Seat Arona 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2018Pages: 332, PDF Size: 6.85 MB
Page 181 of 332

Rijden
Na het starten van een koude motor kan er
k or
t
e tijd meer motorgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge-
bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorgen te maken.
Mocht de motor niet aanslaan, het starten na
10 seconden afbreken en het na een halve
minuut opnieuw proberen. Als de motor de-
sondanks niet aanslaat, moet u de zekering
voor de brandstofpomp controleren ››› pag.
106, Zekeringen. ATTENTIE
● De mot or nooit
starten of laten draaien in
een ongeventileerde of gesloten ruimte. De
uitlaatgassen van de motor bevatten onder
andere het geur- en kleurloze koolmonoxide,
een giftig gas - levensgevaarlijk! Koolmonoxi-
de kan tot bewusteloosheid leiden en dode-
lijk zijn.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd acht
er.
● Gebruik nooit "sprays voor koud starten",
omdat dez
e kunnen ontploffen of een plotse-
linge toerentalverhoging van de motor kun-
nen veroorzaken - gevaar voor verwondingen. VOORZICHTIG
● Voork om b
ij koude motor hoge toerental-
len, volgas en sterke motorbelasting - gevaar
voor motorschade! ●
De w ag
en mag niet over een langere af-
stand dan ongeveer 50 meter worden aange-
duwd of aangesleept om te starten. Onver-
brande benzine zou in de katalysator kunnen
komen en deze beschadigen.
● Voordat u probeert de motor te starten door
de wagen aan t
e duwen of aan te slepen, de
motor proberen te starten met de accu van
een andere wagen. Let op de aanwijzingen
voor ›››
pag. 72, Starthulp en volg ze op. Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet warm draaien terwijl de
w ag en s
tilstaat. Rijd direct rustig weg. Daar-
door bereikt de motor sneller zijn bedrijfs-
temperatuur en is de uitstoot van schadelijke
gassen beperkter. De dieselmotor starten
De motor kan alleen met een passende, ge-
c
odeer
de en originel
e SEAT-sleutel gestart
worden.
– Versnellingshendel in de neutrale stand
zetten en het
koppelingspedaal helemaal
intrappen en in deze stand houden – de
startmotor moet dan uitsluitend de motor
op gang brengen.
– Contactsleutel in stand ›››
afb. 175 2 draaien. Het controlelampje
gaat
br an-
den om aan te geven dat de motor voor-
gloeit. –
Wanneer het c
ontrolelampje niet (meer)
brandt, de contactsleutel in stand 3 draai-
en om de mot or t
e s
tarten - geen gas ge-
ven.
– Laat de contactsleutel los zodra de motor
star
t. De startmotor mag niet tegelijkertijd
draaien.
Na het starten van een koude motor kan er
korte tijd meer motorgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge-
bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorgen te maken.
Indien u problemen ondervindt met het star-
ten van de wagen, raadpleeg dan ›››
pag.
72.
Voorgloeisysteem bij dieselmotor
Als wordt voorgegloeid, mogen er geen be-
langrijke elektrische apparaten zijn ingescha-
keld - de accu wordt anders onnodig belast.
Direct nadat het voorgloeicontrolelampje is
uitgegaan moet u de motor starten.
Een dieselmotor starten na een lege tank
Als de brandstoftank volledig is leeggereden,
kan het starten van een dieselmotor na het
tanken wel één minuut langer duren dan nor-
maal. Dit komt omdat eerst de lucht uit het
brandstofsysteem verwijderd moet worden. »
179Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 182 of 332

Bedienen
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Een benzine-
motor s t
arten op pag. 179 in acht nemen. VOORZICHTIG
● Voork om b
ij koude motor hoge toerental-
len, volgas en sterke motorbelasting - gevaar
voor motorschade!
● De wagen mag niet over een langere af-
stand d
an ongeveer 50 meter worden aange-
duwd of aangesleept om te starten. Onver-
brande benzine zou in het roetfilter kunnen
komen en het beschadigen.
● Voordat u probeert de motor te starten door
de wagen aan t
e duwen of aan te slepen, de
motor proberen te starten met de accu van
een andere wagen. Let op de aanwijzingen
voor ›››
pag. 72, Starthulp en volg ze op. Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet warm draaien terwijl de
wag en s
tilstaat. Direct wegrijden. Daardoor
bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempera-
tuur en is de uitstoot van schadelijke gassen
beperkter. Elektronische wegrijblokkering "SA-
FE"*
1) De elektronische wegrijblokkering voorkomt
dat
onbev
oegden met de wagen kunnen rij-
den.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart.
