display TOYOTA CAMRY 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: CAMRY, Model: TOYOTA CAMRY 2023Pages: 514, PDF Size: 64.44 MB
Page 208 of 514

Situaties waarin de functie voor
verlaging van de bochtensnelheid
mogelijk niet werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt
de functie voor verlaging van de
bochtensnelheid mogelijk niet:
• Wanneer met de auto in een flauwe
bocht wordt gereden
• Wanneer het gaspedaal wordt
ingetrapt
• Wanneer met de auto in een zeer
korte bocht wordt gereden
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed wanneer (indien aanwezig)
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed in situaties waarbij de RSA
mogelijk niet goed werkt of niet goed
signaleert (→blz. 195). Controleer
daarom, wanneer u deze functie
gebruikt, het weergegeven verkeersbord
met de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de
schakelaar +RES/-SET:
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligtWerking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 168)
Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd. Omdat de sensor deze
voertuigen wellicht niet op de juiste
manier signaleert, wordt er mogelijk
geen naderingswaarschuwing
(→blz. 202) gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden
• Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
206
Page 210 of 514

• Als uw voorligger plotseling
decelereert
• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
• Als de rijsnelheid afneemt tot de
ingestelde snelheid na acceleratie van
de auto door intrappen van het
gaspedaal.
Situaties waarin de functie voor
verlaging van de bochtensnelheid
mogelijk niet goed werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt
de functie voor verlaging van de
bochtensnelheid mogelijk niet goed:
• Wanneer met de auto in een bocht op
een helling wordt gereden
• Wanneer de koers van de auto afwijkt
van de vorm van de bocht
• Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan
van de bocht zeer hoog is
• Wanneer het stuurwiel plotseling
wordt bediend
4.5.6 GPF-systeem
(benzineroetfilter)*
*: Indien aanwezig
Het benzineroetfiltersysteem verzamelt
met behulp van een uitlaatgasfilter
roetdeeltjes in de uitlaatgassen.
Het systeem werkt om het filter
automatisch te regenereren, afhankelijk
van de voertuigcondities.
Als “Exhaust Filter Full See Owner’s
Manual” (Uitlaatgasfiltersysteem vol,
zie handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
• Deze melding wordt mogelijk
weergegeven wanneer de auto tijdens
het rijden zwaar wordt belast terwijl
roetdeeltjes zich ophopen.• Het vermogen van het
hybridesysteem (motortoerental)
wordt beperkt bij een bepaalde
hoeveelheid roetdeeltjes. Er kan
echter nog met de auto worden
gereden, tenzij het
motorcontrolelampje gaat branden.
• Roetdeeltjes hopen zich sneller op
wanneer er regelmatig korte ritten
worden gereden met de auto,
wanneer er met lage snelheden wordt
gereden of als het hybridesysteem
regelmatig wordt gestart in een
extreem koude omgeving. Overmatige
ophoping van roetdeeltjes kan
worden voorkomen door periodiek
lange afstanden te rijden waarbij het
gaspedaal af en toe wordt losgelaten,
zoals bij het rijden op autowegen en
snelwegen.
Als het motorcontrolelampje gaat
branden of “Engine Maintenance
Required. Visit Your Dealer.” (Motor
moet worden onderhouden, ga naar
uw dealer) wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De hoeveelheid opgehoopte
roetdeeltjes heeft een bepaald niveau
overschreden. Laat de auto onmiddellijk
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Voorkomen dat het
benzineroetfiltersysteem niet goed
werkt
• Gebruik geen andere brandstof dan
het voorgeschreven type brandstof
• Breng geen wijzigingen aan de
uitlaatpijp aan
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
208
Page 212 of 514

hybridesysteem naar de wielen beperken.
Alsuopdrukt om het systeem uit te
schakelen, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het systeem
weer in te schakelen.
Zowel TRC als VSC uitschakelen
Houd
meer dan 3 seconden ingedrukt
terwijl de auto stilstaat om de TRC en VSC
uit te schakelen.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control uitgeschakeld)
wordt op het multi-informatiedisplay
weergegeven
*.
Druk nogmaals op
om de systemen
weer in te schakelen.
*: Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
wordt ook uitgeschakeld (alleen
Pre-Crash-waarschuwing is beschikbaar).
Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en de melding wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
(→Blz. 182)Wanneer de melding dat de TRC is
uitgeschakeld wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay, zelfs al is
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan de volgende vier voorwaarden
wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist
Control:
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan P of N (bij het
vooruit/achteruit bergop wegrijden)
• De auto staat stil
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
Automatisch uitschakelen van Hill
Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De selectiehendel staat in stand P of N
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Er zijn maximaal 2 seconden
verstreken nadat het rempedaal is
losgelaten.
Bijgeluiden en trillingen die
veroorzaakt worden door de ABS-,
Brake Assist-, VSC-, TRC- en Hill Start
Assist Control-systemen
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van het hybridesysteem of bij
het wegrijden een geluid in de
motorruimte hoort wanneer het
rempedaal herhaaldelijk wordt
ingetrapt. Dit duidt niet op een
storing in een van deze systemen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
210
Page 215 of 514

