Peugeot iOn 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: iOn, Model: Peugeot iOn 2018Pages: 136, PDF Size: 5.83 MB
Page 51 of 136
49
Als het contact wordt aangezet (stand
ON), gaat het lampje enkele seconden
branden. Als het lampje niet uitgaat
of niet brandt, neem dan contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijdende auto Als dit lampje permanent brandt,
duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als beide lampjes gaan branden,
duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar,
waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat er wielen worden
gemonteerd die aan de voorschriften van de
fabrikant voldoen.Noodremassistentie
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Activering
Het systeem wordt geactiveerd als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot. Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet los.
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antislipregeling (of Traction Control) verbetert
de tractie van de wielen om doorslippen te
voorkomen, door in te grijpen op de remmen van
de aangedreven wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer in de
juiste koers te brengen.
Activering
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip of tractie hebben.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
bijvoorbeeld vastzit in modder, sneeuw of mulle
grond) kan het nuttig zijn het ASR- en DSC-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen weer
grip kunnen krijgen.
F Druk op deze toets tot het desbetreffende symbool verschijnt op het instrumentenpaneel.
De weergave van dit symbool op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
ASR en DSC zijn uitgeschakeld.
5
Veiligheid
Page 52 of 136
50
Als de wielen te veel spinnen, kan het
differentieel van uw auto beschadigd
raken.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden niet automatisch
opnieuw ingeschakeld.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om de
systemen handmatig weer in te schakelen.
Als het symbool op het instrumentenpaneel
verdwijnt, betekent dit dat de ASR en DSC
weer zijn ingeschakeld.
Storing
Als deze lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden,
is er sprake van een storing in deze
systemen.
Laat de ASR en DSC controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De ASR en DSC verbeteren de veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het nemen
van meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed
werken als de voorschriften van de
fabrikant met betrekking tot de wielen
(banden en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische onderdelen,
en de binnen het PEUGEOT-netwerk
gebruikte montageprocedure worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampje verminderde
werking motorrem
Uw auto is uitgerust met een systeem voor het
terugwinnen van energie tijdens het afremmen
met gebruik van de motorrem.
Hierdoor wordt er een deel van de energie
die door het afremmen van het voertuig
gegenereerd wordt (bijv. bij een lange afdaling)
naar de tractiebatterij teruggevoerd om
de actieradius van de batterij tussen twee
laadbeurten te vergroten.
Wanneer de tractiebatterij volledig opgeladen
is, wordt in de eerste paar kilometers (of
mijl) dat de auto weer wordt gebruikt, de
motorremwerking tijdelijk gereduceerd.
Dit lampje op het
instrumentenpaneel knippert
om u uit te nodigen uw rijstijl
overeenkomstig aan te passen.
We adviseren daarom dat u zo goed mogelijk
anticipeert op het remmen: gebruik het
rempedaal om de auto af te remmen of volledig
tot stilstand te brengen.
Veiligheid
Page 53 of 136
51
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Voor een nog betere bescherming beperken de
spankrachtbegrenzers de kracht waarmee de
gordels tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Tijdens het knipperen van het lampje is
er nooit sprake van een reductie van het
remvermogen.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit lampje gedurende enkele
seconden branden in combinatie
met een geluidssignaal om aan
te geven dat de bestuurder en/of
voorpassagier zijn gordel niet heeft
vastgemaakt. Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet
vastmaakt binnen een minuut na het aanzetten
van het contact, gaat het lampje knipperen en
klinkt er een onderbroken geluidssignaal.
Na ongeveer 90
seconden gaat het lampje
uit en stopt het geluidssignaal, ver volgens
gaat het lampje opnieuw branden en klinkt het
geluidssignaal opnieuw. Dit blijft zo zolang
de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Als de veiligheidsgordel tijdens het
rijden wordt losgemaakt, worden dezelfde
waarschuwingssignalen gegeven.
Veiligheidsgordels achter
De twee zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepuntsgordels met oprolautomaat.
5
Veiligheid
Page 54 of 136
52
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Waarschuwingslampje
losgemaakte veiligheidsgordel
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel rechts achter.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel links achter.
Het branden van deze lampjes geeft aan
dat de veiligheidsgordel van de inzittende
op de desbetreffende zitplaats achterin is
losgemaakt.
Veiligheid
Page 55 of 136
53
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels werken dan niet optimaal.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw.
De veiligheidsgordel wordt automatisch
opgerold als hij niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, conform de voorschriften en met
het juiste gereedschap.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold. Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het lampje van de airbag
branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Veiligheid
Page 56 of 136
54
Airbags
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags zijn ontworpen om de bescherming
van de inzittenden te verbeteren in het
geval van een zware aanrijding. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de
bescherming van de inzittenden van de
auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten.
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen (behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld) bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , waarbij de krachten
de lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto,
op een horizontaal vlak worden uitgeoefend.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het dashboard om te
verhinderen dat de inzittende naar voren wordt
geslingerd.
Veiligheid
Page 57 of 136
55
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden,
neem dan direct contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje op
de voorpassagiersstoel en laat hier
niemand op zitten.
Zijairbags
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding en verkleinen de kans op letsel.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf
de buitenzijde richting de binnenzijde van de
auto worden uitgeoefend.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de heup
en de schouder van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Window-airbagsDeze airbags beschermen de bestuurder en
passagiers bij een ernstige aanrijding van opzij
om de kans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de zijruiten.
Storing
Als dit lampje gaat branden,
raadpleeg dan altijd het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
5
Veiligheid
Page 58 of 136
56
Instructies
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten enz.) en bevestig niets in
de buurt van de airbags of in het gebied waar
de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij
het afgaan van de airbag ver wonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daar voor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor
informatie over de stoelhoezen die geschikt
zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Veiligheid
Page 59 of 136
57
Algemene informatie met
betrekking tot kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen zijn per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land
geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
-
c
onform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12
jaar of kleiner
dan 1,50
m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd.
-
d
e veiligste plaats voor het ver voeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto.
-
K
inderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
Wij raden u aan kinderen op de
achterzitplaatsen van de auto te ver voeren:
-
T
ot 3 jaar "met de rug in de rijrichting ".
-
V
anaf 3 jaar "met het gezicht in de
rijrichting ".
Kinderzitje achterin
"Met de rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een steun
of deze goed op de vloer staat. Verstel
indien nodig de passagiersstoel.
5
Veiligheid
Page 60 of 136
58
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst, moet
de stoel in de middelste stand van de verstelling
in lengterichting worden geschoven en moet de
rugleuning rechtop worden gezet.
De airbag vóór aan passagierszijde
moet zijn uitgeschakeld. Het kind kan
anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Zet als een kinderzitje "met het gezicht in
de rijrichting" op de voorpassagiersstoel
is geplaatst, de stoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting en zet de
rugleuning rechtop. Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde niet uit.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze steun stevig en stabiel op
de vloer staat. Verstel indien nodig de
passagiersstoel. Passagiersstoel in de middelste stand van
de verstelling in lengterichting.
Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug
in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de
airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld.
Het kind kan in dat geval bij een aanrijding
levensgevaarlijk gewond raken.
Kinderzitje op de voorpassagiersstoel
Veiligheid