display TOYOTA MIRAI 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: MIRAI, Model: TOYOTA MIRAI 2023Pages: 530, PDF Size: 103.29 MB
Page 277 of 530

2. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park en selecteer
vervolgens
.
Als de hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt bij een
parkeervak zonder lijnen of nabij
geparkeerde auto's, wordt mogelijk
“No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar)
weergegeven. Houd
ingedrukt.
3. Selecteer de functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) of de functie
fileparkeren.
Alleen parkeervakken waarvoor
assistentie kan worden uitgevoerd
worden weergegeven.
4. Selecteer de parkeerrichting.
Wanneer haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is geselecteerd bij
stap3:Wanneer fileparkeren is geselecteerd
bij stap3:
5. Pas met behulp van de pijltoetsen de
positie van het te registreren
parkeervak aan en selecteer
vervolgens de toets OK.
6. Selecteer de toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
275
5
Rijden
Page 278 of 530

Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) weergegeven en begint de
auto vooruit te rijden.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 267
7. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
8. Controleer de positie waarop de auto
tot stilstand is gekomen. Pas indien
nodig de positie van het te registreren
parkeervak aan met behulp van de
pijltoetsen en selecteer vervolgens de
toets “Reg.”.
“Registration Completed” (registratie
voltooid) wordt weergegeven op het
multimedia-display.• Registreer het parkeervak alleen als
er geen obstakels aanwezig zijn
binnen het met de dikke lijnen
aangegeven gebied.
• De mate waarin de positie van het te
registreren parkeervak kan worden
aangepast, is beperkt.
Bij het parkeren in een met behulp van de
geheugenfunctie geregistreerd
parkeervak
1. Breng de auto tot stilstand op een
punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
AOngeveer 1 m
2. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
Als de toets MODE wordt
weergegeven, kan deze worden
gekozen om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
276
Page 281 of 530

OPMERKING(Vervolg)
• Stop bij het gebruik van de
geheugenfunctie altijd direct vóór de
stoppositie. Anders kan het
parkeervak mogelijk niet goed
worden gesignaleerd of wordt u
mogelijk niet begeleid tot het punt
waarop het parkeren helemaal is
afgerond.
• Gebruik de geheugenfunctie niet als
een camera is blootgesteld aan een
hevige schok of beelden van de
Panoramic View Monitor niet goed
zijn uitgelijnd.
• Omdat als een camera is vervangen de
plaatsingshoek van de camera
gewijzigd zal zijn, moeten de
parkeervakken van de
geheugenfunctie opnieuw worden
geregistreerd.
Uitschakelen/onderbreken Advanced
Park
De begeleiding wordt uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park uitgeschakeld. Houd
het stuurwiel stevig vast en trap het
rempedaal in om de auto tot stilstand te
brengen.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u het weer in te schakelen of
handmatig door te gaan met parkeren
met behulp van het stuurwiel.
• De hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt
• De transmissie is in stand P gezet
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Een portier of de achterklep wordt
geopend
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRAC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRAC, de VSC of het ABS is in
werking• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de
begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd
“Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het multimedia-display
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het
multimedia-display te volgen.
Tevens wordt, als de begeleiding is
onderbroken en de stand van de
transmissie tweemaal wordt gewijzigd
terwijl het rempedaal is ingetrapt, de
begeleiding uitgeschakeld in de
desbetreffende stand van de transmissie.
Als de begeleiding echter is onderbroken
doordat de stand van de transmissie is
gewijzigd, wordt de begeleiding
uitgeschakeld als de stand van de
transmissie eenmaal wordt gewijzigd.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De stand van de transmissie is
gewijzigd
• Er is een bewegend of stilstaand
object waarmee uw auto in botsing
kan komen, gesignaleerd, waardoor de
begrenzingsregeling/remregeling van
het brandstofcelsysteem wordt
uitgevoerd.
• De cameratoets wordt ingedrukt
Wijzigen van de instellingen van
Advanced Park
Selecteer
op het multimedia-display
en selecteer vervolgens “Advanced Park”.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
5
Rijden
Page 283 of 530

