display TOYOTA MIRAI 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: MIRAI, Model: TOYOTA MIRAI 2023Pages: 530, PDF Size: 103.29 MB
Page 301 of 530

Gelijktijdig instellen van de
temperatuur voor de bestuurder en
voor de voorpassagier (DUAL- of
3-ZONE-modus)
Auto's met DUAL-ZONE-klimaatregeling
Selecteer de toets DUAL op het
aircobedieningsscherm om de
DUAL-modus in te schakelen.
De toetsen voor de temperatuurregeling
aan de bestuurderszijde kunnen worden
gebruikt om de temperatuur aan de
bestuurders- en passagierszijde in te
stellen. Bedien de toetsen voor de
temperatuurregeling aan de
passagierszijde of selecteer nogmaals de
toets DUAL om de gescheiden bediening
te activeren.
Als de DUAL-modus is ingeschakeld, gaat
de indicator van de toets DUAL branden.
Auto's met 3-ZONE-klimaatregeling
Selecteer de toets 3-ZONE op het
aircobedieningsscherm om de
3-ZONE-modus in te schakelen.
De toetsen voor de temperatuurregeling
aan de bestuurderszijde kunnen worden
gebruikt om de temperatuur aan de
bestuurders- en passagierszijde in te
stellen. Bedien de toetsen voor de
temperatuurregeling aan de
passagierszijde of selecteer nogmaals de
toets 3-ZONE om de gescheiden
bediening te activeren.
Wanneer de 3-ZONE-modus is
ingeschakeld, gaat de indicator van de
toets 3-ZONE branden.
Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel (S-FLOW-modus)
Deze functie regelt automatisch de
luchtcirculatie van de airconditioning,
zodat prioriteit wordt gegeven aan de
voorstoelen.
Auto's met 3-ZONE-klimaatregeling:
Wanneer de voorpassagiersstoel niet
bezet is, stroomt er mogelijk alleen lucht
naar de bestuurdersstoel.Onnodig gebruik van de airconditioning
wordt onderdrukt, wat zorgt voor een
lager brandstofverbruik.
De geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel
werkt in de volgende situaties:
• Er worden geen passagiers
gesignaleerd op de achterstoelen
• De voorruitverwarming is niet in
werking
Wanneer de modus in werking is, brandt
.
Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel handmatig in-/uitschakelen
Wanneer de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel is
ingeschakeld, kan met de schakelaar
worden ingesteld of de lucht alleen naar
de voorstoelen moet stromen of naar alle
stoelen. Wanneer de modus handmatig
wordt bediend, stopt de automatische
regeling van de luchtcirculatie.
Kies
op het aircobedieningsscherm
van het multimedia-display.
• Indicator brandt: luchtstroom alleen
naar de voorstoelen
• Indicator is uit: luchtstroom naar alle
stoelen.
Werking van de automatische
luchtcirculatie
• Voor het behoud van een comfortabel
interieur kan de luchtstroom, direct
nadat het brandstofcelsysteem is
gestart en op andere momenten,
afhankelijk van de buitentemperatuur,
naar stoelen zonder passagiers
worden geleid.
• Als, nadat het brandstofcelsysteem is
gestart, passagiers in de auto van
plaats veranderen of in- of uit de auto
stappen, kan het systeem de
aanwezigheid van passagiers niet
goed bepalen en werkt de
automatische regeling van de
luchtcirculatie niet.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
299
6
Voorzieningen in het interieur
Page 302 of 530