WAARSCHUWING!
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
hebben.
Het ABS-, TRC- en VSC-systeem
werken niet goed als er verschillende
banden onder de auto gemonteerd zijn.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het vervangen van de wielen of
banden.
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
4.5.8 BSM (Blind Spot Monitor)*
*: Indien aanwezig
De Blind Spot Monitor is een systeem dat
radarsensoren aan de linker en rechter
binnenzijde van de achterbumper
gebruikt om de bestuurder te helpen de
veiligheid te controleren bij het wisselen
van rijstrook.Systeemonderdelen
1Multi-informatiedisplay
In-/uitschakelen van de BSM-functie.
(→Blz. 213)
2Indicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd in de dode hoek van de
buitenspiegels of van achteren snel
de dode hoek nadert, gaat de
indicator in de buitenspiegel aan die
zijde branden. Als de
richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend in de richting van de zijde
waar een auto wordt gesignaleerd,
gaat de indicator in de buitenspiegel
knipperen.
3Controlelampje BSM
Als de BSM-functie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje.
In-/uitschakelen van de BSM-functie
1. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
van de
bedieningstoets van het
instrumentenpaneel.
Elke keer dat op
wordt gedrukt,
wisselt de functie tussen aan en uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
213
4
Rijden
Page 216 of 514

Instellen van de helderheid van de
indicator in de buitenspiegel
De helderheid van de indicatoren in de
buitenspiegels kan worden gewijzigd via
(→blz. 88) op het
multi-informatiedisplay.
De zichtbaarheid van de indicatoren in
de buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz.
rond de sensoren in de achterbumper.
(→Blz. 214)
Na het verwijderen van het ijs, de sneeuw,
de modder, enz. van de achterbumper
moet het systeem weer normaal gaan
werken.
Ook werken de sensoren mogelijk niet
normaal bij extreem warm of koud weer.
Als er een storing in de Blind Spot
Monitor aanwezig is
Als er een systeemstoring wordt
gesignaleerd om een van onderstaande
redenen, wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven:
• Er zit een storing in de sensoren
• De sensoren zijn vuil geworden
• De buitentemperatuur is zeer hoog of
zeer laag
• De sensorspanning is niet in orde
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst aan de binnenzijde links en
rechts van de achterbumper van de
auto. Houd u aan het volgende om
ervoor te zorgen dat de Blind Spot
Monitor goed werkt.
• Houd de sensor en het omliggende
gebied op de bumper te allen tijde
schoon. Als een sensor of de
omgeving ervan op de
achterbumper vuil is of bedekt is
met sneeuw, werkt de Blind Spot
Monitor mogelijk niet en wordt er
een waarschuwingsmelding
(→blz. 214) weergegeven.
Veeg in dat geval het vuil of de
sneeuw weg en rijd gedurende
ongeveer 10 minuten met de auto
terwijl aan de bedrijfscondities voor
de BSM-functie (→blz. 216) wordt
voldaan.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken.
Als een sensor ook maar iets wordt
verplaatst, werkt het systeem
mogelijk niet goed meer en worden
auto's mogelijk niet meer correct
gesignaleerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
214
Page 220 of 514

4.5.9 Toyota Parking
Assist-sensor
De afstand van uw auto tot voorwerpen
bij het fileparkeren en achteruit
inparkeren in een garage wordt gemeten
door sensoren en wordt doorgegeven via
het multi-informatiedisplay en een
zoemer. Controleer bij gebruik van dit
systeem ook altijd zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1Hoeksensoren voor
2Binnenste sensoren voor (indien
aanwezig)
3Hoeksensoren achter
4Binnenste sensoren achter (indien
aanwezig)
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
1. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op
/van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
van de
bedieningstoets van het
instrumentenpaneel.
Wanneer de Toyota Parking
Assist-sensor wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor OFF (→blz. 76)
branden.Als u het systeem weer wilt
inschakelen, selecteer dan
op het
multi-informatiedisplay, selecteer
en zet het vervolgens aan.
Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, blijft het
uitgeschakeld, zelfs als het contact
AAN wordt gezet nadat dit UIT was
gezet.
Display
Wanneer de sensoren een object
signaleren, wordt de bestuurder door
middel van de volgende displays
geïnformeerd over de positie en afstand
tot het object.
1Werking hoeksensor voor
2Werking binnenste sensor voor
(indien aanwezig)
3Werking hoeksensor achter
4Werking binnenste sensor achter
(indien aanwezig)
Uitschakelen van het geluid van de
zoemer
• Dempen van het geluid van de zoemer
De zoemer kan tijdelijk worden
gedempt door op
van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel te drukken
terwijl een objectdetectiedisplay
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
218
Page 221 of 514

