Seat Arona 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2018Pages: 332, PDF Size: 6.85 MB
Page 291 of 332

Controleren en bijvullen
oliesoorten volgens specificatie VW 506 00
r e
s
p. VW 506 01 of VW 505 00 resp.
VW 505 01 of ACEA B3 resp. ACEA B4 hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld. Let op
Alvorens een lange reis te gaan maken, advi-
seren w ij u
voor vertrek motorolie met de
overeenkomstige VW specificatie te kopen en
in uw wagen mee te nemen. Zo beschikt u al-
tijd over de juiste motorolie om bij te vullen
indien dit nodig mocht zijn. Waarschuwingslampje
Als het controlelampje
rood g
aat
bran-
den, betekent dat dat de motoroliedruk te
laag is.
Als het symbool knippert en er klinken tege-
lijkertijd drie waarschuwingssignalen, de
motor afzetten en het oliepeil controleren. Zo
nodig olie bijvullen ›››
pag. 290.
Als het lampje blijft knipperen mag u niet ver-
der rijden, hoewel het oliepeil in orde is. De
motor mag ook niet stationair draaien. Roep
de hulp in van een vakman.
Oliepeil controleren
Als het controlelampje geel gaat branden,
moet het motoroliepeil zo snel mogelijk wor-
den gecontroleerd. Bij de eerstvolgende gele-
genheid olie bijvullen ›››
pag. 290. Oliepeilsensor defect*
Als
het controlelampje geel knippert, moet
u een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en de oliepeilsensor laten controleren. Veilig-
heidshalve het oliepeil elke keer bij het tan-
ken controleren.
Motoroliepeil controleren Afb. 238
Oliepeilstok. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 58
Oliepeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– De motor kort stationair laten draaien en
uitzetten w
anneer de bedrijfstemperatuur
bereikt is.
– Ca. twee minuten wachten. –
Oliepeil
stok uit de geleidingspijp trekken.
Oliepeilstok met een schone doek afvegen
en tot de aanslag weer in de geleidingspijp
duwen.
– Vervolgens de oliepeilstok er weer uittrek-
ken en het o
liepeil controleren. Indien no-
dig motorolie bijvullen.
Afhankelijk van de rijstijl en het gebruik van
de wagen kan het olieverbruik tot 0,5 l/1.000
km bedragen. Bij de eerste 5.000 kilometer
kan het verbruik hoger liggen. Het motorolie-
peil moet daarom regelmatig worden gecon-
troleerd - bij voorkeur elke keer bij het tanken
en vóór langere ritten. ATTENTIE
Werkzaamheden aan de motor of in de motor-
ruimte dienen met de nodig
e voorzichtigheid
uitgevoerd te worden.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
285. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied ›››
afb.
238 A bevindt, de motor niet starten. Dit
kan s c
hade aan de motor en de katalysator
tot gevolg hebben. Een Technische Dienst
raadplegen. 289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 292 of 332

Aanwijzingen
Motorolie bijvullen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 58
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen lezen en deze opvolgen ››› in
Vei ligheid
saanwijzingen voor werkzaamhe-
den in de motorruimte op pag. 285.
De plaats van de oliepeilstok is in de betref-
fende afbeelding van de motorruimte weer-
gegeven ››› pag. 287.
Motoroliespecificatie ›››
pag. 59
. ATTENTIE
Olie kan gemakkelijk branden! Wanneer u
olie b ij
vult, mag er geen olie op hete motor-
delen komen. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied ›››
afb.
238 A bevindt, de motor niet starten. Dit
kan s c
hade aan de motor en de katalysator
tot gevolg hebben. Ga dan naar een gespecia-
liseerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Het oliepeil mag in geen geval boven gebied
›› ›
afb. 238 A liggen. Anders kan olie via de
car t
erontluchting worden aangezogen en
door de uitlaat in de atmosfeer komen. Motorolie verversen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 58
De motorolie wordt bij onderhoudswerk-
zaamheden ververst.
Wij adviseren u daarom om de motorolie bij
een Technische Dienst te laten verversen.