Handmatige regeling van de
luchtcirculatie
Zelfs wanneer de functie handmatig
wordt ingesteld om de luchtstroom
alleen naar de voorstoelen te leiden,
wordt mogelijk automatisch lucht naar
alle stoelen geleid wanneer een
achterstoel bezet is.
Terugkeren naar automatische
luchtcirculatie
1. Zet, wanneer de indicator uit is, het
contact UIT.
2. Wacht ten minste 60 minuten en zet
het contact AAN.
Aircobedieningsscherm
Weergaveprocedure
1. Kies
in het hoofdmenu op het
multimedia-display.
2. Kies “Climate” (klimaat) in het
submenu.
3. Selecteer een willekeurig scherm.
AGeeft het aircobedieningsscherm
voor weer.
BGeeft het aircobedieningsscherm
achter weer.
CGeeft het bedieningsscherm voor
de opties weer.Aircobedieningsscherm
Wanneer de toets CLIMATE op het
bedieningspaneel voor de airconditioning
wordt ingedrukt, wijzigt het scherm zoals
hieronder aangegeven.
ASelecteren van de
luchtcirculatiemodus
Telkens als de toets wordt gekozen,
wijzigt de luchtcirculatiemodus.
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten
: Er stroomt lucht naar de voeten
: Er stroomt lucht naar de voeten
en de voorruitverwarming is in
werking
BInschakelen/uitschakelen van elke
functie
Telkens als de toets wordt gekozen,
wordt de functie ingeschakeld/
uitgeschakeld.
Wanneer de functie is ingeschakeld,
gaat de indicator van de toets
branden.
A/C: Koel- en ontvochtigingsfunctie
(→blz. 296)
DUAL of 3-ZONE: DUAL- of
3-ZONE-modus (→blz. 299)
: Geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW) (→blz. 299)
: Buitenlucht-/recirculatiemodus
(→blz. 294)
CWeergave aanjagersnelheid
De instelling van de aanjagersnelheid
wordt weergegeven.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
300
Page 303 of 530

Bedieningsscherm voor opties
De functies kunnen aan (
)enuit
() worden gezet.
AALL AUTO-modus*(→blz. 294)
BECO-modus airconditioning
(→blz. 297)
CFast/Eco-modus (→blz. 296)
DVoorruitverwarming*(→blz. 301)
*Indien aanwezig
Voorruitverwarming (indien aanwezig)
Dit systeem wordt gebruikt om
ijsvorming op de voorruit en de
ruitenwissers te voorkomen.
De functies kunnen aan (
)enuit
() worden gezet.
Selecteer de voorruitverwarming op het
multimedia-display.
Het controlelampje gaat branden als het
systeem is ingeschakeld.
De voorruitverwarming wordt na
ongeveer 15 minuten automatisch
uitgeschakeld.
AVoorruitverwarming
WAARSCHUWING!
Voorkomen van brandwonden
Raak het onderste deel van de voorruit
en de gedeeltes bij de voorstijlen niet
aan wanneer de voorruitverwarming is
ingeschakeld.
Aircobedieningsscherm achter
Als u na het inschakelen van het
bedieningsscherm voor de
airconditioning achter gedurende ten
minste 20 seconden geen handelingen
verricht, wordt het bedieningsscherm
voor de airconditioning voor weer
weergegeven.
AInstellen van de temperatuur voor de
achterstoelen
BInstellen van de luchtcirculatiemodus
voor de achterstoelen
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten
: Er stroomt lucht naar de voeten
L V
L V
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
301
6
Voorzieningen in het interieur
Page 305 of 530

Bedieningspaneel airconditioning
achter
Bedieningspaneel achter
De airco achter kan worden bediend door
het bedieningspaneel achter in te
schakelen m.b.v. de AAN-/UIT-schakelaar.
Wanneer de airco voor de voorstoelen is
uitgeschakeld, kan de airco achter niet
afzonderlijk worden ingeschakeld.
AAAN-/UIT-schakelaar
multifunctioneel bedieningspaneel
achter
BToets luchtcirculatieregeling
achterstoelen
CToets temperatuurregeling
achterstoelen
Instellen van de temperatuur voor de
achterstoelen
De temperatuurinstelling van de
achterstoelen kan op de volgende
manieren worden gewijzigd:
• Als de indicator 3-ZONE uit is: Stel de
temperatuur voor de bestuurdersstoel
in.• Wijzig de temperatuur voor de
achterstoelen met behulp van het
multimedia-display
(aircobedieningsscherm achter) of het
bedieningspaneel achter.
Overzicht en bediening
uitstroomopeningen
Plaats van uitstroomopeningen
De uitstroomopeningen en
luchthoeveelheid veranderen
overeenkomstig de geselecteerde
luchtcirculatiemodus.
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam
: Er stroomt lucht naar het
bovenlichaam en de voeten
: Er stroomt lucht naar de voeten
Afstellen van de stand en de mate van
opening van de uitstroomopeningen
Achter
1. Richt de luchtstroom naar links of
rechts, boven of beneden
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
303
6
Voorzieningen in het interieur
Page 310 of 530

