stop start Peugeot Partner 2020 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: Partner, Model: Peugeot Partner 2020Pages: 260, PDF Size: 7.76 MB
Page 102 of 260

100
Rijden
Altijd met draaiende motor:
► Schakel de parkeerrem in door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
► Schakel de parkeerrem uit door kort tegen
de bedieningshendel te duwen terwijl u het
rempedaal indrukt.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd.
Lampje
Dit lampje gaat zowel op het
instrumentenpaneel als op de hendel
branden om te bevestigen dat de parkeerrem is
aangetrokken, in combinatie met de weergave
van de melding "Parkeerrem aangetrokken".
Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat ter
bevestiging dit lampje uit.
Dit lampje knippert op de hendel wanneer de
parkeerrem handmatig wordt aangetrokken of
vrijgezet.
Noodprocedure voor het
starten met het Keyless
entry and start-systeem
Als de auto de elektronische sleutel niet
herkent in het detectiegebied doordat de
batterij van de afstandsbediening leeg is, kan
de noodsleutellezer links achter het stuurwiel
worden gebruikt om de auto te starten.
► Houd de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer . Vervolgens:
►
Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand, trap
het koppelingspedaal volledig in en houd het
pedaal ingetrapt totdat de motor start.
►
Zet bij een automatische transmissie de
keuzehendel in stand P
en druk het rempedaal
in.
►
Druk vervolgens op de knop " ST
ART/STOP".
De motor wordt gestart.
Geforceerd uitschakelen
met Keyless entry and start
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden uitgeschakeld (zelfs tijdens
het rijden). ►
Houd daarvoor de toets “
ST
ART/STOP”
ongeveer drie seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Afstandsbediening niet herkend met Keyless entry
and start-systeem
Als de afstandsbediening zich niet meer in het
detectiegebied bevindt, verschijnt een melding
op het instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
►
Houd de knop " ST
ART/STOP" ongeveer 3
seconden ingedrukt als u afzetten van de wilt
bevestigen en neem vervolgens contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Handbediende
parkeerrem
Aantrekken
► Trap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten (op vlakke
ondergrond)
► Houd het rempedaal ingetrapt, trek de
hefboom van de parkeerrem iets omhoog, druk
de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel
omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje brandt in combinatie met een geluidssignaal en een
melding, geeft dit aan dat de parkeerrem nog
(iets) is aangetrokken.
Stuur bij het parkeren op een helling,
zeker wanneer de auto zwaar is beladen,
de voorwielen in de richting van het trottoir en
trek vervolgens de parkeerrem aan.
Door het rempedaal in te trappen kan de
handbediende parkeerrem gemakkelijker
worden aangetrokken en vrijgezet.
Schakel bij een handgeschakelde
versnellingsbak een versnelling in en zet
het contact uit.
Selecteer bij een automatische
transmissie de stand P en zet vervolgens
het contact uit.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand schakelt dit systeem
de parkeerrem in wanneer de motor wordt
uitgezet en wordt de parkeerrem uitgeschakeld
wanneer de auto gaat rijden.
Page 104 of 260

102
Rijden
wordt uitgeschakeld. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie klinkt er een geluidssignaal
als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl stand N is geselecteerd. Dit stopt als
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (bijv. in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
► Start de motor.
► Trek wanneer de parkeerrem is vrijgezet
deze met de hendel aan.
► Laat het rempedaal volledig los.
► Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
► Laat de hendel los.
► Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
► Houd de hendel gedurende 2 seconden in de
stand voor het aantrekken.
Remsysteem en het lampje P op de hendel in
combinatie met de weergave van de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
Als u de hendel indrukt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► trek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt dit
bevestigd door het knipperen van het lampje van
de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit
bevestigd door het branden van het lampje
Remsysteem en het lampje P
op de hendel in
combinatie met de weergave van de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Automatische werking
Automatisch uitschakelen
Controleer eerst of de motor draait en de deur
aan bestuurderszijde goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk uitgeschakeld bij het wegrijden .
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
►
Druk het koppelingspedaal volledig
in en schakel de eerste versnelling of de
achteruitversnelling in.
► Geef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
►
Druk op het rempedaal.
►
Selecteer stand D
, M of R.
►
Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de parkeerrem bij een auto met een automatische transmissie niet
automatisch wordt uitgeschakeld, controleer
dan of de voordeuren goed zijn gesloten.
Wanneer de auto stilstaat en de motor
draait, druk dan het gaspedaal niet
onnodig in; dan bestaat de kans dat de
parkeerrem wordt uitgeschakeld.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor
afzet.
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit
bevestigd door het branden van het lampje
Remsysteem en het lampje P op de hendel in
combinatie met de weergave van de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of de STOP-stand van het Stop & Start-
systeem is geactiveerd, wordt de parkeerrem
niet automatisch aangetrokken.
In de automatische stand kunt u ook op
elk moment zelf de parkeerrem
aantrekken of vrijzetten met de hendel.
Bijzonderheden
Stilzetten van de auto bij draaiende
motor
Trek om de auto stil te zetten bij draaiende motor
kort aan de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit
bevestigd door het branden van het lampje
Remsysteem en het lampje P op de hendel, in
combinatie met de weergave van de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
De auto met uitgeschakelde
parkeerrem parkeren
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij
u af om de parkeerrem in te schakelen.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten
of wielblokken tegen een van de wielen te
plaatsen.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P
automatisch ingeschakeld als het contact
Page 105 of 260