In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
wanneer de motorolie moet worden ververst. ATTENTIE
Motorolie alleen zelf verversen, wanneer u
ov er de noodz
akelijke vakkennis beschikt!
● Voordat u de motorkap opent, eerst de
waars
chuwingen lezen en deze opvolgen
››› pag. 285, Veiligheidsaanwijzingen voor
werkzaamheden in de motorruimte.
● Motor eerst laten afkoelen. Hete olie kan
brandwonden
veroorzaken.
● Een beschermende bril dragen - gevaar
door etsende werk
ing van oliespetters.
● Uw arm horizontaal houden, als u de olie-
aftap
plug met de hand losdraait, zodat de er-
uit lopende olie niet langs uw arm naar bene-
den kan lopen.
● Als uw huid met motorolie in contact is ge-
komen, dan dient
u uw huid vervolgens gron-
dig te wassen.
● Olie is giftig! Motorolie buiten het bereik
van kinder
en bewaren. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
toev oe
gen. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. Milieu-aanwijzing
● Omdat de o
lie correct moet worden afge-
voerd en vanwege de benodigde speciale ge-
reedschappen en vakkennis adviseren wij u
de motorolie en het oliefilter bij een Techni-
sche Dienst te laten verversen.
● In geen geval mag olie in de riolering of in
de grond ter
echtkomen.
● Voor het opvangen van de afgewerkte olie
een hiervoor be
stemde bak gebruiken die de
gehele oliehoeveelheid van uw motor kan op-
vangen. Koelsysteem
C ontr
o
lelampje Er is een storing als:
●
Het controlelampje na enk
el
e seconden
niet weer uitgaat.
● Het controlelampje brandt of
knippert
tijdens het rijden en er tegelijkertijd drie
waarschuwingssignalen ››› klinken.
290
Page 293 of 332

Controleren en bijvullen
Het koelvloeistofpeil kan te laag of de koel-
vloei s
t
oftemperatuur te hoog zijn.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
Indien het controlelampje brandt, stop de
wagen, schakel de motor uit en laat hem af-
koelen. Koelvloeistofpeil controleren.
Als het koelvloeistofpeil in orde is, kan de
storing door het uitvallen van de koellucht-
ventilator zijn veroorzaakt. De zekering voor
de koelluchtventilator controleren en deze zo
nodig laten vervangen ››› pag. 106.
Als na een korte rit het controlelampje op-
nieuw gaat branden, niet verder rijden en de
motor afzetten. Neem contact op met een
Technische Dienst of een gespecialiseerde
werkplaats.
Koelvloeistofpeil te laag
Indien het controlelampje brandt, stop de
wagen, schakel de motor uit en laat hem af-
koelen. Eerst het koelvloeistofpeil controle-
ren. Wanneer het koelvloeistofpeil in het re-
servoir onder de "MIN"-markering staat, koel-
vloeistof bijvullen ››› .
ATTENTIE
● Als
de wagen om technische redenen stil-
gevallen is, hem op een veilige afstand van
het verkeer zetten. De motor afzetten, de
knipperlichten inschakelen en de gevaren-
driehoeken op de weg zetten. ●
Nooit de mot ork
ap openen, wanneer u
merkt dat damp of koelvloeistof naar buiten
komt - gevaar voor verbrandingen! Wachten
tot er geen damp of koelvloeistof meer ont-
snapt.
● De motorruimte van elke wagen is een ge-
vaarlijke
zone. Voordat u werkzaamheden in
de motorruimte uitvoert, de motor afzetten en
af laten koelen. Altijd de waarschuwingsaan-
wijzingen op ››› pag. 285 in acht nemen. Antivries/water bijvullen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59
Vul koelvloeistof bij zodra het peil daarvan
onder de markering MIN (minimum) komt.
Koelvloeistofpeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– Contact uitschakelen.
– Lees het koelvloeistofpeil op het koelvloei-
stof
expansiereservoir af. Bij warme motor
moet het koelvloeistofpeil tussen de mar-
keringen staan. Bij warme motor kan het
peil ook iets boven de MAX-markering lig-
gen.
Antivries/water bijvullen
– Motor laten afkoelen. –
Bedek de
vuldop van het koelvloeistofex-
pansiereservoir met een doek en draai de-
ze voorzichtig naar links ››› .
– Vul alleen koelvloeistof bij indien in het ex-
pan
s
iereservoir nog koelvloeistof aanwezig
is; indien dit niet het geval is, kan de motor
beschadigd raken. Indien geen koelvloei-
stof meer aanwezig is in het expansiereser-
voir, niet verder rijden. Roep de hulp van
vakmensen in ››› .
– Als nog een restant koelvloeistof aanwezig
is
in het
expansiereservoir, vul dan bij tot
de max. markering.
– Vul koelvloeistof bij totdat het niveau sta-
biel b
lijft.
– Vuldop goed vastdraaien.
Koelvloeis
tofverlies moet in de eerste plaats
in lekkage worden gezocht. Wend u direct tot
een gespecialiseerde werkplaats om het
koelsysteem te laten controleren. Bij een
dicht koelsysteem kunnen verliezen alleen
voorkomen, als de koelvloeistof door over-
verhitting kookt en daardoor uit het koelsys-
teem wordt geperst. ATTENTIE
● Het k oel
systeem staat onder druk! De vul-
dop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen zolang de motor warm is - gevaar
voor brandwonden! » 291
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 294 of 332

Aanwijzingen
●
Antivries en k
oelvloeistof zijn schadelijk
voor de gezondheid. De antivries daarom al-
leen in de originele verpakking en buiten het
bereik van kinderen bewaren. Anders bestaat
gevaar voor vergiftiging.
● Als u werkzaamheden uitvoert in het mo-
torc
ompartiment, houd er dan rekening mee
dat de radiateurventilator ook bij uitgescha-
keld contact plotseling in werking kan treden
- gevaar voor verwondingen! ATTENTIE
Als er zich onvoldoende koelvloeistof in het
k oel sy
steem bevindt, dan kunnen er zich fou-
ten in de motor voordoen en kunnen er bijge-
volg ernstige verwondingen worden opgelo-
pen.
● Er moet worden nagegaan of het additie-
fpercent
age juist is, rekening houdend met
de laagst voorziene omgevingstemperatuur
op de plaats waar de wagen gebruikt zal wor-
den.
● Als er een extreem lage buitentemperatuur
is, kan de k
oelvloeistof bevriezen en kan de
wagen niet meer bewegen. Omdat in dat ge-
val ook de verwarming niet werkt, kunnen in-
zittenden die niet warm genoeg zijn gekleed
doodvriezen. VOORZICHTIG
Vul geen koelvloeistof bij als geen vloeistof
meer aanw ez
ig is in het expansiereservoir! Er
kan zo lucht in het koelsysteem terechtko- men. In dat geval, niet verder rijden. Roep de
hulp
v
an vakmensen in. Gevaar voor motor-
schade! VOORZICHTIG
De originele additieven mogen niet worden
g emen gd met
koelvloeistoffen die niet zijn
goedgekeurd door SEAT. Deze mengsels kun-
nen ernstige schade veroorzaken aan de mo-
tor en het koelsysteem.
● Als de vloeistof in het expansiereservoir
niet lil
a is maar bijvoorbeeld bruin, dan is het
additief G13 waarschijnlijk gemengd met een
niet-geschikte koelvloeistof. In dat geval
moet de koelvloeistof direct worden ververst.
Anders kan de werking van de wagen ernstig
verstoord worden en kan de motor defect ra-
ken! Milieu-aanwijzing
De koelvloeistof en de toevoegingen kunnen
het mi lieu
vervuilen. Indien een bedrijfsvloei-
stof vrijkomt, moet die op een daartoe ge-
schikte wijze worden opgevangen en op mili-
euvriendelijke wijze worden afgevoerd. Remvloeistof
R em vloei
stofpeil controleren Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 60 De plaats van het remvloeistofreservoir is te
zien in de betreff
ende afbeelding van de mo-
torruimte ››› pag. 287. Het is herkenbaar aan
de zwart-gele vuldop.
Het remvloeistofpeil zakt tijdens het rijden,
omdat de remblokken slijten en automatisch
gesteld worden.
Als het vloeistofpeil echter in korte tijd sterk
daalt of onder de "MIN"-markering zakt, kan
het remsysteem lek zijn geraakt. De controle-
lampjes in het instrumentenpaneel waar-
schuwen u ervoor dat het remvloeistofpeil te
laag is ››› pag. 123. ATTENTIE
Voordat u de motorkap opent en de remvloei-
st of
controleert, eerst de waarschuwingen le-
zen en deze opvolgen ››› pag. 285. Remvloeistof verversen
In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
w
anneer de r
em
vloeistof moet worden ver-
verst.
Wij adviseren u om de remvloeistof bij een
Technische Dienst te laten verversen.
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen ››› in Veiligheidsaanwijzingen
v oor w
erkz
aamheden in de motorruimte op
pag. 285 in "Veiligheidsaanwijzingen voor
292
Page 295 of 332

Controleren en bijvullen
werkzaamheden in de motorruimte" lezen en
dez e op
v
olgen.
De remvloeistof trekt vocht aan en neemt
daarom in de loop van de tijd water uit de
omringende lucht op. Een te hoog waterge-
halte van de vloeistof kan echter op den duur
corrosieschade in het remsysteem veroorza-
ken. Bovendien wordt het kookpunt van de
remvloeistof aanzienlijk lager. Daardoor
wordt bij sterke belasting van de remmen de
remwerking minder doordat er luchtbelvor-
ming in het remsysteem ontstaat.
Zorg ervoor dat u altijd de juiste remvloeistof
gebruikt. Gebruik uitsluitend remvloeistof die
uitdrukkelijk voldoet aan de norm VW 501
14.
U kunt remvloeistof die voldoet aan norm VW
501 14 kopen bij een SEAT dealer of bij een
officiële SEAT werkplaats. Mocht deze niet
voorradig zijn, gebruik dan uitsluitend een
remvloeistof van hoge kwaliteit die voldoet
aan de DIN-norm ISO 4925 CLASS 4 of aan de
VS-norm FMVSS 116 DOT 4.
Indien u een remvloeistof van een ander type
of van lagere kwaliteit gebruikt, kan dat de
werking van het remsysteem negatief beïn-
vloeden. Als de verpakking niet vermeld dat
de remvloeistof voldoet aan de norm VW 501
14, DIN ISO 4925 CLASS 4 of de VS-norm
FMVSS 116 DOT 4, gebruik deze vloeistof dan
niet. ATTENTIE
Remvloeistof is giftig. De remwerking neemt
aanz ien
lijk af, aangezien de viscositeit met-
tertijd verloren gaat.
● Voordat u de motorkap opent en de rem-
vloeist
of controleert, eerst de waarschuwin-
gen lezen en deze opvolgen ››› pag. 285.
● Remvloeistof alleen in de gesloten origine-
le v
erpakking en buiten het bereik van kinde-
ren bewaren. Vergiftigingsgevaar!
● De remvloeistof vervangen volgens de aan-
wijzin
gen in het Onderhoudsprogramma. Bij
te oude remvloeistof kan het bij grote belas-
ting van de remmen tot luchtbelvorming in
het remsysteem komen. Hierdoor worden de
remwerking en bijgevolg de rijveiligheid ver-
minderd. Gevaar voor ongelukken. VOORZICHTIG
Remvloeistof tast de lak aan. Elke vloeistof-
re s
t in contact met de lak onmiddellijk afve-
gen. Milieu-aanwijzing
Met betrekking tot het opslaan en afvoeren
van r emb
lokken en remvloeistof gelden wet-
telijke voorschriften. Het servicenetwerk van
SEAT beschikt over de nodige vakkennis en is
erop ingesteld om deze afvalstoffen milieube-
wust op te slaan en af te voeren. Reservoir ruitensproeiervloei-
s
t
of
R
uitensproeiervloeistofpeil controle-
ren en sproeiervloeistof bijvullen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 60
De ruitensproeier wordt via het ruitensproei-
erreservoir, dat zich in de motorruimte be-
vindt, van vloeistof voorzien. Het heeft een
inhoud van ca. 3 liter.
Het reservoir zit in de motorruimte.
Schoon water is niet voldoende om de ruiten
goed te reinigen. Daarom adviseren wij altijd
een ruitenreiniger aan het water toe te voe-
gen. Op de markt zijn ruitenreinigers verkrijg-
baar met een sterk reinigend vermogen die
vorstbestendig zijn en die dus het hele jaar
door gebruikt kunnen worden. Let op de
mengvoorschriften op de verpakking. ATTENTIE
Werkzaamheden aan de motor of in de motor-
ruimte dienen met de nodig
e voorzichtigheid
uitgevoerd te worden.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
285. » 293
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 296 of 332

Aanwijzingen
VOORZICHTIG
● In geen g ev
al antivries of andere additieven
aan de ruitensproeiervloeistof toevoegen.
● Uitsluitend kwalitatief degelijke ruitenreini-
gers
gebruiken met de door de fabrikant voor-
geschreven hoeveelheid water. Bij andere
schoonmaakmiddelen of zeepoplossingen
kunnen de zeer kleine openingen van de
breedsproeiers verstopt raken. Wagenaccu
Ge bruikt
e symbo
len en waarschuwin-
gen met betrekking tot werkzaamhe-
den aan de accu van de wagen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 61
Uw ogen beschermen
Accuzuur is sterk etsend. Handschoenen en oog-
bescherming dragen!
Vuur, vonken, open vlam en roken verboden!
Als een accu wordt geladen, ontstaat het licht
ontvlambare knalgas!
Kinderen verwijderd houden van accuzuur en ac-
cu! ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu en aan de
elektri s
che installatie bestaat gevaar voor
verwondingen, brandwonden, ongevallen en
brand:
● Uw ogen beschermen. Geen zuur- of lood-
houdende deeltjes
in de ogen, op de huid of
op kleding laten komen.
● Accuzuur is sterk etsend. Handschoenen en
oogbes
cherming dragen. Accu niet kantelen:
uit de ontgassingsopeningen kan accuzuur
vloeien.
● Zuurspatjes in de ogen direct enkele minu-
ten met s
choon water uitspoelen. Ga vervol-
gens onmiddellijk naar een arts. Zuurspatjes
op de huid of op de kleding direct met zeep-
sop neutraliseren en met veel water naspoe-
len. Na inwendig gebruik van accuzuur direct
naar een arts gaan.
● Vuur, vonken, open vlam en roken verbo-
den. Vonk
vorming bij het werken met kabels
en elektrische apparaten en door elektrosta-
tische ontlading vermijden. Nooit de accupo-
len kortsluiten. Gevaar voor verwondingen
door elektrische vonken.
● Als een accu wordt geladen, ontstaat een
licht ont
vlambaar knalgas. Laad de accu al-
leen op in goed geventileerde ruimten.
● Kinderen verwijderd houden van accuzuur
en accu!
● V
óór alle werkzaamheden aan de elektri-
sche in
stallatie de motor, het contact en alle
elektrische apparatuur uitschakelen. De min- kabel van de accu losmaken. Bij het vervan-
gen
v
an lampjes is het voldoende om de ver-
lichting uit te schakelen.
● Voordat u de kabels van de accu losmaakt,
door ontgrendelin
g van de wagen het alarm-
systeem uitschakelen! Anders wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
● Bij het loskoppelen van de accu van de
elektris
che installatie eerst de minkabel en
daarna de pluskabel losmaken.
● Voordat de accu weer wordt aangesloten,
all
e elektrische apparatuur uitschakelen.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. De aansluitkabels mogen in geen
enkel geval worden verwisseld – gevaar voor
kabelbrand!
● Nooit een bevroren of ontdooide accu opla-
den - gevaar
voor explosie en etsende werk-
ing! Een accu vervangen als deze eenmaal be-
vroren is geweest. Een lege accu kan al bij
temperaturen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Let erop dat de ontgassingsslangen altijd
op de accu's
zijn aangesloten.
● Geen accu's gebruiken die beschadigd zijn.
Ontploffing
sgevaar! Beschadigde accu's di-
rect vervangen. VOORZICHTIG
● De k abel
s van de accu nooit bij ingescha-
keld contact losmaken omdat anders de elek-
trische installatie resp. elektronische onder-
delen worden beschadigd. 294
Page 297 of 332

Controleren en bijvullen
●
De ac c
u nooit langdurig aan direct daglicht
blootstellen, zodat de accubehuizing tegen
UV-stralen wordt beschermd.
● De accu bij langdurige stilstand van de wa-
gen te
gen vorst beschermen, zodat deze niet
"bevriest" en daardoor wordt beschadigd. Waarschuwingslampje
Springt aan
Storing in dynamo.
Het controlelampje
gaat
br
anden wanneer
u het contact inschakelt. Het lampje moet na
het aanslaan van de motor uitgaan.
Gaat het controlelampje tijdens het rijden
branden, dan wordt de wagenaccu niet meer
door de dynamo geladen. U moet direct de
dichtstbijzijnde gespecialiseerde werkplaats
opzoeken.
Omdat de accu zich geleidelijk ontlaadt, alle
niet noodzakelijke elektrische apparatuur uit-
schakelen.
Zuurpeil van de accu controleren De zuurtegraad van de accu moet bij veel ge-
r
eden k
i
lometers, in landen met een warm
klimaat en bij oudere accu's regelmatig wor-
den gecontroleerd. –
Motorkap openen en de
voorzijde van de
accu-afdekking omhoogklappen ››› in
V ei
ligheid
saanwijzingen voor werkzaam-
heden in de motorruimte op pag. 285 ››› in Gebruikte symbolen en waarschuwingen
met
betr
ekk
ing tot werkzaamheden aan de
accu van de wagen op pag. 294. In wagens
met accu onder het reservewiel achterklep
openen en tapijt van de bodem oplichten.
Daar bevindt zich, naast het reservewiel, de
accu.
– Kleurweergave in het ronde kijkglas aan de
boven
zijde van de accu controleren.
– Als er luchtbelletjes in het kijkglas zitten,
deze v
erwijderen door voorzichtig op het
kijkglas te tikken.
De plaats van de accu is in de betreffende af-
beelding van de motorruimte in ››› pag. 287
weergegeven.
Het "kijkglas" dat aan de bovenkant van de
accu zit, verandert van kleur afhankelijk van
de ladingstoestand of de zuurtegraad van de
accu.
Twee kleuren worden onderscheiden:
● Zwart: correcte ladingstoestand.
● Transparant/lichtgeel: de accu moet ver-
vang
en worden. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats. Accu laden of vervangen De accu is onderhoudsvrij en wordt in het ka-
der v
an ser
vicewerkzaamheden regelmatig
gecontroleerd. Alle werkzaamheden aan de
accu vereisen speciale deskundigheid en ge-
reedschap.
Wanneer veelvuldig korte afstanden worden
gereden en bij langdurige stilstand moet u
de accu vaker dan in het kader van de norma-
le service-intervallen door een gespeciali-
seerde werkplaats laten controleren.
Bij startproblemen vanwege te weinig accula-
ding kan dit op een defecte accu wijzen. In
dit geval adviseren wij u om de accu bij een
Technische Dienst te laten controleren en res-
pectievelijk op te laden of te vervangen.
Opladen van de accu
Het laden van de accu dient door een specia-
list te gebeuren aangezien accu's met een
speciale technologie worden toegepast waar-
voor laden met spanningsbegrenzing vereist
is.
Accu vervangen
De accu is overeenkomstig de inbouwplaats
ontwikkeld en met veiligheidssystemen uit-
gerust.
Originele SEAT-accu's voldoen aan alle on-
derhouds-, vermogens- en veiligheidseisen
van de wagen. »
295
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 298 of 332

Aanwijzingen
ATTENTIE
● Gea dv
iseerd wordt onderhoudsvrije accu's,
cyclisch en volledig lekdicht, te gebruiken
volgens de normen T 825 06 en VW 7 50 73.
De versie van de norm dient uit augustus
2001 of later te zijn.