Als in het display van het instrumentenpa-
neel de volgende melding* verschijnt: SAFE ,
dan kan de wagen niet meer worden gestart.
Met de passende originele en gecodeerde
SEAT-sleutel kan de motor echter wel worden
gestart. Let op
Alleen met originele SEAT-sleutels is een op-
tima l
e werking van uw wagen gewaarborgd. Motor afzetten
–
De wagen tot stilstand brengen.
– Contactsleutel in stand ›››
afb. 175 1 draaien.
Nad at
de motor uitgezet en het contact uitge-
schakeld is, kan de koelluchtventilator nog
maximaal tien minuten blijven draaien. Het is
ook mogelijk dat deze opnieuw inschakelt
wanneer de koelvloeistoftemperatuur stijgt
als gevolg van de opgehoopte warmte onder
de motorruimte of dat deze warmer wordt als
gevolg van een langdurige blootstelling aan
zonnestraling. ATTENTIE
● Nooit de mot or afz
etten voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen.
● De rembekrachtiger werkt alleen bij draai-
ende motor. Het
remmen kost u meer kracht
wanneer u de motor hebt afgezet. Omdat u
dan niet zo kunt stoppen zoals u gewend
bent, kan dit tot ongevallen en ernstige ver-
wondingen leiden.
● Wanneer de contactsleutel uit het contact
wordt
genomen, kan het stuurslot direct ver-
grendelen. De wagen kan niet meer worden
bestuurd - gevaar voor ongevallen! 1)
Beschikbaar volgens markt
180
Page 183 of 332

Rijden
●
De s t
uurbekrachtiging werkt niet wanneer
de motor uitstaat en er zal dus meer kracht
nodig zijn om aan het stuur te draaien.
● Indien de sleutel uit het contactslot wordt
getrokk
en, wordt het stuurslot mogelijk inge-
schakeld en kan dus niet meer gestuurd wor-
den. VOORZICHTIG
● Na dat
de motor langere tijd zwaar is belast,
hoopt er zich warmte in de motorruimte op
als de motor is uitgezet - gevaar voor schade
aan de motor! Daarom de motor nog ca. 2 mi-
nuten stationair laten draaien voordat u deze
uitzet.
● Zodra u stopt en het start/stop-systeem*
de motor afzet, b
lijft het contact ingescha-
keld. Controleer of het contact is uitgescha-
keld voordat u de wagen verlaat, om te voor-
komen dat de accu wordt ontladen. Startknop*
Afb. 176
Onder in de middenconsole: start-
knop . Afb. 177
Rechts van de stuurkolom: nood-
s tar
t. De motor van de auto kan in werking gesteld
w
or
den met
een startknop (Press & Drive).
Daarvoor moet er een passende autosleutel
in het interieur zijn aan de stoelen vooraan of
achteraan. Door het bestuurdersportier te openen
wan-
neer u de auto
verlaat, wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld.
Het contact handmatig in- of uitschakelen
Druk de startknop één keer kort in zonder
daarbij het koppelings- of rempedaal in te
trappen ››› .
Z o
w
el in wagens met schakelbak als met au-
tomatische versnellingsbak knippert de tekst
van de startknop START ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door op de
vergrendelingstoets van de afstandsbedie-
ning te drukken of handmatig door op het
sensoroppervlak van de portiergreep ››› afb.
143 te drukken
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten »
181
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 184 of 332

Bedienen
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
t enp
aneel
verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de batterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 177, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. Automatisch uitschakelen van het contact in
wagen
s met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is
vastgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt.
Indien na het aut
omatisch uitschakelen van
het contact het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht branden gedurende ca. 30 minu-
ten (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het
rem- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen. ●
Laat w anneer u het
voertuig verlaat nooit
de autosleutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voor d
at u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
● Als de wagen lange tijd blijft stilstaan met
inge
schakeld contact, kan de accu leeg raken
en kan de motor mogelijk niet meer gestart
worden.
● Voor wagens met dieselmotor kan het even
duren v
oordat de motor aanslaat als hij moet
voorverwarmen.
● Als u tijdens de STOP-fase drukt op de
drukknop STAR
T ENGINE STOP , wordt het contact
uitg e
schakeld en knippert de knop.