• Weer inschakelen van het geluid
Het dempen wordt in de volgende
situaties automatisch geannuleerd:
– Als de selectiehendel in een andere
stand wordt gezet
– Als de rijsnelheid hoger wordt dan
een bepaalde snelheid.– Als de Toyota Parking Assist-sensor
eenmaal wordt uitgeschakeld en
weer wordt ingeschakeld
– Als het contact eenmaal UIT en weer
AAN wordt gezet
– Wanneer een sensor defect is
We
ergave sensorsignalering, afstand tot object (auto's zonder Parking Support Brake)
Weergave afstand
DisplayGlobale afstand tot object
Hoeksensor voor Hoeksensor achter
Ver weg 50 cm - 42,5 cm 60 cm - 45 cm
↨42,5 cm - 35 cm 45 cm - 35 cm
35cm-28cm 35cm-28cm
Dichtbij Minder dan 28 cm Minder dan 28 cm
Werking zoemer en afstand tot een
object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
• De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter bij
het object komt. Als de auto het object
genaderd is tot de volgende afstand,
klinkt er een continu geluidssignaal:
ongeveer 35 cm.• Als er gelijktijdig 2 of meer objecten
worden gesignaleerd, reageert
het zoemersysteem op het
dichtstbijzijnde object. Als een of
beide obstakels dichter bij de auto
komen dan hierboven vermeld staat,
klinkt er een langdurig piepsignaal,
gevolgd door elkaar snel opvolgende
piepsignalen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
219
4
Rijden
Page 222 of 514

Detectiebereik van de sensoren (auto's
zonder Parking Support Brake)1Ongeveer 50 cm
2Ongeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
Weergave sensorsignalering, afstand tot object (auto's met Parking Support Brake)
Weergave afstand
DisplayGlobale afstand tot object
Binnenste sensoren voor
en achterHoeksensoren voor en
achter
Ver wegBinnenste sensor voor:
100cm-60cm
Binnenste sensor achter:
150cm-60cm—
↨60cm-45cm 60cm-45cm45cm-30cm 45cm-30cm
30cm-15cm 30cm-15cm
Dichtbij Minder dan 15 cm Minder dan 15 cm
Werking zoemer en afstand tot een
object
Een zoemer klinkt als de sensoren in
werking zijn.
• De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dichter bijhet object komt. Als de auto het object
genaderd is tot de volgende afstand,
klinkt er een continu geluidssignaal:
ongeveer 30 cm.
• Als er gelijktijdig 2 of meer objecten
worden gesignaleerd, reageert het
zoemersysteem op het
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
220
Page 223 of 514

dichtstbijzijnde object. Als een of
beide obstakels dichter bij de auto
komen dan hierboven vermeld staat,
klinkt er een langdurig piepsignaal,
gevolgd door elkaar snel opvolgende
piepsignalen.
• Functie automatisch dempen zoemer:
Als, terwijl de zoemer klinkt, de
afstand tussen de auto en het
gesignaleerde object niet kleiner
wordt, wordt de zoemer automatisch
gedempt. (Als de afstand tussen de
auto en het object echter 30 cm of
minder is, werkt de functie niet.)
Detectiebereik van de sensoren (auto's
met Parking Support Brake)
1Ongeveer 100 cm
2Ongeveer 150 cm
3Ongeveer 60 cm
Het schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
Het geluidsvolume van de zoemer
wijzigen
Het volume van de zoemer kan worden
gewijzigd via het multi-informatiedisplay
(→blz. 89) als het contact AAN staat.
Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
10 km/h.
• De selectiehendel in een andere stand
dan P staat.
Als “Parking Assist Unavailable Please
Clean Parking Assist Sensor” (Parking
Assist niet beschikbaar, reinig Parking
Assist-sensor) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Mogelijk is een sensor vuil of bedekt met
sneeuw of ijs. Wanneer dit in zo'n geval
van de sensor wordt verwijderd, moet
het systeem weer normaal werken.
Ook kan het gebeuren dat er een storing
wordt weergegeven of een object niet
wordt gesignaleerd doordat de sensor
bij lage buitentemperaturen is bevroren.
Als de sensor is ontdooid, moet het
systeem weer normaal werken.
Als “Parking Assist Unavailable”
(Parking Assist niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de toestand
weer normaal is, zal het systeem weer
normaal werken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
221
4
Rijden
Page 224 of 514

Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te
dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen het detectiegebied
van de sensoren komt voordat het
display wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer klinkt.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
autoSituaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
222