Peugeot Partner 2019 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: Partner, Model: Peugeot Partner 2019Pages: 312, PDF Size: 9.61 MB
Page 51 of 312

49
Deze knop werkt niet als de auto
van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling is ingeschakeld (met de
sleutel, de afstandsbediening of het Keyless
entry and start-systeem (afhankelijk van
de uitvoering)) of als een van de te openen
carrosseriedelen niet is gesloten.
Handmatig
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
uitgeschakeld.
F
D
ruk op deze knop om de auto
te vergrendelen (het lampje
gaat branden)/ontgrendelen (het
lampje gaat uit).
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
ingeschakeld.
F
D
ruk op deze knop om de
laadruimte te vergrendelen
(het lampje gaat branden)/
ontgrendelen (het lampje gaat
uit). Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Dit lampje gaat uit als één of meer deuren
van de laadruimte
worden ontgrendeld.
Als het contact is afgezet en de auto
volledig is vergrendeld, gaat het lampje uit
om energie te besparen.
Automatisch
De laadruimte wordt tijdens het rijden altijd
vergrendeld.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als u de automatische
vergrendelingsfunctie wilt deactiveren.
Carjackbeveiliging
Deze functie zorgt er voor dat de portieren
en de achterklep automatisch en gelijktijdig
worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid
van 10
km/h.
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
Inschakelen/uitschakelen
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.
F
D
ruk als het contact is aangezet op de knop
van de centrale vergrendeling tot er een
geluidssignaal klinkt en er een melding ter
bevestiging verschijnt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken. U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel en
in het bijzonder over het programmeren
van de selectieve vergrendeling van de
laadruimte.
2
Toegang tot de auto
Page 52 of 312

50
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schakelaar van
de centrale vergrendeling te drukken om
de portieren te vergrendelen. Wanneer
u dit niet doet, hoort u elke keer dat u de
10 km/h overschrijdt de vergrendeling
'terugspringen', met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar
van de centrale vergrendeling drukt, wordt
de auto weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10
km/h is dit
ontgrendelen slechts tijdelijk.
Achterdeuren
De linker achterdeur gesloten
houden bij geopende rechter
achterdeur Openen tot ongeveer 180°
Er kan worden gereden met een
geopende rechter deur voor het vervoeren
van lange ladingen.
De linker
deur wordt gesloten gehouden
door het opvallende gele slot aan de
onderzijde van de deur.
Deze gesloten deur mag niet worden
gebruikt voor het vastzetten van ladingen.
Rijd alleen met een geopende rechter
achterdeur als het niet anders kan. Neem
de wettelijke veiligheidsvoorschriften
in acht om medeweggebruikers op de
uitstekende lading te attenderen.Algemene aanbevelingen
voor de schuifdeuren
Bedien de schuifdeuren uitsluitend bij stilstaande
auto.
Omwille van de veiligheid van uzelf en uw
passagiers en voor een goede werking van de
schuifdeuren is het raadzaam niet te gaan rijden
met geopende schuifdeuren.
Controleer voordat u een schuifdeur bedient altijd
of de omstandigheden veilig zijn, en zorg er voor
dat kinderen en huisdieren zich niet onbewaakt
in de omgeving van de bedieningselementen van
de schuifdeuren bevinden.
Een geluidssignaal, het branden van het lampje
"geopend portier" en een melding op het display
herinneren u eraan dat de deur is geopend.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om deze
waarschuwing uit te schakelen.
Vergrendel uw auto tijdens het wassen in een
wasstraat.
De deur vangers (afhankelijk van de uitvoering)
maken het mogelijk de achterdeuren in een
hoek van ongeveer 90° tot ongeveer 180° te
openen.
F
T
rek als de deur is geopend aan de gele
hendel.
Bij het sluiten van de deur komt de deur vanger
automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.
Toegang tot de auto
Page 53 of 312