103
Rijden
6wordt uitgeschakeld. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie klinkt er een geluidssignaal
als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl stand N is geselecteerd. Dit stopt als
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (bijv. in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
►
Start de motor
.
►
T
rek wanneer de parkeerrem is vrijgezet
deze met de hendel aan.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
►
Houd de hendel gedurende 2 seconden in de
stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het branden
van dit lampje op het instrumentenpaneel.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het lampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als het rempedaal niet werkt of in een
uitzonderlijke situatie (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto
worden afgeremd door aan de elektrische
parkeerremhendel te trekken en deze vast te
houden. De auto wordt afgeremd zolang aan
de hendel wordt getrokken; als de hendel wordt
losgelaten stopt het remmen.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
In geval van een storing in de noodremfunctie
wordt de melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Bij een storing in de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een of
beide lampjes op het instrumentenpaneel, kan
de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf voor
zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend
aan de hendel te trekken en deze weer los te
laten tot de auto stilstaat.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Dit systeem is alleen actief als:
–
de auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
–
aan bepaalde hellingcondities is voldaan,
–
het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand de auto moet verlaten terwijl
de motor draait, trek dan de parkeerrem
handmatig aan. Controleer vervolgens of het
waarschuwingslampje van de parkeerrem en
het waarschuwingslampje P op de hendel
van de elektrische parkeerrem permanent
branden (niet knipperen).
De functie Hill Start Assist kan niet
worden uitgeschakeld. Maar als de
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto
Page 110 of 260

108
Rijden
– de eerste versnelling in te schakelen;
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op stadsgebruik
en zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
De functie heeft geen invloed op de
functionaliteit van de auto, met name het
remmen.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Stilzetten van de auto
Selecteer voordat u de motor afzet de stand P
en trek vervolgens de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren.
U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
►
Zet de selectiehendel in de stand P
; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt, selecteer de
stand P, trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of de
keuzeschakelaar in de stand P staat.
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven die duidt op een storing in de
transmissie.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand
P, of R vanuit de stand N. Dit is niet schadelijk
voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
–
als u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt (bedien deze pedalen
uitsluitend met uw rechtervoet),
–
als u, indien de accu geen stroom levert,
de keuzeschakelaar vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file, enz...) te beperken, de keuzeschakelaar
in de stand N en trek de parkeerrem aan.
Het aanduwen om de motor te starten is
bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van de auto kan het systeem u
adviseren één of meerdere versnellingen op te
schakelen.
U bent niet verplicht om schakeladviezen op te
volgen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op de
weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De
bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl omhoog of omlaag op het
instrumentenpaneel weergegeven. Daarnaast
kan de aanbevolen versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto enz.) en de rijstijl van de
bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
Page 111 of 260

109
Rijden
6– de eerste versnelling in te schakelen;
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op stadsgebruik
en zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
De functie heeft geen invloed op de
functionaliteit van de auto, met name het
remmen.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Uitschakelen/inschakelen
Met toets
► U kunt het systeem met deze toets uit- of
inschakelen.
Het lampje brandt
als het systeem is
uitgeschakeld.
Met audiosysteem/touchscreen
De functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Als u het systeem met de motor in de STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u de motor opnieuw
start.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– De deur aan bestuurderszijde moet zijn
gesloten.
–
De deur moet zijn gesloten.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35
°C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De motor gaat automatisch in de modus
stand-by wanneer de bestuurder aangeeft dat er
wordt gestopt.
–
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: als u bij een snelheid lager
dan 2 mph (3
km/h), of wanneer de auto stilstaat
(afhankelijk van de motor) de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie : als u bij een snelheid lager dan
2 mph (3 km/h), of wanneer de auto stilstaat
(afhankelijk van de motor) het rempedaal intrapt,
of de versnellingshendel in stand N
zet.
Page 112 of 260