“Rear accessory setting” (instellen
accessoire achter)
Als een accessoire, zoals een trekhaak, is
geïnstalleerd aan de achterzijde van de
auto, kan de lengte van de achterzijde van
de auto worden aangepast om te helpen
een aanrijding met objecten aan de
achterzijde van de auto te voorkomen.
“Clear registered parking space” (wissen
geregistreerd parkeervak)
De in de geheugenfunctie geregistreerde
parkeervakken kunnen worden gewist.
Informatie over een parkeervak kan niet
worden gewist terwijl de begeleiding is
gestart of terwijl informatie over een
parkeervak wordt geregistreerd in de
geheugenfunctie.
OPMERKING
Wees voorzichtig bij het gebruik van
“park position adjustment (forward)”
(instellen parkeerpositie vooruit) of
“park position adjustment (reverse)”
(instellen parkeerpositie achteruit)
voor het aanpassen, omdat de auto
parkeerblokken, stoepranden of
andere lage objecten kan raken.
Als de kans bestaat dat uw auto een
voertuig/object, parkeerblok, stoeprand,
enz. raakt, trap dan het rempedaal in om
de auto tot stilstand te brengen en druk
op de hoofdschakelaar van Advanced
Park om het systeem uit te schakelen.
Weergegeven meldingen Advanced
Park
Op het multimedia-display worden de
bedrijfsstatus, werking van de
begeleiding, enzovoort van Advanced
Park weergegeven. Als er een melding
wordt weergegeven, handel dan volgens
de weergegeven content.Als “No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar) wordt
weergegeven
Verplaats de auto naar een locatie waar
een parkeervak of parkeerlijnen kunnen
worden gesignaleerd.
Als “Unavailable in current condition”
(niet beschikbaar in actuele situatie)
wordt weergegeven
Verplaats de auto naar een andere locatie
en gebruikt het systeem.
Als “Not enough space to exit” (niet
genoeg ruimte om weg te rijden) wordt
weergegeven
De functie wegrijden uit een
fileparkeervak kan niet worden gebruikt
doordat bijvoorbeeld de afstand tussen
uw auto en geparkeerde auto's voor en
achter uw auto te kort is of er zich een
object in de vertrekrichting bevindt.
Controleer de toestand van het gebied
rond de auto en verlaat het parkeervak
handmatig.
Als “Cannot control speed” (kan
snelheid niet regelen) wordt
weergegeven
Het systeem oordeelde dat het de
snelheid van de auto niet kon regelen
toen het systeem werd gebruikt in een
gebied met een helling of hoogteverschil
en de begeleiding werd uitgeschakeld.
Gebruik het systeem op een locatie met
een horizontale ondergrond.
Als “Obstacle detected” (obstakel
gesignaleerd) wordt weergegeven
Als een bewegend of stilstaand object is
gesignaleerd waarmee uw auto in botsing
zou kunnen komen, wordt de
begrenzingsregeling/remregeling van
het brandstofcelsysteem uitgevoerd om
de Advanced Park-begeleiding te
onderbreken.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
5
Rijden
Page 284 of 530

Controleer de toestand van de omgeving.
Selecteer de toets “Start” op het
multimedia-display om de begeleiding te
hervatten.
Als “No available parking space to
register” (geen parkeervak beschikbaar
voor registratie) wordt weergegeven
Deze melding wordt weergegeven als
wordt geselecteerd bij een parkeervak
dat niet kan worden gesignaleerd.
Bedien het systeem bij een parkeervak
waar de verschillen in het wegdek kunnen
worden herkend. (→Blz. 274)
5.5.15 Rijmodusselectieschakelaar
De rijmodi kunnen worden geselecteerd
overeenkomstig de rijomstandigheden.
Selecteren van een rijmodus
AMulti-informatiedisplay
BRijmodusselectieschakelaar
De rijmodus wijzigt als op de toets
wordt gedrukt.
1. Normale modus
Biedt een optimale balans tussen
brandstofverbruik, laag geluidsniveau
en dynamische prestaties. Geschikt
voor normaal rijden.
2. Sportmodus
Regelt de transmissie en het
brandstofcelsysteem voor een snelleen krachtige acceleratie. Deze modus
is geschikt voor wanneer
wendbaarheid is gewenst,
bijvoorbeeld bij het rijden op zeer
bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus geselecteerd
wordt, gaat de sportmodusindicator
branden.
3. ECO-rijmodus
Helpt de bestuurder op
milieuvriendelijke wijze te accelereren
en het brandstofverbruik te verlagen
door een gematigde afstelling van de
smoorklep en door het regelen van de
werking van de airconditioning
(verwarmen/koelen).
Wanneer de ECO-rijmodus wordt
geselecteerd, gaat de ECO-
rijmodusindicator branden.
Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
In de ECO-modus worden het
verwarmen/koelen en de
aanjagersnelheid van de airconditioning
geregeld om brandstof te besparen. Doe
het volgende om de prestaties van de
airconditioning te verbeteren:
• Schakel de ECO-modus van de
airconditioning uit (→blz. 296)
• Wijzig de aanjagersnelheid
(→blz. 296)
• Schakel de ECO-rijmodus uit
Automatisch uitschakelen van de
SPORT-modus
Als het contact UIT wordt gezet nadat is
gereden in de sportmodus, wijzigt de
rijmodus in de normale modus.
5.5.16 SNOW-modus
De SNOW-modus kan worden
geselecteerd om de auto af te stemmen
op de omstandigheden bij rijden op een
glad wegdek, bijvoorbeeld als het heeft
gesneeuwd.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
Page 285 of 530

Werking systeem
Druk op de schakelaar van de
SNOW-modus
Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt
de SNOW-modus ingeschakeld en gaat
het controlelampje SNOW-modus op het
multi-informatiedisplay branden. Als de
schakelaar nogmaals wordt ingedrukt,
gaat het controlelampje SNOW-modus
uit.
Ty p e A
Ty p e B
Automatisch uitschakelen van de
SNOW-modus
De SNOW-modus wordt automatisch
uitgeschakeld als na het rijden in deze
stand het contact UIT wordt gezet.
5.5.17 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens
het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die
automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houder echter rekening mee dat dit
aanvullende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.
Overzicht van de ondersteunende
systemen
ECB (elektronisch geregeld remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
5
Rijden
Page 286 of 530

EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen.
VDIM (Vehicle Dynamics Integrated
Management)
Coördineert de werking van de ABS-, BA-,
TRC-, VSC-, Hill Start Assist Control- en
EPS-systemen. Zorgt ervoor dat de
voertuigstabiliteit behouden blijft bij
uitwijkmanoeuvres op een glad wegdek
door de remkracht, het vermogen van het
brandstofcelsysteem, de
stuurbekrachtiging en de
overbrengingsverhouding van de
stuurinrichting aan te passen.
Automatisch knipperende
alarmknipperlichten achter (indien
aanwezig)
De radarsensoren opzij achter signaleren
auto's achter u in dezelfde rijstrook.
Wanneer het systeem oordeelt dat er een
grote kans op een aanrijding van
achteren is, gaan de alarmknipperlichten
snel knipperen om de bestuurder van de
auto achter u te waarschuwen.
Tegelijkertijd wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay om de bestuurder te
informeren over de achteropkomende
auto.
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de remlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als het TRC-/VSC-/ABS-systeem in
werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer het TRC/VSC/ABS-
systeem in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
brandstofcelsysteem naar de wielen
beperken. Als u op
drukt om het
systeem uit te schakelen, kunt u de auto
waarschijnlijk gemakkelijker los krijgen
door te ‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het systeem
weer in te schakelen.
Auto's met linkse besturing
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284
Page 287 of 530

Auto's met rechtse besturing
A“Traction Control Turned OFF”
(Traction Control uitgeschakeld)
Zowel TRC als VSC uitschakelen
Houd
meer dan 3 seconden ingedrukt
terwijl de auto stilstaat om de TRC en VSC
uit te schakelen.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control uitgeschakeld)
wordt op het multi-informatiedisplay
weergegeven.
*
Druk nogmaals opom het systeem
weer in te schakelen.
*Het PCS wordt ook uitgeschakeld (alleen
Pre-Crash-waarschuwing is beschikbaar).
Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 197, blz. 386)Wanneer de melding dat de TRC is
uitgeschakeld wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay, zelfs al is
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan de volgende vijf voorwaarden
wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist
Control:
• Er is een andere schakelstand dan P of
N geselecteerd (bij het vooruit/
achteruit bergop wegrijden)
• De auto staat stil
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
• Het contact wordt AAN gezet
Automatisch uitschakelen van Hill
Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• Selecteer schakelstand P of N
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Er zijn maximaal 2 seconden
verstreken nadat het rempedaal is
losgelaten.
• Het contact is UIT gezet
Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door ABS, Brake Assist,
VSC, TRC en Hill Start Assist Control
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van het brandstofcelsysteem
of bij het wegrijden een geluid in de
ruimte van de brandstofcelmodule
hoort wanneer het rempedaal
herhaaldelijk wordt ingetrapt. Dit
duidt niet op een storing in een van
deze systemen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
285
5
Rijden
Page 289 of 530

Werkingsvoorwaarden Secondary
Collision Brake
Het systeem werkt als de airbagsensor
een aanrijding signaleert terwijl de auto
in beweging is. Het systeem werkt
echter niet onder de volgende
omstandigheden.
• Als wordt gereden met lage snelheid
• Er zijn componenten beschadigd
Automatisch uitschakelen Secondary
Collision Brake
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties.
• De rijsnelheid is gedaald tot een
bepaalde snelheid
• Er verstrijkt een bepaalde tijd tijdens
de werking
• Het gaspedaal wordt flink ingetrapt.
Werkingsvoorwaarden voor de
automatisch knipperende
alarmknipperlichten achter
Als aan de volgende twee voorwaarden
wordt voldaan, werken de automatisch
knipperende alarmknipperlichten
achter:
• Het snelheidsverschil tussen uw auto
en het achteropkomende voertuig ligt
tussen ongeveer 30 en 100 km/h.
• U rijdt met een snelheid van ongeveer
10 km/h of lager of met een
willekeurige snelheid met ingetrapt
rempedaal.
Situaties waarin de automatisch
knipperende alarmknipperlichten
achter mogelijk niet goed werken
• In de volgende situaties signaleert het
systeem een achteropkomend
voertuig mogelijk niet goed:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgevingervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Als het achteropkomende voertuig
uw auto niet recht van achteren
nadert
– Als het achteropkomende voertuig
van onder een hoek nadert
– Als een auto plotseling opduikt
achter uw auto
– Als het achteropkomende voertuig
wordt omgeven door andere
voertuigen
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van uw auto is gemonteerd
• In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk, zelfs als er geen
kans op een aanrijding is
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Als uw auto wordt omgeven door
andere voertuigen
– Als uw auto stopt om af te slaan op
een kruising, enz. en een voertuig
uw auto recht van achteren passeert
– Als uw auto stilstaat langs de kant
van de weg, enz. en een voertuig
vlak langs uw auto rijdt
– Als een achteropkomend voertuig
uw auto dicht nadert voordat het u
inhaalt
– Als een achteropkomend voertuig
uw auto plotseling te dicht nadert
Als “FHL Not Available” (FHL niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
De functie automatisch knipperende
alarmknipperlichten achter is
onderbroken. In dit geval bevindt er zich
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
287
5
Rijden
Page 297 of 530

6.1.2 Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden
automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
De airconditioning kan worden bediend via het bedieningspaneel voor de airconditioning
en het aircobedieningsscherm.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse besturing.
De positie en vorm van de toetsen kunnen iets afwijken bij auto's met rechtse besturing.
Verder zijn de positie van het display en de knoppen per systeem verschillend.
Bedieningspaneel airconditioning
AMultimedia-display
BToets AUTO
CToets voorruitontwaseming
DToets verhogen aanjagersnelheid
EToets CLIMATE
FToetsen temperatuurregeling rechts
GToets COMFORT*
HToets verlagen aanjagersnelheid
IToets achterruit- en
buitenspiegelverwarming
JToets OFF
KToetsen temperatuurregeling links
*Indien aanwezig
Wijzigen van de ingestelde temperatuur
Druk op
van de temperatuurtoetsen
op het bedieningspaneel van de
airconditioning om de temperatuur te
verhogen.Druk op
van de temperatuurtoetsen
op het bedieningspaneel van de
airconditioning om de temperatuur te
verlagen.
Als de toets ingedrukt wordt gehouden of
als u uw vinger op de toets houdt, wordt
de temperatuur steeds verder verhoogd
of verlaagd.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
295
6
Voorzieningen in het interieur