● Als de aanwijzing verschijnt op het scherm
van het in
strumentenpaneel "Start-stopsys-
teem uitgeschakeld: motor handmatig star-
ten", zal de drukknop START ENGINE STOP knip-
peren. 182
Page 185 of 332

Rijden
De motor starten 3 Geldig voor wagens: met startknopStapMotor in werking stellen met de start-
knop
››› pag. 181.
1.Trap het rempedaal in en houd het ingedrukt
tot stap 5 uitgevoerd is.
1a.
Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsbak: trap het koppelingspedaal volledig
in en houd het ingetrapt totdat de motor aan-
slaat.
2.Zet de versnellingshendel in neutrale stand
of zet de keuzehendel in stand P of N.
3.
Druk de startknop ››› afb. 176 kort in zonder
het gaspedaal in te trappen. Om de motor te
kunnen starten moet er een passende sleutel
in de wagen aanwezig zijn.
Na het starten van de motor blijft het licht
van de drukknop START ENGINE STOP
perma-
nent branden om aan te geven dat de motor
gestart is.
4.
Indien de motor niet begint te draaien, on-
derbreekt u de poging en herhaalt u het na
ongeveer 1 minuut. Voer indien nodig een
noodstop uit ››› pag. 181.
5.Haal de wagen van de handrem wanneer u
wilt wegrijden ››› pag. 185. ATTENTIE
Verlaat de wagen nooit terwijl de motor
draait, v
ooral wanneer een versnelling of
rijstand is ingeschakeld. De wagen kan plots in beweging komen of er kan iets onver-
wac
ht
s gebeuren, met schade, brand of ern-
stige letsels tot gevolg. ATTENTIE
Sprays voor koud starten kunnen ontploffen
of een p lot
selinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken.
● Gebruik nooit sprays voor koud starten. VOORZICHTIG
● De s t
artmotor of motor kan beschadigd ra-
ken indien u tijdens het rijden probeert de
motor te starten of de motor meteen na het
uitzetten opnieuw in werking stelt.
● Als de motor koud is, vermijdt u hoge toe-
renta
llen, hoge belasting en plotse versnel-
lingen.
● Start de motor niet terwijl de wagen wordt
geduwd of
gesleept. Onverbrande benzine
zou in de katalysator kunnen komen en deze
beschadigen. Let op
● Wac ht
niet tot de motor warm is bij stil-
staande wagen; als u een goed zicht hebt
door de ruiten, begin dan onmiddellijk te rij-
den. Hierdoor bereikt de motor sneller zijn
bedrijfstemperatuur en is de uitstoot van
schadelijke gassen lager. ●
Bij het s t
arten van de motor worden de be-
langrijkste stroomverbruikers tijdelijk uitge-
schakeld.
● Bij het koud starten van de motor kan het
geluid kor
t toenemen. Dit is normaal en geen
reden om u zorgen te maken.
● Wanneer de buitentemperatuur lager is dan
+5°C (+41°F), kan er
zich bij een dieselmotor
rook vormen onder de wagen als de koelvloei-
stofverwarmer met werking op brandstof is
ingeschakeld. Motor afzetten
3 Geldig
voor wagens: met startknop
StapMotor uitzetten met de startknop
››› pag. 181.
1.De wagen volledig stilzetten ››› .
2.Rempedaal intrappen en ingetrapt houden
tot de wagen tot stilstand is gekomen 4.
3.Indien uw wagen beschikt over automatische
versnellingsbak, plaatst u de keuzehendel in
stand P.
4.Trek de handrem aan ››› pag. 185.
5.
Druk de startknop kort in ››› afb. 176. De
knop START ENGINE STOP knippert opnieuw. Als
de motor niet stopt, voer dan een nooduit-
schakeling uit ››› pag. 182.
» 183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 186 of 332

BedienenStapMotor uitzetten met de startknop
››› pag. 181.
6.Schakel in geval van een handgeschakelde
versnellingsbak de 1e versnelling of de ach-
teruitversnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit terwijl de wagen in be-
we gin
g is. Dit kan leiden tot verlies van con-
trole over de wagen, ongeval en ernstige let-
sels.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werkin
g als het contact is uitgeschakeld.
● De rembekrachtiger werkt niet bij uitge-
sch
akelde motor. Daarom moet u bij uitge-
schakelde motor het rempedaal krachtiger in-
trappen om de wagen tot stilstand te bren-
gen.