11 0
Rijden
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoelang stand-by tijdens
de reis is gebruikt. De teller wordt, elke keer
wanneer u het contact inschakelt, weer op nul
gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
–
Steile helling (omhoog of omlaag).
–
De auto heeft sinds de laatste start (met de
sleutel of de toets "
START/STOP") niet harder
dan 10
km/h gereden.
–
De elektrische parkeerrem wordt/is
ingeschakeld.
–
Als het draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden.
–
De ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden,
waarna het uit gaat.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel niet.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor start automatisch zodra de bestuurder
laat merken dat hij wil gaan rijden.
–
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie :
•
Met de keuzehendel in stand D
of M: met het
rempedaal niet ingedrukt.
•
Met de keuzehendel in stand N
en
het rempedaal niet ingedrukt: met de
keuzehendel in D of M.
•
Met de keuzehendel in stand P
en het
rempedaal ingedrukt: met de keuzehendel in
R, N, D of M.
Speciale gevallen:
De motor start automatisch opnieuw als er aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
–
De rijsnelheid van de auto is hoger dan 3 km/h
(afhankelijk van de motor).
In dat geval knippert dit controlelampje
een paar seconden, waarna het uit gaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:Bij een systeemstoring gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Het lampje van deze toets knippert en er
wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een
waarschuwingsmelding worden weergegeven,
waarbij u wordt verzocht om de selectiehendel in
stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.
►
Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de knop ST
ART/STOP.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Page 122 of 260

120
Rijden
6.Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Indicatie van snelheidsregelaar onderbroken/
hervat
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.
► Laat het gaspedaal los.
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers,
–
in druk verkeer
,
–
op bochtige of steile wegen,
–
op gladde of overstroomde wegen,
–
in ongunstige weersomstandigheden,
–
rijden op een kombaan,
–
rijden op een rollenbank,
–
bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Programmeerbare
snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF (stand 0)
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid 3.
Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
drempelsnelheden met behulp van Opslaan
van snelheden
of
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
weergegeven snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
Page 145 of 260

143
Praktische informatie
7Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15
°C is het beter om
de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 61 liter
(benzine) of 50 liter (diesel).
Reservevolume: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
/2
1 1Als de brandstoftank bijna leeg is,
gaat dit waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel branden, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal. Als het
lampje gaat branden, bevat de tank nog
ongeveer 6 liter brandstof.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, gaat dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact branden in combinatie
met de weergave van een melding en een
geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze
melding en dit geluidssignaal steeds vaker
herhaald naarmate het niveau steeds dichter bij
0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Voor een juiste waarde op de
brandstofniveaumeter moet er minimaal 10 liter
brandstof worden getankt.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan
er een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn.
Dit is normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:
Page 152 of 260

150
Praktische informatie
Controleer regelmatig de stevigheid en
bevestiging van de allesdragers of imperiaal,
op zijn minst voorafgaand aan elke reis.
Bij het beladen van de dakdragers (niet
hoger dan 40 cm) mogen de volgende
gewichten niet worden overschreden:
–
Dakdragers op dakrails: 80
kg.
–
T
wee op het dak geschroefde dakdragers:
100
kg.
–
Drie met bouten op het dak bevestigde
dakdragers: 150
kg.
–
Een aluminium imperiaal: 120
kg.
–
Een stalen imperiaal: 1
15 kg.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan
40
cm aan de rijomstandigheden aan om
schade aan de dakdragers of de imperiaal
en de bevestigingspunten in het dak te
voorkomen.
Kijk de landelijke wetgeving na met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde allesdragers en
imperiaals te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in
de handleiding die met de allesdragers en
imperiaals is meegeleverd.
Gebruik bij het monteren van allesdragers
of een imperiaal de hiervoor bestemde
bevestigingspunten:
►
V
erwijder de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van de auto.
►
Breng de bevestigingspunten van de
allesdragers aan en vergrendel ze één voor één
op het dak.
►
Controleer of de allesdragers of de imperiaal
goed zijn bevestigd (door eraan te schudden).
De allesdragers kunnen voor elk paar
bevestigingspunten worden afgesteld.
Onder de motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang
het linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik het beschermde gedeelte.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Openen
► Open het linker voorportier .
► Trek de hendel aan de onderzijde van de
deuropening naar u toe.
► Duw de hendel omhoog en til de motorkap
op.
► Neem de motorkapsteun uit de houder en
bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
Page 156 of 260

154
Praktische informatie
Controles
Zie, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Voor een optimale werking van belangrijke
onderdelen zoals het remsysteem selecteert
en biedt PEUGEOT specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen goed
vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12
V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Wanneer het roetfilter verzadigd
raakt, gaat dit
waarschuwingslampje tijdelijk branden, in
combinatie met een melding waarin wordt
gewaarschuwd voor een verstopt filter.
Regenereer het roetfilter zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten door met
een snelheid van minimaal 60
km/h te rijden tot
het lampje uit gaat.
Als het lampje blijft branden, is het minimale dieseladditiefniveau bereikt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
Als er langere tijd met een zeer lage snelheid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan er soms
waterdamp uit de uitlaat komen als u gas
geeft. Dit heeft geen gevolgen voor het
rijgedrag van de auto of het milieu.
Nieuwe auto
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste
paar keer dat het roetfilter geregenereerd
wordt een brandlucht ruiken. Dit is volkomen
normaal.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker,
tussen twee onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en remblokken:
de remwerking kan daardoor afnemen. Rem
een paar keer lichtjes om de remmen
vocht- en ijsvrij te maken.
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van de slijtage
van de remschijven.
Handbediende parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt,