Seat Arona 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2018Pages: 332, PDF Size: 6.85 MB
Page 171 of 332

Airconditioning
Airconditioning
V er
w
arming, ventilatie en koe-
ling
Algemene aanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 51
Filter tegen schadelijke stoffen
Het interieurluchtfilter (roet- en absorptie-
koolfilter) zorgt ervoor dat verontreinigingen
in de buitenlucht (bijv. stof of pollen) worden
verminderd resp. tegengehouden.
Het interieurluchtfilter moet volgens de in het
onderhoudsprogramma aangegeven interval-
len worden vervangen, zodat de prestaties
van de airconditioning niet verminderen.
Als de werking van het filter door het gebruik
van de wagen in een gebied met veel lucht-
verontreiniging voortijdig afneemt, moet het
interieurluchtfilter vaker worden vervangen
dan in het Serviceplan staat aangegeven. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed te kunnen kijken wat er buiten de wagen alle-
maa
l
gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel
mogelijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen
rijden als het zicht goed is.
● Zorg er altijd voor dat u het verwarmings-
en venti
latiesysteem, de airconditioning en
de achterruitverwarming gebruikt om goed te
kunnen zien wat er buiten de wagen allemaal
gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Als
u denkt dat de airconditioning is be-
schadigd, moet u - om verdere beschadigin-
gen te voorkomen - de airconditioning met de A/C -toets uitschakelen en door een gespeci-
ali seer
de werkplaats laten controleren.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. Bij storingen advise-
ren wij daarom om een gespecialiseerde
werkplaats op te zoeken. Let op
● Bij hoge luc ht
vochtigheid en hoge tempe-
raturen buiten kan condenswater van de ver-
damper van de airconditioning lekken en on-
der de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en geen teken van lekkage.
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeu
w of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen
functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen.
● De uit de luchtroosters naar buiten gaande
lucht die door het
hele interieur stroomt,
wordt via de hiervoor bedoelde ventilatie-
gleuven in de bagageruimte afgezogen. Daar-
om moet vermeden worden dat deze gleuven
verstopt raken.
● Een optimaal rendement van de airconditio-
ning wor
dt verkregen met gesloten ruiten.
Wanneer echter het interieur door binnenval-
lende zonnestralen sterk is verwarmd, kan » 169
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 172 of 332

Bedienen
het afkoelen worden versneld door de ruiten
even t
e openen.
● A
ls de luchtcirculatiestand is ingeschakeld,
advi
seren wij niet te roken omdat de aange-
zogen rook op de verdamper van het koelsys-
teem neerslaat en zo voor blijvende geurover-
last zorgt.
● Bij lage buitentemperaturen wordt de com-
pres
sor automatisch losgekoppeld en kan hij
ook niet met de AUTO -toets worden ingescha-
kel d.
● Ge
adviseerd wordt de airconditioning min-
sten
s één keer per maand aan te zetten zodat
de pakkingen van het systeem gesmeerd en eventuele lekkages vermeden worden. Als u
een v
erminder
d koelvermogen constateert,
stelt u zich dan in verbinding met een Techni-
sche Dienst om het systeem te laten controle-
ren.
● Voor een correcte werking van het systeem,
de roos
ters aan beide zijden van het scherm
niet bedekken.
● Als de motor sterk belast wordt, wordt de
compre
ssor tijdelijk uitgeschakeld. Zuinig gebruik van de airconditioning
Als de airconditioning aan staat, vraagt de
c
ompr
e
ssor motorvermogen, hetgeen van in- vloed op het brandstofverbruik is. De volgen-
de punt
en zijn van belang teneinde het toe-
stel zo min mogelijk te gebruiken.
● Wanneer het interieur van de auto door de
zon st
erk verwarmd is, is het raadzaam even
de ramen of portieren open te zetten, zodat
de warme lucht kan ontsnappen.
● Tijdens het rijden dient u de airconditio-
ning niet t
e gebruiken als de ramen geopend
zijn.
Luchtroosters Afb. 171
Luchtroosters.170
Page 173 of 332

