dashboard PEUGEOT BOXER 2021 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: BOXER, Model: PEUGEOT BOXER 2021Pages: 212, PDF Size: 6.44 MB
Page 10 of 212

8
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel 
 
1.Snelheidsmeter (km/u of mijl/u)
2. Display
3. Brandstofniveaumeter (Diesel)
4. Koelvloeistoftemperatuur (Diesel)
5. Toerenteller (rpm x 1.000) (Diesel)
Elektrische voertuigen
De brandstofniveaumeter, de 
koelvloeistoftemperatuurmeter en toerenteller zijn 
niet actief.
Displayscherm niveau 1 
 
In het onderste deel:
–   Tijd.
–
  Buitentemperatuur.
–
 
Afgelegd aantal mijl / kilometer –
 
Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
  
(Diesel).
–  
Hoogteafstelling van de koplampen.
–
  
Geprogrammeerde waarschuwing bij te hoog
  
toerental
–  
Snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar (diesel).
–
  
Schakelindicator (diesel).
–
  
Stop & Start (diesel).
In het bovenste deel:
–
  
Datum.
–
  
Onderhoudsindicator
 .
–   Waarschuwingsmeldingen.
–  
Meldingen over de status van functies.
–
  
Configuratie van het voertuig.
Displayscherm niveau 2 
 
Links:
–
  Tijd.
–
  Buitentemperatuur
–
 
W
 aarschuwings- of statuslampjes.
–
 
Snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar (diesel).
Rechts:
–
 
Datum.
–
 
Onderhoudsindicator
 . –
 
Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
  
(Diesel).
–   Waarschuwingsmeldingen.
–  
Meldingen over de status van functies.
–
  
Configuratie van het voertuig.
–
  
Hoogteafstelling van de koplampen.
–
  
Afgelegd aantal mijl / kilometer
Lichtsterkte van de 
dashboardverlichting
De lichtsterkte van de dashboardverlichting 
kan worden aangepast met de toets MODE, 
met de parkeerlichten aan.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over de configuratie van het voertuig (MODE).
Display in de 
achteruitkijkspiegel 
(elektrisch)
De binnenspiegel bevat een speciaal display met 
informatie over het elektrische systeem. Het gaat 
branden wanneer het contact wordt ingeschakeld en 
wanneer het voertuig wordt opgeladen. 
     
Page 23 of 212

21
Instrumentenpaneel
1Audio- en telematicasysteem op het 
touchscreen
 
 
Met het bedieningspaneel voor het audiosysteem 
op het midden van het dashboard kunnen menu's 
worden geopend om bepaalde uitrusting aan te 
passen. 
De bijbehorende informatie wordt op het display op 
het touchscreen weergegeven.
De informatie is beschikbaar in 9 talen: Duits, 
Engels, Spaans, Frans, Italiaans, Nederlands, Pools, 
Portugees en Turks. 
Vanwege de veiligheid kunnen sommige menu's 
alleen worden geopend als het contact is 
uitgeschakeld.
Biedt toegang tot het menu "Settings" 
(Instellingen).
Hiermee kunt u omhoog in een menu bladeren of een waarde verhogen.
Hiermee kunt u omlaag in een menu bladeren of een waarde verlagen.
Menu "Instellingen"
1. "Weergave"
2. "Gesproken commando's"
3. "Tijd en datum"
4. "Veiligheid/Assistentie"
5. "Verlichting"
6. "Portieren & vergrendeling"
7. "Audio"
8. "Telefoon/Bluetooth"
9. "Radio-instelling"
10. "Herstel instellingen" om de fabrieksinstellingen 
te herstellen.
11 . "Delete pers. data" (persoonsgegevens 
wissen) om al uw persoonlijke gegevens met 
betrekking tot de Bluetooth-apparatuur uit het 
audiosysteem te wissen.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer 
informatie over de audio, telefoon, radio en 
navigatie.
De instellingen in de submenu's 4 , 5 en 6 
zijn afhankelijk van de uitrusting in het 
voertuig.
In het submenu "Display" (Display) kunt u het 
volgende doen: –
 