● De stuurbekrachtiging werkt niet bij uitge-
sch
akelde motor. Wanneer de motor is afge-
zet, heeft u meer kracht nodig om te sturen.
● Als het contact wordt uitgeschakeld, kan de
stuurk
olomvergrendeling geactiveerd worden
waardoor u geen controle meer hebt over de
wagen. VOORZICHTIG
Als de motor veel belast wordt gedurende
lan g
ere tijd, kan hij na het uitschakelen over-
verhit raken. Om motorschade te vermijden,
laat u hem na het uitzetten stationair draaien
gedurende ca. 2 minuten in neutrale stand. Let op
Na het uitzetten van de motor kan de koel-
lucht v
entilator nog enkele minuten blijven
werken in de motorruimte, zelfs met uitge-
schakeld contact. De koelluchtventilator gaat
automatisch uit. Functie "My Beat"
Voor wagens met comfortsleutel is er de func-
tie "My
B
eat". Deze functie biedt een bijko-
mende indicatie van het startsysteem van de
wagen.
Bij toegang tot de wagen, bijv. door het ope-
nen van de portieren met de afstandsbedie-
ning, knippert de knop START ENGINE STOP om
t e w
ijz
en op de overeenkomstige toets van
het startsysteem.
Bij het in-/uitschakelen van het contact gaat
het licht van de knop START ENGINE STOP knip-
per en. Bij uit
g
eschakeld contact stopt de
knop START ENGINE STOP na enkele seconden
met knip
per
en en gaat hij uit.
Wanneer de motor is gestart, blijft het licht
van de knop START ENGINE STOP vast branden
om aan t e g
ev
en dat de motor draait. De tijd
tussen het starten van de motor met de druk-
knop START ENGINE STOP en de overgang van
knip per
en n
aar vast branden van de lichten
hangt af van de kenmerken van de motorise- ring. Wordt de motor stopgezet met de knop START ENGINE STOP , dan gaat die opnieuw
knip per
en.
In w
agens met start-stopsysteem biedt de
functie "My Beat" ook bijkomende informa-
tie:
● Wanneer de motor wordt afgezet tijdens de
Stop-fa
se, blijft het licht van de toets
START ENGINE STOP vast branden, want hoewel
de mot or uit
i
s blijft het start-stopsysteem ac-
tief.
● Kan de motor niet opnieuw worden gestart
met het s
tart-stopsysteem, ››› pag. 209, en
moet hij handmatig worden gestart, dan zal
de knop START ENGINE STOP knipperen om deze
s it
uatie aan t
e geven.
Remmen en parkeren Remw
erking en remweg Voor een goede remwerking is het belangrijk
d
at
de r
emblokken niet zijn versleten. Deze
slijtage is sterk afhankelijk van de gebruiks-
omstandigheden en de rijstijl. Wanneer u
vaak in de stad rijdt en korte ritten maakt of
een heel sportieve rijstijl heeft, adviseren wij
u om de toestand van de remblokken vaker
bij een technische service te laten controle-
ren dan in het onderhoudsprogramma staat.
Bij het rijden met natte remmen, zoals bijv.
na het rijden door water, bij hevige regenval
184
Page 187 of 332

Rijden
of na het wassen van de wagen, is de werk-
in g
v
an de remmen vanwege vochtige of in
de winter bevroren remschijven slechter: in
dit geval moeten de remmen eerst worden
"drooggeremd". ATTENTIE
Een langere remweg of schade aan het rem-
sys t
eem verhogen het gevaar voor ongeval-
len.
● Nieuwe remblokken moeten eerst inrem-
men en hebben tijdens
de eerste 200 km
(124 mijl) nog niet de optimale wrijvings-
kracht. Deze licht verminderde remcapaciteit
kunt u compenseren door met meer kracht op
het rempedaal te duwen. Dit is ook van toe-
passing wanneer later de remblokken moeten
worden vervangen.
● Bij natte resp. bevroren remmen en bij het
rijden op weg
en die met zout zijn bestrooid,
kunnen de remmen vertraagd werken.
● Op hellingen worden de remmen veel ge-
bruikt en wor
den deze snel heet. Voordat u
een langer traject met steile hellingen om-
laag rijdt, vermindert u de snelheid, schakelt
u naar een lagere versnelling terug of kiest u
een lagere rijstand. Op deze wijze maakt u
gebruikt van de remmende werking van de
motor en belast u de remmen minder.