Airconditioning
Voor een correcte verwarming, koeling en
v enti
l
atie in het interieur van de wagen moe-
ten de luchtroosters ››› afb. 171 1 continu
g eopend
z
ijn.
● Met de lamellen kunnen de roosters afzon-
derlijk ge
sloten of geopend en de lucht-
stroom naar wens ingesteld worden.
Er zijn ook luchtroosters die niet versteld
kunnen worden; deze zijn te vinden in het
dashboard 2 , in de beenruimte en achterin
de w ag
en. Let op
Plaats nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die gevoelig zijn voor
temperaturen voor de luchtroosters, ze kun-
nen beschadigd of onbruikbaar raken als ge-
volg van de lucht die uit de luchtroosters
stroomt. Luchtcirculatiefunctie
In de luchtrecirculatiefunctie wordt voorko-
men d
at
in de w
agen geuroverlast ontstaat,
bijv. bij het rijden door tunnels of in files. Als de regelaar van de luchtverdeling in de
ontwasemin
gsstand staat, zal de klep van
luchtcirculatie altijd openstaan (controle-
lampje uit).
Als de regelaar van de luchtverdeling vanuit
een willekeurige stand in de ontwasemings-
stand wordt gezet, dan wordt de luchtcircula-
tie automatisch uitgeschakeld.
De luchtcirculatie inschakelen
In iedere willekeurige stand van de luchtver-
deling behalve de ontwasemingsstand:
● Druk op de toets , het lamp
je van de
toets gaat branden om aan te geven dat de
luchtcirculatie in het interieur is ingescha-
keld.
De luchtcirculatie uitschakelen
In iedere willekeurige stand van de luchtver-
deling behalve de ontwasemingsstand:
● Druk nogmaals op de toets en het
lampj
e van de toets gaat uit om aan te geven
dat de luchttoevoer van buiten is ingescha-
keld. In de ontwasemingsstand is de luc
httoe-
voer in het interieur altijd van buitenaf. ATTENTIE
In de luchtcirculatiestand wordt geen buiten-
lucht t
ot het interieur toegelaten. Bovendien
kunnen de ruiten bij uitgeschakelde aircondi-
tioning snel beslaan. Daarom de luchtcircula-
tiefunctie niet langere tijd ingeschakeld laten
- gevaar voor ongevallen! Let op
● Bij ins c
hakeling van de circulatiefunctie is
automatisch de toets actief (om het be-
slaan van de ruiten te vermijden). Indien de
temperatuurregelaar in koudste stand wordt
gezet (blauw punt), worden de circulatiefunc-
tie en de toets automatisch geactiveerd.
● Als de functie niet met de toets wordt uitge-
sch
akeld, wordt deze automatisch uitgescha-
keld na ca. 20 min. 171
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 174 of 332

Bedienen
Verwarming en frisse lucht B edienin
g
selementen Afb. 172
Bedieningselementen van de verwar-
ming op het d
ashboard. Temperatuurregelaar
››
›
pag. 172.
Knop aanjager. De luchtventilator is in 4
trappen instelbaar. De aanjager moet bij
langzame rijsnelheid altijd op een laag
niveau draaien.
Regelaar luchtverdeling.
Achterruitverwarming.
Luchtverdeling
Regelaar 3 voor het instellen van de lucht-
s tr
oom in de g
ewenste richting.
– Luchtverdeling naar de voorruit, voor het
ontwasemen. 1 2
3
– L
uchtverdeling naar het bovenlichaam.
– L
uchtverdeling naar de voetenruimte
– Luchtverdeling naar de voorruit en de
voetenruimte. ATTENTIE
● Voor u w
veiligheid is het belangrijk dat er
geen ruiten beslagen of met ijs of sneeuw be-
dekt zijn. Alleen dan is goed zicht gegaran-
deerd. Daarom is het juiste gebruik van het
verwarmings- en ventilatiesysteem, en ook
van de ontdooi- en ontwasemfuncties van de
ruiten, heel belangrijk. Let op
● Let op de a
lgemene aanwijzingen ››› pag.
169. Functies
Ventileren van interieur
De g
ew
enste temperatuur in het interieur
mag niet lager zijn dan de heersende buiten-
temperatuur.
● Temperatuurregelaar ››
›
afb. 172 1 links-
om dr aaien.
172
Page 175 of 332