51
Controleer voordat u een schuifdeur opent
of sluit en gedurende de beweging van
de schuifdeur of er, zowel in als buiten
de auto, geen personen, huisdieren of
voor werpen zijn die door de geopende
deur steken en de beweging er van kunnen
hinderen.
Het niet in acht nemen van dit
veiligheidsvoorschrift kan leiden tot
schade aan voor werpen en letsel aan
lichaamsdelen indien deze tijdens het
bewegen van de schuifdeur bekneld
raken.
Controleer of de rail op de vloer vrij is van
voor werpen die het openen of sluiten van
de schuifdeur in de weg kunnen staan.
Ga om veiligheidsredenen en om
storingen te voorkomen niet rijden met
geopende schuifdeuren.
Om de schuifdeur open te houden moet hij
volledig worden geopend, zodat hij wordt
geblokkeerd door het blokkeersysteem
(aan de onderzijde van de deur).Schuifdeuren en breedte
van uw auto
De achterzijde van een geopende
schuifdeur zal nooit voorbij de
achterbumper van de auto komen.
Een geopende schuifdeur steekt uit. Houd hier
rekening mee wanneer u de auto langs een
muur, een paaltje of een hoge stoeprand, enz.
parkeert.
Op een steile helling
Als de auto met de voorzijde naar boven op
een helling staat, is voorzichtigheid geboden bij
het openen van de schuifdeuren. De helling kan
een versnelde beweging van de schuifdeuren
veroorzaken.
Als de auto op een steile helling staat, begeleid
de schuifdeur dan bij het sluiten met de hand.
Als de auto met de achterzijde naar boven op
een helling staat, kan het zijn dat de schuifdeur
niet in de geopende stand blijft staan en
plotseling
weer sluit. Houd de deur altijd vast
om te voorkomen dat deze per ongeluk wordt
gesloten.
2
Toegang tot de auto
Page 54 of 312

52
Op een steile helling kan de schuifdeur
zich door zijn eigen gewicht plotseling in
beweging zetten.
Zorg er voor dat de schuifdeur op een
steile helling niet onbewaakt geopend
blijft. Het niet in acht nemen van dit
veiligheidsvoorschrift kan leiden tot
schade aan voor werpen en letsel aan
personen indien deze tijdens het bewegen
van de schuifdeur bekneld raken.
Dakklep
De dakklep aan de achterzijde wordt alleen
geleverd in combinatie met achterdeuren.
Openen van de dakklep:
F
B
eweeg de zwarte handgreep van het
scharnier omhoog.
F
D
uw de dakklep voorzichtig naar beneden
en ontgrendel vervolgens de haak.
F
B
eweeg de dakklep omhoog. Rijd nooit zonder dat de steunen zijn
aangebracht.
Steunstang
Er is een steunstang beschikbaar voor het
transporteren van lange ladingen na het
openen van de dakklep.
Maak de lading nooit vast aan de dakklep.
De achterbumper is versterkt, zodat deze
kan fungeren als een opstap om in de auto
te komen.
F
K
lap de steunstang terug door de hendel op
te tillen.
F
B
eweeg de steunstang naar de deurstijl.
F
O
ndersteun de lange voor werpen die
getransporteerd moeten worden, til ze op en
verplaats de steunstang met een hand. Rijd nooit zonder aangebrachte
steunstang.
De achterdeuren kunnen alleen worden
vergrendeld als de steunstang is
aangebracht.
Wanneer de dakklep open is, wees dan
voorzichtig bij het rijden op een weg met
een hoogtebeperking.
Laat lading nooit direct op de
achterdeuren steunen.
Neem de regelgeving met betrekking
tot het waarschuwen van andere
weggebruikers in acht.
Gebruik de dakklep uitsluitend bij korte
ritten.
Sluiten van de dakklep:
F
C
ontroleer of de steunstang stevig is
vergrendeld.
F
B
eweeg de dakklep omlaag.
F
D
ruk de dakklep omlaag, houd de twee
windingen van de veer vast en plaats de
haak in de behuizing.
F
B
eweeg de zwarte handgreep omlaag om
de dakklep te vergrendelen.
Het vergrendelen van de dakklep zorgt
voor een stevig contact met het rubber en
garandeert een geluidloze afdichting.
F
B
reng de dakklep voorbij het
weerstandspunt om deze te vergrendelen
met de steunen. F
Z
org dat de stang goed wordt vastgezet
door de hendel omlaag te drukken voorbij
het weerstandspunt en zet de lading stevig
vast.
De zijsteunen kunnen gebruikt worden om de
voor werpen vast te zetten.
Toegang tot de auto
Page 55 of 312

53
Zelfbeveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de knop of de kabels van de sirene
uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens u
werkzaamheden aan het alarmsysteem
uitvoert.
Interieurbeveiliging
Als uw auto is uitgerust met extra
verwarming/ventilatie, kan de
interieurbeveiliging niet worden gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de extra
verwarming/ventilatie.
(zonder scheidingswand)
Wegsleepbeveiliging
(met scheidingswand)
Het systeem controleert alleen de bewegingen
in de cabine .
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen of iemand de cabine betreedt.
Het alarm gaat niet af als iemand de
laadruimte betreedt.
Het systeem controleert op bewegingen in het
i n t e r i e u r.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
Het systeem controleert op veranderingen in de
positie van de auto.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild of
verplaatst.
Wanneer de auto is geparkeerd, gaat het alarm niet
af als de auto wordt aangestoten of aangereden.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Activeren
F Zet de motor af en verlaat de auto.
F
V ergrendel de auto met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
en start"-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het rode
lampje van de toets knippert één keer per
seconde en de richtingaanwijzers gaan
gedurende ongeveer 2
seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt 5
seconden
nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd.
De interieur- en wegsleepbeveiliging
worden 45
seconden nadat de auto is
vergrendeld, geactiveerd.
Omtrekbeveiliging
Het systeem controleert of de auto wordt
geopend.
Het alarm gaat af als iemand een van de te
openen carrosseriedelen (waaronder ook de
motorkap) probeert te openen.
Alarm
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
2
Toegang tot de auto
Page 56 of 312

54
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
omtrekbeveiliging, de interieurbeveiliging
en de wegsleepbeveiliging na
45
seconden wel ingeschakeld.Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Deactiveer de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging om vals alarm te
voorkomen, bijvoorbeeld wanneer:
-
e
en huisdier in de auto wordt achtergelaten;
-
e
en ruit of het schuifdak op een kier blijft
staan;
-
d
e auto wordt gewassen;
-
e
en wiel wordt ver wisseld;
-
d
e auto wordt gesleept;
-
d
e auto wordt ver voerd per schip.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30
seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven de
bewakingsfuncties ingeschakeld tot het alarm
voor de 11e keer afgaat.
Als het lampje snel knippert bij het
ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
en start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
F
O
ntgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2
seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30
seconden
één van de portieren of de achterklep
niet is geopend), wordt het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de knop van het
alarmsysteem tot het rode lampje blijft
branden.
F
V
erlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het "Keyless entry and
start"-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging is geactiveerd. Het
rode lampje knippert iedere seconde.
Houd er rekening mee dat het u het
systeem elke keer nadat u het contact
hebt afgezet opnieuw moet uitschakelen.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het lampje in de knop gaat uit.
F
S
chakel alle beveiligingsfuncties weer in
door de auto met de afstandsbediening
of het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop zal opnieuw één
keer per seconde knipperen.
Toegang tot de auto
Page 57 of 312

55
Elektrische ruitbediening
1.Schakelaar ruitbediening links.
2. Schakelaar ruitbediening rechts.
Handbediening
Automatische stand
Duw of trek de schakelaar tot voorbij het zware
punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten,
opent of sluit de ruit volledig. Bedien de
schakelaar opnieuw om het openen of sluiten
te stoppen.De elektrisch bedienbare ruiten
kunnen nog 45
seconden nadat het contact is
afgezet, worden bediend.
Antiklemvoorziening
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de knop blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Automatisch inschakelen
(Afhankelijk van het verkoopland)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
2
minuten nadat het laatste portier of de
bagageruimte is gesloten.
F
O
m het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet u eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
drukken of moet u de auto ontgrendelen met
het Keyless entry and start-systeem. Duw of trek aan de schakelaar zonder het
zware punt te passeren. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Resetten
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
antiklemvoorziening worden gereset.
F
O
pen de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens
als de schakelaar omhoog wordt bewogen,
sluit de ruit enkele centimeters.
F
L
aat de schakelaar los en trek deze
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten.
F
B
lijf de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vasthouden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F o ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F
o
pen het portier; het alarm gaat af;
F
z
et het contact aan: het alarm stopt en het
lampje in de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar tot de ruit volledig wordt geopend.
Trek ver volgens binnen 4
seconden de
schakelaar omhoog tot de ruit wordt gesloten.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
2
Toegang tot de auto
Page 58 of 312

56
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruikmaken van de elektrische
ruitbediening.
Zorg er voor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.Uitstelbare
achterportierruiten
Openen
F Draai de hendel naar buiten.
F D uw de hendel zo ver mogelijk naar
buiten om de ruit in de geopende stand te
vergrendelen.
Sluiten
F Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen.
F
B
eweeg de hendel volledig naar binnen om
de ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Toegang tot de auto
Page 59 of 312

57
Stuurwielverstelling
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om
het verstelmechanisme van het stuur wiel te
ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte voor een
optimale zithouding.
F
D
uw de hendel omlaag om het verstelmechanisme
van het stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Spiegels
Buitenspiegels
Afstellen
Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels
goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk
te maken.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
Handmatig inklappen
U kunt de spiegels handmatig inklappen
(parkeren, smalle garage enz.)
F
K
antel de spiegel naar de auto.
Elektrisch inklappen
F Beweeg schakelaar A of draai schakelaar C (afhankelijk van de uitvoering) naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel te
selecteren.
F
B
eweeg schakelaar B of C (afhankelijk van
de uitvoering) in de vier richtingen om de
spiegel af te stellen.
F
Ze
t schakelaar A of C (afhankelijk van de
uitvoering) weer in de middelste stand. Bij stilstaande auto en aangezet contact
kunnen de buitenspiegels van binnenuit
elektrisch worden ingeklapt:
Elektrisch uitklappen
De spiegels worden weer elektrisch uitgeklapt
zodra de auto ontgrendeld wordt met de
afstandsbediening of de sleutel. Trek als
de spiegels zijn ingeklapt met behulp van
schakelaar A de schakelaar nogmaals naar
achteren.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels bij het vergrendelen/ontgrendelen kan
worden gedeactiveerd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Indien nodig kunt u de buitenspiegels handmatig
inklappen.
F Zet schakelaar A in de
middelste stand.
F
T
rek schakelaar A naar
achteren.
Vergrendel om de spiegels van buitenaf in te
klappen de auto met de afstandsbediening of
de sleutel.
3
Ergonomie en comfort
Page 60 of 312

58
Buitenspiegels met
ver warming
F Druk op deze toets.Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ontwasemen en
ontdooien van de achterruit .
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
onder vindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediend model
Afstellen
F
S tel de spiegel af zoals deze in de dagstand
staat. Dag-/nachtstand
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
Algemene aanbevelingen
voor de stoelen
Om veiligheidsredenen mogen de stoelen
alleen worden versteld als de auto
stilstaat. Het neerklappen en rechtop zetten van
de rugleuningen mag uitsluitend worden
uitgevoerd bij stilstaande auto.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Kans op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voor werpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
Plaats geen zware of harde voor werpen
op de tot tafel omgeklapte rugleuningen.
Ze kunnen bij een noodstop of een
aanrijding veranderen in gevaarlijke
projectielen.
-
V
er wijder een hoofdsteun niet zonder
deze op te bergen en in de auto vast te
zetten.
-
C
ontroleer altijd of de
veiligheidsgordels bereikbaar blijven
en gemakkelijk door de passagier
kunnen worden vastgemaakt.
-
G
a niet rijden voordat alle passagiers
hun veiligheidsgordel hebben
vastgemaakt en afgesteld.
Ergonomie en comfort