Peugeot 508 RXH 2014 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2014, Model line: 508 RXH, Model: Peugeot 508 RXH 2014Pages: 332, PDF Size: 9.67 MB
Page 131 of 332

129
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.1.
I
nschakelen head-up display.
2.
U
itschakelen head-up display
(lang indrukken).
3.
R
egeling lichtsterkte.
4.
H
oogteverstelling weergave.Schakelaars
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.
D
e snelheid van uw auto.
B.
D
e informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
Informatie op het
head-up display
C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering). Deze worden in de
elektrische stand in het blauw weergegeven.
Raadpleeg voor meer informatie over
het navigatiesysteem de rubriek "Audio
en telematica".
Dit systeem werkt wanneer het hybridesysteem
is ingeschakeld. De instellingen worden bij het
afzetten van het contact opgeslagen.
4
Rijden
Page 132 of 332

130
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het
systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen.
F Houd de toets 2 i ngedrukt om het systeem uit te
schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up
display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart.
Inschakelen/uitschakelen
F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van het display in met de toetsen 3 :
-
"
zon" om de lichtsterkte te verhogen,
-
"
maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voor werpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,
...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfiberdoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4 :
-
o
mhoog om het display hoger af te
stellen,
-
o
mlaag om het display lager af te stellen.
Rijden
Page 133 of 332

131
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Dodehoekdetectie
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
-
d
irect, wanneer u wordt ingehaald,
-
n
a circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt. Het systeem dient als hulp voor
de bestuurder maar kan nooit een
vervanging zijn voor de spiegels.
De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het op tijd
waarnemen wat er zich achter hem
bevindt, het inschatten van de snelheid
en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan
niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de
bestuurder en kan alleen waarschuwen;
de bestuurder blijft zelf te allen tijde
verantwoordelijk voor een veilig
weggedrag.
4
Rijden
Page 134 of 332

132
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
n
abij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Inschakelen
F Druk op deze knop: het controlelampje gaat branden. Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
Indien een persoon, een fietser of een
voertuig zich in de dode hoek van het voertuig
bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voor waarden:
-
a
lle voertuigen gaan dezelfde kant op,
-
d
e snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- h et verschil in snelheid ten opzichte
van het andere voertuig bedraagt minder
dan 10 km/h,
-
d
e verkeersstroom is vloeiend,
-
d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger of caravan...
Rijden
Page 135 of 332

133
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
- bij het inhalen van of ingehaald worden door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres. F
O
m deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop:
het controlelampje gaat uit.
Storingen
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekdetectie dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen. De dodehoekdetectie wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
4
Rijden
Page 136 of 332

134
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Snelheden opslaan
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem.
Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
F
G
a naar het " Hoofdmenu " van het display
van het instrumentenpaneel door op de
toets "CONFIG" te drukken.
F
S
electeer het menu " Parameters auto" en
bevestig uw keuze. Selecteren van een opgeslagen
snelheid:
F
d
ruk op de toets "
+" of "
- "
en houd de toets even
ingedrukt; het systeem
stopt bij de dichtstbijzijnde
opgeslagen snelheid,
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat
en gebruik hierbij het display van het
instrumentenpaneel.
Deze handelingen kunnen alleen
uitgevoerd worden als de auto stilstaat.
Werking
F Selecteer " Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
F
Sel
ecteer " Geprogrammeerde
snelheden " en bevestig uw keuze.
F
Sel
ecteer " Activeren " om de opgeslagen
snelheden te kunnen gebruiken.
F
V
ink de snelheden M1 tot en met M5 aan
die u wilt gebruiken.
F
V
erplaats de cursor naar de gekozen
waarde en druk vervolgens op "CONFIG"
om de waarde te kunnen wijzigen.
F
Sel
ecteer " OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteren
F druk nog eens op de toets " +" of " -" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid
en de status van het systeem
(in-/uitgeschakeld) weergegeven.
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
Rijden
Page 137 of 332

135
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Alleen door het gaspedaal tot voorbij
het zware punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30
km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
1.
T
oets voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.
T
oets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.
T
oets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4.
T
oets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsbegrenzing (Pause)
5.
T
oets voor het uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel
A. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/ onderbroken
B.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd
C.
I
ngestelde snelheid
4
Rijden
Page 138 of 332

136
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
F Druk op 1: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
F Stel de snelheid in door op de toets 2 o f 3 t e
drukken (bijv.: 90 km/h).
Programmeren
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd, wel als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt tot voorbij
het zware punt .
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
op het display gaat knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als
het gas wordt losgelaten en de ingestelde snelheid weer wordt
aangehouden.
Uitschakelen van de functie
F Druk op 5 : de snelheidsbegrenzer is
uitgeschakeld.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van het gaspedaal worden gehinderd
en daarmee de werking van de
snelheidsbegrenzer worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van een derde
bevestigingspunt bij de pedalen, waarmee
wordt voorkomen dat de mat en de pedalen
met elkaar in contact kunnen komen.
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 e n 3:
- + /- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F
I
nschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
F
O
nderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de
toets 4 : het onderbreken wordt bevestigd op het display via de
melding "Pause".
F
W
eer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
de toets 4 .
Rijden
Page 139 of 332

137
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Hiervoor is het nodig dat:
-
d
e wagensnelheid minimaal 40 km/h is,
-
m
inimaal de 2e versnelling is ingeschakeld,
-
d
e stand A is geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel,
door het rempedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het ESC.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. 1.
Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar2. Toets voor het programmeren van een snelheid en
het verlagen van de ingestelde snelheid
3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid
4. Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (Pause)
5. Toets voor het uitschakelen van de snelheidsregelaar
Bediening op het stuurwiel
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
De informatie van de snelheidsregelaar wordt
weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Weergave op het display
A. Snelheidsregelaar ingeschakeld/ onderbroken
B.
Sn
elheidsregelaar geselecteerd
C.
I
ngestelde snelheid
4
Rijden
Page 140 of 332

138
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
F Druk op 1: de snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld
(Pause).
F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens
op de toets 2
o
f 3
t
e drukken (bijv.: 110 km/h).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 e n 3:
- + /- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F
O
nderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het
onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause".
F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op
de toets 4 .
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Uitschakelen van de functie
F Druk op 5 : de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Rijden