Airconditioning
● De aanj
ag
er 2 in een van de standen 1 - 4
z ett
en.
● D
e lucht met de luchtverdeelregelaar 3 in
de g ew
en
ste richting laten stromen.
● Desbetreffende luchtroosters openen.
Verw
armen van interieur
Maximale verwarmingscapaciteit en snel ont-
dooien van de ruiten is alleen mogelijk wan-
neer de motor zijn bedrijfstemperatuur heeft
bereikt.
● Temperatuurregelaar ›››
afb. 172 1 rechts-
om dr aaien t
ot
in de gewenste verwarmings-
stand.
● De aanjager 2 in een van de standen 1 - 4
z ett
en.
● D
e lucht met de luchtverdeelregelaar 3 in
de g ew
en
ste richting laten stromen. ●
Des
betreffende luchtroosters openen.
Voorruit ontwasemen ● Temperatuurregelaar ›››
afb. 172 1 rechts-
om dr aaien in de hoog
s
te verwarmingsstand.
● Aanjager 2 in stand 4 draaien.
● Luchtverdeelregelaar in de stand dr aai-
en.
● Sluit de mid
delste luchtroosters.
● Open de luchtroosters aan de zijkanten en
richt
ze op de ruiten.
Voorruit en zijruiten wasemvrij houden
● Temperatuurregelaar ›››
afb. 172 1 in een
v an de
v
erwarmingsstanden draaien.
● De aanjager 2 in een van de standen 2 - 3
z ett
en. ●
L
ucht
verdeelregelaar in de stand draai-
en.
● Sluit de middelste luchtroosters.
● Open de luchtroosters aan de zijkanten en
richt
ze op de ruiten.
Zodra de ruiten niet meer beslagen zijn, kan
als voorzorgsmaatregel de regelaar 3 in
s t
and
gezet worden waarmee men meer
comfort verkrijgt en voorkomt dat de ruiten
opnieuw beslaan. Let op
Er rekening mee houden dat de koelvloeistof-
temper at
uur van de motor optimaal moet zijn
om over een goed werkend verwarmingssys-
teem te kunnen beschikken (met uitzonde-
ring van wagens die met extra verwarming*
uitgerust zijn). 173
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 176 of 332

Bedienen
Handbediende airconditioning* B edienin
g
selementen Afb. 173
Bedieningselementen van de aircondi-
tioning op het d
ashboard. Temperatuurregelaar
››
›
pag. 174
Knop aanjager. De luchtventilator is in 4
trappen instelbaar. Bij lage snelheid
wordt aanbevolen de ventilator minimaal
op stand 1 te zetten om de toevoer van
frisse lucht te verbeteren.
Regelaar luchtverdeling.
Luchtcirculatietoets ››› pag. 171 Als de
functie in werking is, brandt er een con-
trolelampje in de knop.
Achterruitverwarming.
Toets voor het inschakelen van de aircon-
ditioning ››› pag. 174. De airconditioning
1 2
3
werkt alleen bij draaiende motor en inge-
s
ch
akelde aanjager. ATTENTIE
Voor uw veiligheid is het belangrijk dat er
geen ruit en be
slagen of met ijs of sneeuw be-
dekt zijn. Alleen dan is goed zicht gegaran-
deerd. Daarom is het juiste gebruik van het
verwarmings- en ventilatiesysteem, en ook
van de ontdooi- en ontwasemfuncties van de
ruiten, heel belangrijk. Let op
Let op de algemene aanwijzingen. Functies
Verwarmen van interieur
Max
im
ale verwarmingscapaciteit en snel ont-
dooien van de ruiten is alleen mogelijk wan-
neer de motor zijn bedrijfstemperatuur heeft
bereikt.
● Schakel het koelsysteem met de ›
›› afb.
173-toets uit (het controlelampje in de knop
gaat uit).
● De temperatuurregelaars 1 draaien om de
in het int erieur g
ewenste temperatuur in te
stellen.
174
Page 177 of 332

Airconditioning
● De aanj
ag
er in een van de standen 1-4 zet-
ten.
● Met de regelaar voor de luchtverdeling 3de luchtstroom in de gewenste richting rich-
t
en:
(op de voorruit), (op borsthoogte),
(op de voetenruimte) en (op de voorruit
en de voetenruimte).
Koelen van het interieur
Bij ingeschakelde airconditioning wordt in
het interieur van de wagen niet alleen de
temperatuur, maar ook de luchtvochtigheid
verlaagd. Hierdoor wordt bij hoge buiten-
luchtvochtigheid het comfort van de passa-
giers verhoogd en het beslaan van de ruiten
voorkomen.
● Schakel het koelsysteem in met de toets
(het c
ontrolelampje in de toets gaat aan).
● De temperatuurregelaar verdraaien totdat
de gewen
ste binnentemperatuur verkregen
is. ●
De aanjag
er in een van de standen 1-4 zet-
ten.
● Met de regelaar voor de luchtverdeling de
luchtstr
oom in de gewenste richting richten:
(op de voorruit), (op borsthoogte),
(op de voetenruimte) en (op de voorruit en
de voetenruimte).
De voorruit ontwasemen
● Luchtverdeelregelaar in de stand draai-
en.
● De aanj
ager in een van de standen zetten
afhankelijk
van hoe snel u de ruit wilt ontwa-
semen.
● De temperatuurregelaar instellen op de ge-
wens
te comfortstand.
● Sluit de middelste luchtroosters.
● Open de luchtroosters aan de zijkanten en
richt
ze op de ruiten. Als de airconditioning niet kan worden inge-
sch
akeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor is niet gestart.
● De aanjager is uitgeschakeld.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+37°F).
● De compressor van de airconditioning is
vanw
ege een te hoge koelvloeistoftempera-
tuur tijdelijk uitgeschakeld.
● De zekering van de airconditioning is de-
fect.
● Er i
s sprake van een andere storing aan de
wagen. D
e airconditioning door een gespeci-
aliseerde werkplaats laten controleren.
175
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 178 of 332