Bedienen van de interieurverlichting
De stand DOOR inschakelen
Druk op de aan de bediening van het
portier gekoppelde schakelaar van de
interieurverlichting
De lampjes worden in- en uitgeschakeld
overeenkomstig het openen/sluiten van
de portieren.
De lampjes in-/uitschakelen
Raak het lampje aan
De leeslampjes achter worden samen met
de interieurverlichting in-/uitgeschakeld.Bedienen van de leeslampjes voor
De lampjes in-/uitschakelen
Raak het lampje aan
Bedienen van de leeslampjes achter
De lampjes in-/uitschakelen
Druk op de schakelaar
De leeslampjes achter worden samen met
de interieurverlichting in-/uitgeschakeld.
Wijzigen van de kleur van de verlichting
(indien aanwezig)
Met behulp van het multimedia-display
kunnen voor de onderstaande verlichting
8 verschillende kleuren worden
geselecteerd. Dit kan echter niet
afzonderlijk worden gewijzigd.
• Verlichting binnenportiergreep
• Sfeerlampjes portierbekleding
• Verlichting bekerhouders
• Sfeerlampjes instrumentenpaneel
1. Selecteer
.
2. Selecteer “Illumination” (verlichting).
6.2 Gebruik van de interieurverlichting
308
Page 325 of 530

OPMERKING(Vervolg)
losgekoppeld zijn van de
accessoireaansluiting als het contact UIT
wordt gezet.
Als een dergelijk accessoire niet
losgekopppeld is, kan het volgende
gebeuren:
• De portieren kunnen niet worden
vergrendeld met het Smart
entry-systeem met startknop of de
afstandsbediening.
• Het beginscherm wordt op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
• De interieurverlichting, de
dashboardverlichting, enz. gaan
branden.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Gebruik de accessoireaansluiting niet
langer dan noodzakelijk is als het
brandstofcelsysteem is uitgeschakeld.
Accessoireaansluiting (220 V AC)
(indien aanwezig)
Dit systeem maakt het gebruik van
elektrische apparaten met een totaal
stroomverbruik van 1500 W bij 220 V AC
in de auto mogelijk. Het wordt niet
aanbevolen elektrische apparaten buiten
de auto van stroom te voorzien,
aangezien dit mogelijk in strijd is met de
wet- en regelgeving van het land of de
regio waar hij wordt gebruikt. Als u
elektrische apparaten buiten de auto van
stroom voorziet, controleer dan vooraf de
wet- en regelgeving bij de
desbetreffende lokale overheid van het
land of de regio. Zorg er ook voor dat u
geen elektrische apparaten en snoeren
meesleept wanneer u de auto verplaatst.Gebruik van de accessoireaansluiting
Open de klep.
Bij het inschakelen van de
accessoireaansluiting
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd, trap het rempedaal
stevig in en druk op de startknop.
2. Controleer of het controlelampje
READY brandt en druk op de
schakelaar AC 220V.
De accessoireaansluiting kan worden
gebruikt wanneer het controlelampje
in de schakelaar AC 220V brandt.
Telkens wanneer de schakelaar AC
220V wordt ingedrukt, wordt de
accessoireaansluiting
uitgeschakeld/ingeschakeld.
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur
323
6
Voorzieningen in het interieur
Page 352 of 530

Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
AVoor
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het bandenspanningswa-
arschuwingssysteem te initialiseren.
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders om
een lage bandenspanning te signaleren
voordat deze tot problemen leidt.
• De door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
gesignaleerde bandenspanning kan
op het multi-informatiedisplay
worden weergegeven. (→Blz. 95)• Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder gewaarschuwd door
middel van een melding op het
scherm en een waarschuwingslampje.
(→Blz. 389)
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Bandenspanning
• Nadat het contact AAN is gezet, kan
het enkele minuten duren voordat de
bandenspanning wordt weergegeven.
Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt
weergegeven nadat de banden op
spanning zijn gebracht.
• De bandenspanning verandert met de
temperatuur. De weergegeven
waarden kunnen verschillen van de
waarden die met andere
bandenspanningmeters worden
gemeten.
Situaties waarin het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
mogelijk niet goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
350
Page 354 of 530