"Languages" (T
 alen) selecteren en een van de 
hierboven genoemde talen kiezen,
–  
"Unit of Measurement" (Maateenheid) selecteren
  
en het verbruik (mijl/gallon, l/100 km), afstanden 
(mijl, km) en temperatuur (°F, °C) instellen,
–  
"T
 rip B display" (Weergave traject B) selecteren 
om traject B van de boordcomputer in of uit te 
schakelen (aan, uit).
In het submenu "Safety/Assistance" (Veiligheid/
Assistentie) kunt u het volgende doen:
–  
"Parkview Camera" (Parkview-camera) en
  
daarna de "Reversing camera" (Achteruitrijcamera) 
selecteren om deze in of uit te schakelen (On, Off),
–  
"Parkview camera" (Parkview-camera), daarna
  
"Vertraging camera" (Camera delay) selecteren om 
het display 10 seconden vast te houden of tot 18 
km/u in of uit te schakelen) (aan, uit),
–  
"T
 raffic Sign" (Verkeersbord) selecteren om deze 
in of uit te schakelen (aan, uit),
–  
"Passenger airbag" (Passagiersairbag) selecteren
  
om deze in of uit te schakelen (aan, uit).
In het submenu "Lights" (Verlichting) kunt u het 
volgende doen:
–  
"Daytime running lamps" (Dagrijverlichting)
  
selecteren om deze in of uit te schakelen (aan, uit),
–  
"Auto. main beam headlamps" (Automatisch groot
  
licht) om deze functie in of uit te schakelen (aan, uit),
–  "Headlamp sensor" (Koplampsensor) selecteren  
om de gevoeligheid aan te passen (1, 2, 3).
In het submenu "Doors & locking" (Portieren & 
vergrendeling) kunt u het volgende doen:
–
 
"Autoclose" (Automatische sluiten) selecteren om
  
deze functie in of uit te schakelen (aan, uit).   
Page 26 of 212

24
Toegang tot de auto
Legenda 
 
Met de sleutel kunt u de sloten van de auto 
vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop openen 
en sluiten en de motor starten en afzetten.
Afstandsbediening met 2 knoppen
 
 
Centrale ontgrendeling
Druk op deze knop om gelijktijdig alle 
portieren en deuren van de auto te 
ontgrendelen.
De plafonnier gaat kort branden en de 
richtingaanwijzers knipperen twee keer.
Als u op deze knop drukt, wordt het alarm (indien 
aanwezig) uitgeschakeld.
Het verklikkerlampje van de knop van de centrale 
vergrendeling op het dashboard gaat uit.
Centrale vergrendeling
Wanneer u op deze knop drukt, kunt u alle  portieren/deuren van het voertuig 
tegelijkertijd vergrendelen. 
Als een van de portieren/deuren open is of niet goed 
is gesloten, dan werkt de centrale vergrendeling niet.
De richtingaanwijzers knipperen één keer.
Als uw voertuig met een alarm is uitgerust, dan 
kunt u het alarm inschakelen door op deze knop te 
drukken.
 
 
 
 
Het controlelampje van de centrale vergrendeling 
gaat branden en daarna knipperen.
Afstandsbediening met 3  knoppen
 
 
Ontgrendelen van de cabine
Druk op deze knop om de cabine van uw 
auto te ontgrendelen.
De plafonnier gaat kort branden en de 
richtingaanwijzers knipperen twee keer.
Het verklikkerlampje van de knop van de centrale 
vergrendeling op het dashboard gaat uit.
Ontgrendelen van de 
laadruimte
Druk op deze knop om de schuifdeur en de  achterdeuren van de laadruimte te 
ontgrendelen.
De richtingaanwijzers knipperen twee keer.
Als u op deze knop drukt, wordt het alarm (indien 
aanwezig) uitgeschakeld.    
Page 28 of 212

26
Toegang tot de auto
temperatuur of bij een zeer lage druk door een 
zeer grote hoogte. Probeer een gebruikte batterij niet te verbranden, 
te verbrijzelen of door te zagen / knippen.
Overzicht van de belangrijkste functies van de sleutel
Type sleutelDe cabine ontgrendelenDe portieren vergrendelenDe achterdeuren vergrendelen
Basissleutel Draai linksom (bestuurderszijde). Draai rechtsom (bestuurderszijde). -
Sleutel met afstandsbediening
Signalering
Richtingaanwijzers 2 keer knipperen.1 keer knipperen.2 keer knipperen.
Controlelampje centrale vergrendeling 
op het dashboard Uit.
Vast branden gedurende ongeveer 3 
seconden, daarna knipperen.Knippert.
Wanneer u de sleutel in het slot van het bestuurdersportier gebruikt, wordt het alarm niet in-/uitgeschakeld. 
 
Vergrendelen/ontgrendelen 
van binnenuit
Cabine en laadruimte 
 
 
 
► Druk op deze toets om de portieren/deuren en de  
laadruimte te vergrendelen/ontgrendelen.
De deuren kunnen altijd van binnenuit worden 
geopend.
Als een van de portieren/deuren open is of  niet goed is gesloten, dan werkt de centrale 
vergrendeling niet.
Het controlelampje:
–
 
brandt als de portieren en deuren zijn vergrendeld
  
en het contact is aangezet;
– knippert daarna wanneer de portieren en deuren  
zijn vergrendeld, het voertuig stilstaat en de motor 
is afgezet.
Deze toets werkt niet als het voertuig vanaf  de buitenkant is vergrendeld of 
supervergrendeld (afhankelijk van 
uitrustingsniveau, met de sleutel of 
afstandsbediening). 
Wanneer u rijdt met de portieren/deuren  gesloten, is het voor hulpdiensten in een 
noodgeval lastig om in het voertuig te komen.    
Page 38 of 212

36
Ergonomie en comfort
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over het Display in de achteruitkijkspiegel.
Verwarming en ventilatie
Advies
Het ventilatie- en airconditioningssysteem gebruiken
►
 
Let erop dat de uitstroomopening onder
  
de voorruit, de verschillende luchtkanalen, 
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en 
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven 
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar 
het interieur.
►
 
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
  
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het 
automatische airconditioningssysteem.
►
 
Zet de airconditioning minstens één tot twee
  
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het 
systeem in goede staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
  
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt 
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden 
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen 
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie  uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in 
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op 
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft  gestaan en de temperatuur in het interieur 
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het 
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg 
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed 
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de  airconditioning kan er water onder uit de 
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en  airconditioningssysteem
►
 
Controleer regelmatig de staat van het
  
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen.
We raden aan om een samengesteld 
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve 
additief biedt bescherming tegen vervuilende 
gassen en onaangename geuren.
►
 
V
oor een juiste werking van het 
airconditioningssysteem moet u het laten 
controleren volgens de aanbevelingen in het 
onderhoudsschema van de fabrikant. 
Bevat gefluoreerde broeikasgas R134A. Afhankelijk van de uitvoering en het 
verkoopland kan het aircocircuit het broeikasgas 
R134a bevatten.
Stop & Start De verwarmings- en 
airconditioningssystemen werken alleen als de 
motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om 
een comfortabele temperatuur in het interieur te 
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over het Stop & Start-systeem.
Verwarming / handbediende 
airconditioning
 
 
1. Airconditioning aan / uit (afhankelijk van de 
uitvoering)
2. Regeling van de temperatuur
3. Regeling van de luchtstroom
4. Regeling van de luchtverdeling
5. Toevoer van buitenlucht / luchtrecirculatie    
Page 48 of 212

46
Ergonomie en comfort
Opbergvakken in de 
voorportieren
 
 
Afhankelijk van het land van bestemming kan in 
een van de opbergvakken van de voorportieren de 
bandenreparatieset zijn opgeborgen.
Gekoeld dashboardkastje 
 
Dit bevindt zich in het bovenste deel van het 
dashboard, aan passagierszijde.
De lucht die in het dashboardkastje wordt 
gecirculeerd is dezelfde lucht die uit de 
ventilatieopeningen stroomt.
USB-aansluiting 
 
 
 
Deze-aansluiting is uitsluitend bestemd voor 
de voeding en het opladen van de aangesloten 
draagbare apparatuur.
12 V-aansluiting 
 