● Nooit de remmen laten "aanlopen" door
het pedaa
l langdurig licht in te drukken. Con-
tinu remmen leidt tot oververhitting van de
remmen en daarmee tot een langere remweg.
In plaats daarvan in intervallen remmen. ●
De w ag
en nooit met afgezette motor laten
rollen. De remweg wordt aanzienlijk langer
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
● Bij te oude remvloeistof kan een grote be-
las
ting van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed.
● Frontspoilers die niet af fabriek zijn gemon-
teerd of
beschadigd zijn, kunnen er de oor-
zaak van zijn dat er minder lucht bij de rem-
men komt en dat de remmen oververhit ra-
ken. Let voor het kopen van accessoires op de
aanwijzingen ››› pag. 270, Technische wijzi-
gingen.
● Wanneer een remcircuit is uitgevallen,
wordt
de remweg aanzienlijk langer! Direct
een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en niet onnodig rijden. Controlelampje
Situaties waarin het controlelampje gaat
br
anden
*
● Al
s het remvloeistofpeil te laag is ›››
pag.
292.
● Als er een storing is in het remsysteem.
Dit contr
olelampje kan ook samen branden
met het ABS-controlelampje. ATTENTIE
● Als
het remcontrolelampje niet uit gaat of
tijdens het rijden oplicht, is het remvloeistof-
peil te laag - gevaar voor ongelukken ››› pag.
292, Remvloeistof! Stoppen, niet verder rij-
den. Roep de hulp in van een vakman.
● Als het remcontrolelampje samen met
het ABS-c
ontrolelampje oplicht, kan de
oorzaak ook een storing in de werking van
het ABS zijn. Hierdoor kunnen de achterwie-
len relatief snel blokkeren als er wordt ge-
remd. Dit kan onder omstandigheden ertoe
leiden dat de achterkant van de wagen uit-
breekt - slipgevaar! De wagen stoppen en de
hulp van een garage inroepen. Handrem
Afb. 178
Handrem tussen de voorstoelen. » 185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 188 of 332

Bedienen
Een stevig aangetrokken handrem voorkomt
het on
g
ewild wegrollen van de wagen. Hand-
rem altijd goed aantrekken als u de wagen
verlaat of parkeert.
Handrem aantrekken
– Handremhendel stevig omhoog trekken
›››
afb. 178.
Handrem losmaken
– De hendel iets omhoogtrekken, ontgren-
delknop in pijlrichting drukk
en ››› afb. 178
en de hendel geheel omlaagdrukken ››› .
D e h
andr
em moet altijd stevig worden aange-
trokken, zodat niet per ongeluk met een licht
aangetrokken handrem kan worden gereden
››› .
Bij aan g
etr
okken handrem en ingeschakeld
contact brandt het controlelampje . Bij los-
gemaakte handrem gaat het lampje uit. ATTENTIE
● Nooit de h andr
em gebruiken om een rijden-
de wagen af te remmen. De remweg is veel
langer omdat alleen de achterwielen worden
afgeremd. Gevaar voor ongevallen!
● Een slechts gedeeltelijk losgezette hand-
rem kan t
ot oververhitting van de achterrem-
men leiden en zo de werking van de remmen
negatief beïnvloeden - gevaar voor ongeluk-
ken! Bovendien leidt dit tot voortijdige slijta-
ge van de remblokken van de achterremmen. VOORZICHTIG
Voordat u de wagen verlaat, altijd eerst de
handr em s
tevig aantrekken. Ook de 1e ver-
snelling inschakelen. In wagens met automa-
tische versnellingsbak zet u de schakelhen-
del in stand P. Parkeren
Bij parkeren moet altijd de handrem stevig
wor
den aan
getrokken.
Let op het volgende wanneer u de wagen par-
keert:
– Wagen met het rempedaal in stilstand hou-
den.
– Handrem aantrekken.
– Schakel de 1e versnelling in.
– Motor uitschakelen en de contactsleutel uit
het c ont
actslot trekken. Het stuurwiel licht
draaien, om het stuurslot te vergrendelen.
– Altijd de sleutels meenemen ›››
.