● Vóór alle handelingen aan de accu's de
waars
chuwingen lezen en opvolgen ››› in
Gebruikt e symbo
len en waarschuwingen met
betrekking tot werkzaamheden aan de accu
van de wagen op pag. 294. Milieu-aanwijzing
Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavel-
zuur en lood. Z
ij moeten daarom volgens de
voorschriften worden opgeslagen en afge-
voerd en horen in geen geval bij het huisvuil. Wielen
W iel
en en b
anden
Algemene aanwijzingen Beschadigingen voorkomen
– Alleen langzaam en indien mogelijk in een
rec ht
e hoek tegen stoepranden en dergelij-
ke oprijden.
– De banden niet met olie, vet en brandstof
in aanrakin
g laten komen.
– De banden regelmatig op beschadigingen
contr o
leren (gaten, sneden, scheuren en
bulten). Scherpe voorwerpen uit het ban-
denprofiel verwijderen.
Banden opslaan
– Verwijderde banden markeren. Ze moeten
namelijk dez
elfde looprichting hebben als
ze weer worden gemonteerd.
– Verwijderde banden resp. wielen koel,
droog en z
o donker mogelijk bewaren.
– Banden in verticale stand opslaan, wan-
neer ze niet
op een velg zijn gemonteerd.
Nieuwe banden
Nieuwe banden moet u inrijden ›››
pag. 204.
Op basis van constructiekenmerken en pro-
fielvormen kan de profieldiepte van nieuwe banden afhankelijk van de uitvoering en de
fabrikant
verschillend uitvallen.
Verborgen schade
Schade aan banden en velgen is vaak voor
het oog verborgen. Als de wagen vreemd trilt
of naar één kant neigt, is dit een teken dat de
banden mogelijk beschadigd zijn. De banden
moeten zo snel mogelijk bij een Technische
Dienst worden gecontroleerd.
Draairichtinggebonden banden
Bij draairichtinggebonden banden is de
wang van de band met pijlen gemarkeerd.
Deze draairichting beslist aanhouden. Hier-
door worden de optimale rij-eigenschappen
met betrekking tot aquaplaning, grip, geluid
en wrijving gegarandeerd. ATTENTIE
● Nieuw e b
anden hebben tijdens de eerste
500 km nog niet de optimale grip. Voorzichtig
rijden - gevaar voor ongevallen!
● Niet met beschadigde banden rijden. Ge-
vaar v
oor ongelukken.
● Wanneer u tijdens het rijden ongewone tril-
lingen of
eenzijdig trekken van de wagen con-
stateert, direct stoppen en de banden op be-
schadigingen controleren. 296
Page 299 of 332

Wielen
Bandenspanning controleren Afb. 239
Plaats van de sticker van de banden-
s p
annin
gen. De maximaal toelaatbare bandenspanning is
aan
g
e
geven op de sticker aan de achterzijde
van de portierstijl linksvoor ›››
afb. 239.
1. Sticker raadplegen voor de vereiste ban- densp
anning (zomerbanden).
2. Bandenspanning altijd bij koude banden contro
leren. Niet de bij warme banden ver-
hoogde spanning verminderen.
3. Bandenspanning aan de belading aanpas- sen. Bandenspanning
De banden
spanning is een heel belangrijke
factor, vooral bij hoge snelheden. De span-
ning moet daarom ten minste eenmaal per
maand en bovendien vóór elke lange rit wor-
den gecontroleerd.
Naargelang de wagen kan de spanning van
de banden aangepast worden op halve be-
lasting om het rijcomfort te verhogen (ban-
denspanning van "comfort"). Wanneer gere-
den wordt met de comfortspanning, kan het
brandstofverbruik licht stijgen. ATTENTIE
Bij te geringe bandenspanning kan een band
gem akk
elijk klappen en een aanrijding ver-
oorzaken.
● Bij het rijden met hoge snelheden onder-
gaat een b
and met te lage bandenspanning
een grotere vervorming. Hierdoor wordt de
band te warm, wat tot het loslaten van het
loopvlak en zelfs tot het klappen van de band
kan leiden. Steeds de aangegeven banden-
spanning aanhouden.