 
 
Maximaal vermogen: 180 W.
Het aansluiten van elektrische apparatuur  die niet door PEUGEOT is goedgekeurd, 
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan 
leiden tot storingen in de werking van de 
elektrische componenten van de auto, zoals een 
slechte radio-ontvangst of storingen in de 
weergave van de displays.    
Page 49 of 212

47
Ergonomie en comfort
3Aansteker 
 
 
 
► Houd deze enkele seconden ingedrukt voor  
automatische activering.
Opbergruimte boven de 
voorruit
 
 
Deze bevindt zich boven de zonnekleppen.
Maximale belasting: ongeveer 20 kg.
Leeslampjes 
 
Deze worden met de knoppen bediend.
Met de knop bij de bestuurder kunnen beide lampen 
worden bediend.
Met de knop bij de passagier kan de lamp aan de 
bestuurderszijde of de lamp aan passagierszijde 
worden bediend.
Met de knoppen onder aan het 
dashboard aan de bestuurderszijde 
kan de bestuurder de lamp aan 
passagierszijde inschakelen / 
uitschakelen.
Plafonnier 
 
Deze kan worden ingeschakeld:
–  met de schakelaars op de plafonnier , bij aangezet 
contact (stand RUN),
–
 
door het openen of sluiten van de voorportieren,
–
 
door het vergrendelen/ontgrendelen van de auto.
De plafonnier gaat automatisch uit:
–
 
als zowel de rechter als de linker schakelaar niet
  
is ingedrukt,
–
 
in alle gevallen na 15 minuten, als de deuren
  
geopend blijven,
–
 
of zodra het contact is aangezet.    
Page 56 of 212

54
Verlichting en zicht
– De dimlichten blijven branden: dit 
controlelampje gaat op het 
instrumentenpaneel branden.
Als het buiten vrij donker is en afhankelijk van de 
verkeerssituatie: 
– Het groot licht gaan automatisch  
branden: deze controlelampjes gaan 
op het instrumentenpaneel branden.
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf 
de verlichting omschakelen.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie 
tijdelijk uit te schakelen. De verlichting schakelt over 
op de stand "automatische verlichting".
Bij een snelheid lager dan ongeveer 15 km/u wordt 
deze functie automatisch uitgeschakeld.
Als u nog steeds het groot licht wilt gebruiken, flits 
dan nog een keer met de koplampen; het groot licht 
blijft branden totdat het voertuig met een snelheid 
van ongeveer 40 km/u gaat rijden.
Bij snelheden hoger dan 40 km/u wordt deze functie 
automatisch weer ingeschakeld (mits u niet weer 
met de koplampen hebt geflitst om het groot licht uit 
te schakelen).
Uitschakelen
► Zet de ring van de lichtschakelaar in de  
stand "dimlicht".
Er kunnen storingen in de werking van het  systeem optreden:
–
 
bij slecht zicht (sneeuwval, zware regenval of
  
dichte mist, enz.),
– als het gedeelte van de voorruit voor de  
camera vuil, beslagen of afgedekt is (bijvoorbeeld 
met een sticker),
–
 
als de verlichting van uw auto wordt
  
weerkaatst door spiegelende of reflecterende 
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem detecteert geen: –  weggebruikers die geen verlichting  
voeren, zoals voetgangers,
–
 
voertuigen waarvan de verlichting wordt
  
afgeschermd, bijvoorbeeld door een vangrail op 
de snelweg,
–
 
voertuigen die zich aan de top of de voet van
  
een steile helling, in een bocht of op een zijweg 
bevinden.
Parkeerlichten
Met dit systeem kunt u de lichten laten branden 
terwijl het voertuig staat geparkeerd; met het contact 
uit en de sleutel in de STOP-stand of verwijderd. 
 