Aan v
u
llende aanwijzingen voor het parkeren
op hellingen:
Het stuurwiel zo draaien dat de wagen tegen
de stoeprand rolt als de wagen in beweging
zou komen.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
af
waarts staat, de voorwielen naar rechts draaien zodat ze
naar de s
toeprand zijn ge-
keerd.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
op
waarts staat, de voorwielen naar links
draaien zodat ze van de stoeprand af zijn ge-
keerd.
● Wagen zoals gebruikelijk beveiligen: hand-
rem st
evig aantrekken en in de 1e versnelling
schakelen. ATTENTIE
● Sluit elk mog
elijk risico uit wanneer u de
wagen onbeheerd achterlaat.
● Wagen nooit parkeren in omgevingen waar-
in het hete uitl
aatsysteem in contact kan ko-
men met droog gras, struikgewas, uitgelopen
brandstof of ander licht ontvlambare materia-
len.
● Niet toelaten dat de passagiers in een afge-
sloten w
agen zouden achterblijven omdat zij
de portieren en de ruiten niet van binnenuit
kunnen openen en daardoor in noodgevallen
de wagen niet kunnen verlaten. Bovendien
vertragen vergrendelde portieren de hulpver-
lening van buitenaf.
● Nooit kinderen zonder toezicht in de wagen
achterl
aten. Deze zouden bijvoorbeeld de
handrem los kunnen maken en/of de versnel-
lings-/keuzehendel bewegen en zo de wagen
ongecontroleerd in beweging kunnen zetten.
● Afhankelijk van het jaargetijde kunnen in
een gepark
eerde wagen levensgevaarlijke
temperaturen bereikt worden. 186
Page 189 of 332

Rijden
Rem- en stabiliseringssyste-
men El ektr
oni
sche Stabiliseringscontrole
(ESC)* Deze elektronische stabiliseringscontrole ver-
mindert
het
slipgevaar en verbetert de rijst-
abiliteit van de wagen.
De elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
bestaat uit het elektronische sperdifferenti-
eel (EDS) en de antislipregeling (ASR). De
EDC werkt samen met het ABS. Bij uitvallen
van ESC of ABS gaan beide controlelampjes
branden.
Wanneer u de motor start, wordt de ESC auto-
matisch ingeschakeld.
De ESC is altijd geactiveerd, het is niet moge-
lijk het uit te schakelen. Met het Easy Con-
nect-systeem kan enkel de ASR worden uitge-
schakeld of de Sport-stand worden geselec-
teerd.
De ASR kan buiten werking worden gesteld in
die situaties waarin u wilt dat de wielen slip-
pen ›››
pag. 188.
Bijvoorbeeld:
● bij het rijden met sneeuwkettingen,
● bij het rijden in diepe sneeuw of op losse
ondergr ond, ●
b
ij het lo
sschommelen van de vastgereden
wagen.
Vervolgens de ESC weer inschakelen door de
knop in te drukken.
Elektronische Stabiliseringscontrole (ESC)*
De ESC vermindert het gevaar van slingeren
door de wielen afzonderlijk af te remmen.
Met behulp van de stuurinslag en de snel-
heid van de wagen wordt de door de bestuur-
der gewenste richting bepaald en voortdu-
rend met het werkelijke gedrag van de wagen
vergeleken. Bij afwijkingen, bijv. als de wa-
gen begint te slippen, wordt het juiste wiel
door de ESC automatisch afgeremd.
De wagen wordt door de krachten die werken
bij het afremmen, weer gestabiliseerd. Als de
wagen in bochten tot overstuur (wegslippen
van het achtereinde) neigt, werkt het sys-
teem op het voorwiel dat de buitenlijn van de
bocht beschrijft.
Controlelampje
Er zijn twee informatiecontrolelampjes voor
de elektronische stabilisatie. Het controle-
lampje geeft informatie over de functie en
over de uitschakelstatus.
Beide lampjes gaan branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld en moeten na cir-
ca 2 seconden weer uitgaan, wat overeen-
komt met de duur van de functiecontrole. Dit programma omvat het ABS, EDS en ASR-
syst
eem. Dit omvat tevens het noodhulprem-
systeem (BAS).
Het controlelampje heeft de volgende
functies:
● Het lampje knippert tijdens het rijden met
de ASR/ESC in bedrijf
.
● Het lampje brandt bij een storing in de ESC.
● Het ESC-lampje brandt ook bij een storing
van het ABS
omdat het ESC-systeem samen
met het ABS werkt.