● Te lage of te hoge bandenspanning verkort
de leven
sduur van de banden en verslechtert
het rijgedrag van de wagen - gevaar voor on-
gevallen! Milieu-aanwijzing
Te lage bandenspanning verhoogt het brand-
st of
verbruik. Levensduur van banden
Afb. 240
Slijtagemerktekens van het banden-
pr ofiel
. Afb. 241
Schema voor het verwisselen van de
b anden. De levensduur is afhankelijk van de banden-
s
p
annin
g, de rijstijl en de correcte montage. »
297
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 300 of 332

Aanwijzingen
Slijtagemerktekens
Op de bodem v
an de pr
ofielgroeven zitten
dwars op de rijrichting 1,6 mm hoge "slijta-
gemerktekens" ››› afb. 240. Deze slijtage-
merktekens zijn afhankelijk van de fabrikant
zes- tot achtmaal in dezelfde afstand op het
loopvlak geplaatst. Markeringen op de wan-
gen van de band (bijv. de letters "TWI" of
symbolen) geven de plaats van de slijtage-
merktekens aan. Bij 1,6 mm profiel, gemeten
in de profielgroeven naast de slijtagemerkte-
kens, is de wettelijk toegestane minimale
profieldiepte bereikt. Banden vervangen. In
bepaalde landen kunnen andere waarden
gelden ››› .
B anden
s
panning
Als de bandenspanning niet correct is kan er
een sterke slijtage optreden of kan de band
zelfs klappen. Bandenspanning daarom ten
minste eenmaal per maand controleren
››› pag. 297.
Rijstijl
snel rijden door bochten, snel accelereren en
sterk remmen verhogen de slijtage van de
banden.
Wielen verwisselen
Bij duidelijk grote slijtage van de banden van
de voorwielen is het raadzaam de voor- en
achterwielen overeenkomstig het weergege-
ven schema te verwisselen ››› afb. 241. Daar- door krijgen de banden ongeveer dezelfde le-
vensduur
.
Balans van de wielen
De wielen van een nieuwe wagen zijn geba-
lanceerd. Tijdens het rijden kan echter door
verschillende invloeden een onbalans ont-
staan die merkbaar is aan trillingen in het
stuurwiel.
Omdat onbalans ook voor extra slijtage van
de stuurinrichting, de wielophanging en de
banden zorgt, moeten de wielen opnieuw
worden gebalanceerd. Bovendien moet een
wiel opnieuw worden gebalanceerd, nadat
een nieuwe band is geplaatst.
Verkeerde uitlijning
Een verkeerde uitlijning van het onderstel
zorgt niet alleen voor verhoogde slijtage van
de banden, maar beïnvloedt ook de rijveilig-
heid. Bij sterke slijtage moet u daarom de
stand van de wielen bij een Technische
Dienst laten controleren. ATTENTIE
Wanneer een band tijdens het rijden klapt,
bes t
aat er gevaar voor een ongeval!
● De banden moeten op zijn laatst vervangen
worden a
ls de slijtagemerktekens gesleten
zijn ››› pag. 298. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken. Met versleten banden,
vooral bij hoge snelheid op nat wegdek heb- ben de banden slecht grip. Bovendien is de
kan
s
groter dat de wagen gaat "glijden"
(aquaplaning).
● Bij het rijden met hoge snelheden onder-
gaat een b
and met te lage bandenspanning
een grotere vervorming. Hierdoor wordt de
band te warm. Dit kan tot het loslaten van het
loopvlak en zelfs tot een klapband leiden -
gevaar voor ongevallen! Steeds de aangege-
ven bandenspanning aanhouden.
● Bij sterke bandenslijtage de instellingen
van het onder
stel bij een Technische Dienst
laten controleren.
● Chemicaliën zoals olie, brandstof of rem-
vloeist
of uit de buurt van de banden houden.
● Defecte banden of velgen direct vervangen! Milieu-aanwijzing
Te lage bandenspanning verhoogt het brand-
st of
verbruik. Nieuwe banden en velgen
Nieuwe banden en velgen moet u inrijden.
B
anden en
v
elgen zijn belangrijke construc-
tie-elementen. De door SEAT vrijgegeven ban-
den en velgen zijn exact op het bijbehorende
wagenmodel afgestemd en leveren daarmee
een belangrijke bijdrage tot een stabiele
wegligging en tot veilig rijden ››› .
298