Bedienen
Climatronic* A l
g
emene aanwijzingen Afb. 174
Climatronic: bedieningselementen. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 51
De Climatronic bereikt automatisch een aan-
gename temperatuur. Daartoe worden de
temperatuur van de uitgaande lucht, het ven-
tilatieniveau en de luchtverdeling automa-
tisch gewijzigd. Het systeem houdt ook reke-
ning met de zonnestraling, waardoor het niet
nodig is de instellingen handmatig te wijzi-
gen.
Dankzij de automatische werking bent u ver-
zekerd van maximaal comfort gedurende elke
periode van het jaar ››› pag. 177. Beschrijving van de Climatronic
De airc
o werkt uitsluitend als aan de volgen-
de voorwaarden is voldaan:
● de motor is gestart;
● de buitentemperatuur ligt hoger dan +2°C
(+36°F);
● ingeschakeld.
Ing
ebruikname van de Climatronic
Wanneer een toets wordt ingedrukt, wordt de
overeenkomstige functie geactiveerd; de air-
conditioning wordt in werking gesteld indien
deze uit stond, behalve met de luchtcircula-
tietoets. De Climatronic uitzetten
●
Stel de aanjager op 0 ›››
afb. 174 2 in of
druk op de t
oets
.
Om te verzekeren dat de motorkoeling blijft
werken bij hoge belasting van de motor,
wordt de compressor van de airconditioning
uitgeschakeld zodra de koelvloeistoftempe-
ratuur te hoog wordt.
Aanbevolen instelling voor alle jaargetijden
● Stel de gewenste temperatuur in, wij raden
+22°C (+72°F) aan.
● Druk op t
oets ››
› afb. 174.
176
Page 179 of 332

Airconditioning
● St el
de r
oosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wordt geleid.
Wisselen tussen Celsius en Fahrenheit.
De eenheden van de graden kunnen veran-
derd worden via het menu van het Easy Con-
nect-systeem, met de toets en de func-
tieknop pen
SETUP > Eenheden > Tem-
peratuur .
Aut
omatische regeling
De automatische functie zorgt voor een con-
stante temperatuur en voor de verwijdering
van condens op de ruiten in het interieur van
de wagen.
● Stel de temperatuur af tussen +16°C
(+64°F) en +29°C (+84°F).
● Stel
de roosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wor
dt geleid.
● Druk op de toets , in het s
cherm ver-
schijnt AUTO.
De automatische functie wordt uitgeschakeld
door op de luchtverdelingstoets te drukken
of door de snelheid van de aanjager lager te
zetten. De temperatuur blijft echter geregeld.
Temperatuur instellen ● Tijdens het inschakelen van het systeem,
kunt
u de knop 1
› ›
› afb. 174 gebruiken om
de gewenste interieurtemperatuur in te stel-
len. De binnentemperatuur kan afgesteld worden
tus
sen +16°C (+64°F) en +29°C (+84°F). Bin-
nen dit bereik wordt de temperatuur automa-
tisch geregeld. Als een temperatuur wordt ge-
selecteerd die lager is dan +16°C (+64°F),
dan verschijnt de melding "LO" op het
scherm. Als een temperatuur wordt geselec-
teerd die hoger is dan +29°C (+84°F), dan
verschijnt de melding "HI" op het scherm. In
beide uiterste gevallen werkt de Climatronic
met het maximale koelings- of verwarmings-
vermogen. De temperatuur wordt niet gere-
geld.
Indien de luchtstroom langer en onregelma-
tig uit de luchtmonden komt (met name bij
de voeten) en er zich grote temperatuurver-
schillen voordoen, bijv. tijdens het verlaten
van de wagen, dan kunnen gevoelige perso-
nen verkouden worden.
Aanjagerregeling
De Climatronic regelt automatisch het aanja-
gertoerental, afhankelijk van de temperatuur
van het interieur. Het is echter mogelijk het
aanjagertoerental in te stellen op het vereiste
niveau.
● Druk op de toetsen 2 om de aanjagersnel-
heid l ag
er of
hoger in te stellen.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt
ook de Climatronic uitgeschakeld. De voorruitontdooiing inschakelen
●
Druk op toets ›››
afb. 174.
De voorruitontdooiing uitschakelen
● Druk meerdere malen op de toets of
druk op de toets
.
De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Uit de roosters ››› afb. 171 2 komt een gro-
t er
e hoev
eelheid lucht. ATTENTIE
Lees de waarschuwingsaanwijzingen ›››
in
Al g
emene aanwijzingen op pag. 169 en volg
deze op. Let op
● Gea dv
iseerd wordt om eenmaal per jaar
naar een gespecialiseerde servicewerkplaats
te gaan om de airconditioning te laten
schoonmaken.
● In het onderste gedeelte bevindt zich de
sensor v
an de interieurtemperatuur. Bedek
deze niet met stickers of andere dingen, aan-
gezien de Climatronic hierdoor minder goed
zou kunnen werken. 177
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 180 of 332