Als dit controlelampje blijft branden, nadat
u de motor hebt gestart, dan kan het systeem
zichzelf hebben uitgeschakeld. U kunt in dit
geval de ESC weer inschakelen door het con-
tact uit en in te schakelen. Wanneer het con-
trolelampje uitgaat, werkt het systeem weer
naar behoren.
Het controlelampje geeft informatie over
de uitschakelstatus van het systeem:
● Blijft ingeschakeld wanneer de ASR wordt
uitgez
et of wanneer de modus ESC Sport
wordt geselecteerd, enkel via Easy Connect. ATTENTIE
● De n at
uurkundig bepaalde grenzen kunnen
ook door de Elektronische Stabiliseringscon-
trole (ESC) niet worden opgeheven. Hiermee
dient vooral bij een glad en nat wegdek en bij » 187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 190 of 332

Bedienen
het rijden met een aanhangwagen rekening
te w
or
den gehouden.
● U moet uw rijstijl daarom steeds aanpassen
aan de toes
tand van de weg en de verkeerssi-
tuatie. De aangeboden hogere veiligheid door
de ESC mag geen aanleiding zijn tot het ne-
men van risico's! VOORZICHTIG
● Om de w erkin
g van de ESC te garanderen
moeten bij alle vier de wielen dezelfde ban-
den zijn gemonteerd. Een verschillende afro-
lomtrek van de banden kan tot een ongewen-
ste vermindering van het motorvermogen lei-
den.
● Wijzigingen aan de wagen (bijv. aan de mo-
tor, aan het
remsysteem, aan het onderstel of
een andere wiel-bandcombinatie) kunnen de
werking van het ABS, EDS, ESC en ASR beïn-
vloeden. Aandrijfslipregeling van de aandrijf-
w
iel en (ASR) De aandrijfslipregeling voorkomt dat de aan-
g
edr
ev
en wielen doordraaien wanneer wordt
geaccelereerd. Beschrijving en werking van de aandrijfslip-
reg
eling bij het accelereren (ASR)
De ASR gaat door vermindering van het mo-
torvermogen het doordraaien van de aange-
dreven wielen bij het accelereren tegen.
Door de ASR wordt zelfs bij ongunstige weg-
omstandigheden het wegrijden, accelereren
en omhoogrijden aanzienlijk makkelijker of
zelfs pas mogelijk.
De ASR wordt automatisch ingeschakeld, als
de motor wordt gestart. Zo nodig kan deze
functie worden in- of uitgeschakeld door mid-
del van het Easy Connect-systeem*.
Is het ASR uitgeschakeld, dan brandt het con-
trolelampje . In het algemeen dient het al-
tijd ingeschakeld te zijn. Enkel in uitzonderlij-
ke gevallen, wanneer u wilt dat de wielen
slippen, kunt u het uitschakelen via het Easy
Connect-systeem, met de toets en de
f u
nctiet
oets SETUP > ESC-systeem , bij-
voorbeeld:
● Met rijden op ruimtebesparend reserve-
wiel.
● M
et sneeuwkettingen om de banden.
● Bij het rijden in een dik pak sneeuw of bij
losse onder
grond.
● Wanneer de auto vastzit, om hem "schom-
melend los
te krijgen."
Daarna dient het mechanisme weer inge-
schakeld te worden. Controlelampje
Er zijn drie inf
ormatiecontrolelampjes voor de
tractiecontrole: (voor wagens uitgerust
met M-ABS), (voor wagens uitgerust met
ESC) en . De lampjes gaan branden wan-
neer het contact wordt ingeschakeld en moe-
ten na circa 2 seconden weer uitgaan, wat
overeenkomt met de duur van de functiecon-
trole.
Het controlelampje of heeft de volgen-
de functie:
● Knippert wanneer de ASR in werking is en
de wagen rijdt
.
Als het systeem uit staat of bij een storing in
het systeem, blijft het controlelampje bran-
den. Het ASR-controlelampje brandt ook bij
een storing in het ABS, omdat de ASR samen-
werkt met het ABS. Nadere aanwijzingen
››› pag. 189
Het controlelampje geeft informatie over
de uitschakelstatus van het systeem:*
● Blijft ingeschakeld wanneer we de ASR uit-
zetten
via Easy Connect.
Door middel van Easy Connect wordt de ASR-
functie hersteld en het controlelampje gaat
uit.
188