 
► Zet de ring van de lichtschakelaar in stand O en  
daarna in de stand voor dimlicht of groot licht.
Dit controlelampje gaat branden op het  dashboard.
De lichten blijven branden zo lang het voertuig staat 
geparkeerd. 
Wanneer de lichten langere tijd blijven  branden, loopt de accu sneller leeg. 
Hoogteverstelling van de 
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen op basis van de 
belading van uw voertuig om verblinding van 
medeweggebruikers te voorkomen. 
Deze functie is toegankelijk in de standen voor 
dimlicht en groot licht.    
Page 66 of 212

64
Veiligheid
– bij een ernstige aanrijding gaan de airbags 
onmiddellijk af en verbeteren ze de bescherming van 
de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding 
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht 
niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto 
eventueel kunnen verlaten.
–
 
bij een minder ernstige aanrijding of een
  
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen 
waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags 
niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in 
deze situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als de motor  draait.
De airbags werken slechts één keer. Als er een 
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde 
of een volgend ongeval), worden de airbags niet 
meer opgeblazen.
Het afgaan van de airbag(s) gaat gepaard  met een lichte rookontwikkeling en een knal; 
dit wordt veroorzaakt door de activering van de 
pyrotechnische lading van het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend 
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, 
kan het gehoor gedurende een korte periode 
enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en 
voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, 
om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het stuurwiel 
en de passagiersairbag in het dashboard boven het 
dashboardkastje.
Zij-airbags en window-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan de 
zijde van de portieren in de rugleuningen van de 
voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en 
in de hemelbekleding bij de voorste zitplaatsen van 
de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de 
voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden opgeblazen aan 
de zijde waar de aanrijding plaatsvindt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden, laat  het systeem dan controleren door het 
PEUGEOT-netwerk.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande  veiligheidsvoorschriften voor een 
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze 
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag 
en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten, 
enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags 
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit 
kan de inzittende bij het afgaan van de airbag 
verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van 
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van 
de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de 
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen 
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden 
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of 
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de 
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag 
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen 
enkele milliseconden) en loopt vervolgens 
even snel leeg, waarbij de hete gassen via de 
daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast 
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen 
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op 
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een 
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.    
Page 67 of 212

65
Veiligheid
5Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in 
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het 
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij 
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
ZijairbagsBreng uitsluitend goedgekeurde 
stoelhoezen aan die compatibel zijn met 
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen die 
geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot 
het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de 
rugleuning van de stoelen (kleding enz.): dit zou 
bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot 
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel 
zitten.
Window-airbags Bevestig nooit iets op of aan de 
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de 
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak los; 
deze maken deel uit van de bevestiging van de 
window-airbags.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het  vervoer van kinderen verschilt per land. 
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende 
adviezen op:
–
 
Conform 
 de Europese wetgeving dienen  kinderen 
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter 
in goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht 
geschikte kinderzitjes op met veiligheidsgordels of 
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden 
vervoerd.
–
 
V
olgens de statistieken zijn de 
achterzitplaatsen van uw voertuig de veiligste 
plaats voor het vervoeren van een kind.
–
 
Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug
  
in de rijrichting in het voertuig worden geplaatst, 
op de voorstoel of een achterzitplaats van het 
voertuig.
Het wordt aanbevolen om kinderen op de  achterzitplaatsen van het voertuig te 
vervoeren:
–
 
tot 3 jaar "
 met de rug in de rijrichting",
–
 
vanaf 3 jaar "
 met het gezicht in de 
rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct  is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de 
steun goed contact maakt met de vloer.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een  auto is bevestigd, kan de veiligheid van het 
kind bij een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of 
gordelsluiting van de veiligheidsgordel onder het 
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in 
gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje 
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden 
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van 
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet 
worden beperkt.
Wanneer het kinderzitje met de veiligheidsgordel 
wordt bevestigd, moet u ervoor zorgen dat de 
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is 
gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig 
op zijn plaats houdt. Wanneer de passagiersstoel 
verstelbaar is, moet u deze waar nodig naar 
voren schuiven.
Verwijder de hoofdsteun voordat u 
een kinderzitje met rugleuning op een 
passagierszitplaats bevestigt.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te 
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt 
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun 
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger Het bovenste gedeelte van de 
veiligheidsgordel moet over de schouder van het 
kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de 
bovenbenen van het kind ligt.