Bedienen
Rijden
Mot or s
t
arten en afzetten
Standen van de contactsleutel Afb. 175
Standen van de contactsleutel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31
Contact uitgeschakeld, stuurwiel vergren-
deld
In deze stand ››› afb. 175 1 zijn het contact
en de mot or uit
g
eschakeld en kan het stuur
vergrendeld worden.
Voor het vergrendelen van het stuurwiel zon-
der dat de sleutel in het contactslot zit, het
stuurwiel iets draaien totdat u een klik hoort.
In principe moet u altijd uw stuur laten blok-
keren wanneer u de wagen verlaat. Hiermee wordt diefstal van de wagen bemoeilijkt
›››
.
C ont
act
resp. voorgloeisysteem inschakelen
De contactsleutel tot in deze stand draaien
en loslaten 2 . Indien de contactsleutel niet
of moei
lijk
gedraaid kan worden van stand
1 naar stand
2 , beweegt u het stuurwiel
v an een k
ant
naar de andere; op deze wijze
wordt het stuurwiel ontgrendeld.
Starten
In deze stand wordt de motor gestart 3 .
Hierb ij w
or
dt de belangrijkste elektrische ap-
paratuur tijdelijk uitgeschakeld.
Telkens als u de auto opnieuw start, moet u
de contactsleutel terugdraaien in stand 1 .
D e
b
lokkering van herhaling van het starten
van het contactslot voorkomt dat de startmo-
tor beschadigd wordt als de motor draait. ATTENTIE
● Cont act
sleutel pas uit het contactslot trek-
ken wanneer de wagen tot stilstand is geko-
men! Het stuurslot kan direct vergrendelen –
gevaar voor ongelukken.
● Als u de wagen - al is het slechts tijdelijk -
verlaat, a
ltijd de sleutel uit het contact trek-
ken. Dit is met name van belang als er kinde-
ren of hulpbehoevenden alleen in de wagen
gelaten worden, omdat zij de motor zouden
kunnen starten of elektrische uitrustingen, zoals de ruitbediening, zouden kunnen in-
sc
h
akelen - gevaar voor ongelukken.
● Onbevoegd gebruik van de sleutel kan er-
toe leiden d
at bijv. de motor wordt gestart of
systemen zoals de elektrische ruitbediening
worden bediend, wat tot ernstig letsel kan
leiden. VOORZICHTIG
Alleen als de motor uit staat, kan de startmo-
t or bediend w or
den (contactsleutel in stand
3 ).
Een benzinemotor starten
De motor kan alleen met een passende, ge-
c
odeer
de en originel
e SEAT-sleutel gestart
worden.
– Versnellingshendel in de neutrale stand
zetten en het
koppelingspedaal helemaal
intrappen en in deze stand houden – de
startmotor moet dan uitsluitend de motor
op gang brengen.
– Contactsleutel in de stand voor het starten
van de motor ›
›› afb. 175 3 draaien.
– Contactsleutel loslaten wanneer de motor
aan s
l
aat - de startmotor mag niet mee-
draaien.
Om een verhitte motor te starten kan het zijn
dat u na het starten wat gas moet bijgeven.
178