaker tussen twee 
onderhoudsbeurten moeten laten controleren.
Als er geen lek in het remsysteem zit, betekent een 
daling in het remvloeistofniveau dat de remblokken 
zijn versleten.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht  of  onder winterse omstandigheden ijs 
vormen op de remschijven en remblokken: de 
remwerking kan daardoor afnemen. Rem een 
paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij 
te maken.
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een  gekwalificeerde werkplaats voor informatie 
over het controleren van de slijtage van de 
remschijven.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat echter in  het geval van een storing het systeem 
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor  meer informatie over de elektrische 
parkeerrem.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,  inclusief het reservewiel, moet worden 
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker gelden 
voor koude banden. Als u langer dan 10 minuten of 
meer dan 10 km met een snelheid van meer dan 
50 km/h hebt gereden, moet u een 0,3 bar (30 kPa) 
hogere bandenspanning ten opzichte van de op de 
sticker aangegeven waarden aanhouden.
Bij een te lage bandenspanning neemt het  energieverbruik toe. Wanneer de spanning 
van de banden niet correct is, kunnen ze 
voortijdig slijten. Bovendien kan dit een negatief 
effect hebben op de wegligging: risico van een 
ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde banden 
vermindert de remwerking en heeft een negatieve 
invloed op het wegligging. Controleer de staat 
van de banden (loopvlak en flanken) en de 
velgen regelmatig, en controleer dan ook of de 
ventieldoppen nog aanwezig zijn. 
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder het 
loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de groeven 
minder dan 1,6 mm. De banden moeten zo snel 
mogelijk worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere 
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op 
de levensduur van de banden, het draaien van de 
banden, de bodemvrijheid en de waarde op de    
Page 174 of 244

172
Praktische informatie
snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op de 
wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor- 
en achteras, anders kan het elektronische 
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het juiste 
moment ingrijpen.
Markeer altijd de draairichting van de banden die 
worden opgeslagen bij het monteren van de winter- 
of zomerbanden. Berg ze op een koele, droge plek 
op, uit de buurt van direct zonlicht.
Winter- en vierseizoenenbanden zijn te herkennen aan dit symbool op de flanken.
Schokdempers
Het is voor bestuurders lastig om te weten wanneer de schokdempers zijn versleten. 
Schokdempers hebben echter wel een grote invloed 
op de wegligging en de remprestaties.
Voor uw veiligheid en rijcomfort raden wij u aan 
om ze regelmatig door een PEUGEOT-dealer of 
gekwalificeerde werkplaats te laten controleren.
Distributie- en accessoiresets
De distributie- en accessoiresets worden  gebruikt vanaf het moment dat de motor 
wordt gestart totdat de motor wordt afgezet. Het is 
normaal dat ze in de loop der tijd slijten.
Een defecte distributie- of accessoireset kan schade 
aan de motor veroorzaken, waardoor deze niet meer 
kan worden gebruikt. Houd u aan de aanbevolen 
vervangingsintervallen, aangegeven in kilometers of 
tijd, afhankelijk van welke als eerste wordt bereikt.
Vrijloop
In bepaalde situaties moet de auto in de 
vrijloopstand worden gezet (bijvoorbeeld bij slepen, 
op een testbank, in een automatische wasstraat 
(wasstand), of bij transport per trein of over zee).
Laat de auto nooit onbeheerd achter als  deze in de vrijloop staat.
 / 
Procedure voor het activeren van de vrijloop
Terwijl de auto met draaiende motor stilstaat:
►  T rap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►
 
Houd de modus
   N op de drukknop geselecteerd.
►
 
Druk ongeveer 1 seconde op de toets 
 START/
STOP om de motor uit te schakelen (ter bevestiging 
gaan de controlelampjes P  en N knipperen).
►
 
Laat het rempedaal los om het contact in te
  
schakelen en de elektrische parkeerrem vrij te 
geven.
Er wordt een melding op het  instrumentenpaneel weergegeven om te 
bevestigen dat de wielen 15 minuten worden 
vrijgezet.
In de vrijloop kan het audiosysteem niet worden 
bijgewerkt (melding weergegeven op het 
instrumentenpaneel).
Na 15 minuten of terug naar de normale 
werking.
► Houd het rempedaal ingetrapt, start de motor en  
selecteer stand P .
Sleutelloos instap- en startsysteem
Trap het rempedaal niet in terwijl u het 
contact aan en weer uit zet. Als u dat wel doet, 
start de motor waardoor u de procedure opnieuw 
moet uitvoeren.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd  u aan de volgende aanbevelingen om 
beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de  motorruimte - kans op schade aan 
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage 
temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat  wast, vergrendel dan alle portieren en, 
afhankelijk van de uitvoering, haal de 
elektronische sleutel uit de detectiezone en    
Page 187 of 244

185
In geval van pech
8Met benzinemotoren
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor 
het starten van de motor met behulp van startkabels 
of voor het laden van een lege accu.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap. 
 
Voor toegang tot de pluspool (+):
► Ontgrendel de motorkap door de  
ontgrendelhendel in het interieur en vervolgens de 
veiligheidshaak van de motorkap te bedienen.
►
 
Open de motorkap.
Pluspool  (+)
 met snelsluiting.
Minpool  (-).
De minpool van de accu is niet bereikbaar en 
daarom bevindt er zich vlak bij de accu een 
afzonderlijk massapunt.
Starten van de motor met een hulpaccu 
en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor 
worden gestart met een hulpaccu (externe accu of 
de accu van een andere auto) en startkabels of met 
een startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is  aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
  V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale 
spanning van 12
  V en een capaciteit minimaal 
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem, 
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's 
uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de 
buurt van bewegende delen van de motor (zoals 
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende 
motor.
 
 
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)  
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
 
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
  
de ontladen accu (A ) (bij het gebogen metalen 
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de 
hulpaccu (B) of de startbooster.
►
 
Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
  
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B ) of 
de startbooster (of op een massapunt van de auto 
met de hulpaccu).
►
 
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
  
kabel aan op het massapunt C .
►
 
Start de motor van de auto met de hulpaccu en
  
laat deze enkele minuten draaien.
►
 
Start de auto met de lege accu en laat de motor
  
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af 
en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
►
 
W
 acht totdat de motor stationair draait.
►
 
Maak de startkabels vervolgens 
 in omgekeerde 
volgorde los.
►
 
Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+),
  
als uw auto hiermee is uitgerust.
►
 
Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
  
terwijl de auto stilstaat, om de accu voldoende op 
te laden.
Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat  de auto voldoende is opgeladen, kunnen 
sommige functies mogelijk niet goed werken 
(zoals Stop & Start).
Laden met behulp van een acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het 
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu 
voldoende is opgeladen.