1 minuut knipperen en blijft het daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen, waardoor deze kunnen
gaan roesten. Hierdoor kunnen ze vast
gaan zitten en kan er lucht uit de
banden lopen.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem moet worden geïnitialiseerd
onder de volgende omstandigheden:
• Als de bandenspanning wordt
gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de
rijsnelheid of de belading verandert).
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.
• Bij het wisselen van wielen.• Na het uitvoeren van de procedure
voor de
zenderidentificatiecoderegistratie.
(→Blz. 354)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
1. Parkeer de auto op een veilige plaats,
zet de motor uit en wacht ten minste
20 minuten.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden.
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Start het brandstofcelsysteem.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
5. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
6. Druk op
ofom TPWS te
selecteren en druk vervolgens op.
7. Druk op
ofom “Set Pressure”
(ingestelde druk) te selecteren. Houd
vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat knipperen.
Er wordt een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Ook
wordt “---” weergegeven voor de
bandenspanning van elke band op het
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
352
Page 355 of 530

multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem de positie van de band
bepaalt.
8. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de initialisatie is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de initialisatie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden.
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer
rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Wanneer initialiseren
• De initialisatie wordt uitgevoerd als
rijsnelheid ongeveer 40 km/h of
hoger is.
• Voer de initialisatie uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn bij de initialisatie en bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
kunt u zelf initialiseren maar
afhankelijk van de rijomstandigheden
en de rijomgeving kan het enige tijd
duren voordat de initialisatie voltooid
is.De initialisatieprocedure
• Als u het contact tijdens de
initialisatie per ongeluk UIT hebt
gezet, dan is het niet noodzakelijk de
initialisatie weer handmatig te
starten, omdat de initialisatie
automatisch wordt herstart wanneer
het contact de volgende keer AAN
wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie
uitvoert wanneer initialiseren niet
nodig is, breng de banden dan op de
juiste spanning wanneer ze koud zijn
en voer de initialisatie opnieuw uit.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Als het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem niet goed is geïnitialiseerd
• In de onderstaande situaties duurt het
voltooien van de initialisatie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is
initialisatie niet mogelijk. Normaliter
duurt de initialisatie ongeveer
30 minuten.
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van
andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
353
7
Onderhoud en verzorging
Page 356 of 530

• Als er tijdens de initialisatie achteruit
gereden wordt, worden de gegevens
tot dat punt gereset. Herhaal de
initialisatieprocedure in dat geval
vanaf het begin.
• In de volgende situaties wordt de
initialisatie niet gestart of is de
initialisatie niet goed voltooid en
werkt het systeem niet goed. Voer de
initialisatieprocedure nogmaals uit.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
knippert wanneer wordt
geprobeerd om de initialisatie te
starten.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knippert en
vervolgens blijft branden wanneer
er na de initialisatie gedurende
ongeveer 20 minuten met de auto is
gereden.
Als de bandenspanning van elke band
nog steeds niet wordt weergegeven,
laat dan de auto controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet zonder eerst de banden op de
voorgeschreven spanning te brengen.
Anders kan het voorkomen dat het
waarschuwingslampje voor de lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag is, of
wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Elke bandenspanningssensor en -zender
is voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen vaneen bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren. Ga als
volgt te werk bij het registreren van de
identificatiecodes:
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT, wacht
gedurende ten minste ongeveer
15 minuten en voer de procedure uit.
2. Start het brandstofcelsysteem.
(→Blz. 150)
3. Druk op
ofvan de bediening-
stoetsen van het instrumentenpaneel
om
te selecteren.
4. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
5. Druk op
ofom TPWS te
selecteren en druk vervolgens op.
6. Druk op
ofom “Change
Wheel” (wielen wijzigen) te
selecteren. Houd vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knippert.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “---” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
354