TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: PRIUS PLUG-IN HYBRID, Model: TOYOTA PRIUS PLUG-IN HYBRID 2023Pages: 554, PDF Size: 107.79 MB
Page 51 of 554

Bovenste gordel vastmaken aan het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding.
1. Zet de hoofdsteun in de hoogste
stand.
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje of de
bovenste gordel hindert. (→Blz. 202)
2. Zet de haak vast aan het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel en trek de bovenste gordel aan.
Controleer of de bovenste gordel
goed vastzit. (→Blz. 47)
Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, zorg er dan voor dat de
bovenste gordel onder de hoofdsteun
door loopt.WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Bevestig de bovenste gordel stevig
en controleer of de gordel niet
gedraaid is.
• Bevestig de bovenste gordel
uitsluitend aan het bevestigingspunt
voor de bovenste gordel.
• Verstel de rugleuning niet meer
nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
• Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun
omhoog staat, nadat de hoofdsteun
omhoog is gezet en de
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel vervolgens is vastgemaakt,
zet de hoofdsteun dan niet in een
lagere stand.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
49
1
Veiligheid en beveiliging
Page 52 of 554

1.3 Antidiefstalsysteem
1.3.1 Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust
met ingebouwde transponderchips die
voorkomen dat het hybridesysteem
gestart kan worden met een sleutel die
niet in een eerder stadium is
geregistreerd in de computer van de
auto. Laat de sleutels nooit in de auto
achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal
te voorkomen, maar absolute beveiliging
tegen elke vorm van diefstal kan niet
worden gegarandeerd.
Het controlelampje knippert nadat het
contact UIT is gezet om aan te geven dat
het systeem in werking is.
Het controlelampje stopt met knipperen
als het contact in stand ACC of AAN wordt
gezet om aan te geven dat het systeem is
uitgeschakeld.
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een
onderhoudsvrije startblokkering.
Omstandigheden waardoor het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Als de greep van de sleutel tegen een
metalen voorwerp wordt gehouden
• Als de sleutel dicht bij of tegen een
sleutel met ingebouwde
transponderchip van een andere auto
wordt gehouden
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet.
Na veranderen of verwijderen kan de
juiste werking van het systeem niet
worden gegarandeerd.
1.3.2 Supervergrendeling*
*: Indien aanwezig
Toegang door onbevoegden wordt
voorkomen door het ontgrendelen van
de portieren zowel van buitenaf als van
binnenuit onmogelijk te maken.
Auto's die met dit systeem zijn uitgerust,
zijn voorzien van labels op de ruiten van
de beide voorportieren.
Inschakelen van de supervergrendeling
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden
de auto verlaten en controleer of alle
portieren gesloten zijn.
Met de instapfunctie:
Raak het sensorgedeelte van de
buitenportiergreep binnen 5 seconden
twee keer aan.
Met de afstandsbediening:
Druk tweemaal binnen 5 seconden op
.
IO13PH004
1 .3 Antidiefstalsysteem
50
Page 53 of 554

Uitschakelen van de
supervergrendeling
Bij gebruik van de instapfunctie: Houd de
buitenportiergreep vast.
Bij gebruik van de afstandsbediening:
Druk op
.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de
supervergrendeling
Schakel de supervergrendeling nooit in
als er zich nog personen in de auto
bevinden, omdat de portieren dan niet
van binnenuit kunnen worden geopend.
1.3.3 Alarm*
*: Indien aanwezig
Het alarm
Met licht en geluid worden alarmsignalen
gegeven wanneer er een inbraakpoging
wordt gedetecteerd.
Wanneer het alarmsysteem is
ingeschakeld, wordt het alarm onder de
volgende omstandigheden geactiveerd:
•
Een vergrendeld portier of vergrendelde
achterklep wordt op een andere manier
ontgrendeld of geopend dan met de
instapfunctie of de afstandsbediening.
(De portieren zullen automatisch
opnieuw worden vergrendeld.)
• De motorkap wordt geopend.
• Indien aanwezig, signaleert de
inbraaksensor een beweging in de
auto. (Iemand dringt de auto binnen.)Inschakelen van het alarmsysteem
Sluit de portieren en de achterklep en
vergrendel alle portieren met de
instapfunctie of de afstandsbediening.
Na 30 seconden wordt het systeem
automatisch ingeschakeld.
Het systeem is ingeschakeld zodra het
controlelampje niet meer constant
brandt maar knippert.
Deactiveren of uitschakelen van het
alarm
Het alarm kan op een van de volgende
manieren worden gedeactiveerd.
•
Ontgrendel de portieren met de
instapfunctie of de afstandsbediening.
• Schakel het hybridesysteem in. (Het
alarm wordt na enkele seconden
gedeactiveerd of uitgeschakeld.)
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een
onderhoudsvrij alarmsysteem.
Zaken die gecontroleerd moeten
worden alvorens de auto te
vergrendelen
Controleer onderstaande zaken om
ongewild activeren van het alarm en
diefstal te voorkomen.
• Er is niemand in de auto.
• De zijruiten zijn gesloten voordat het
alarm wordt ingeschakeld.
• Er zijn geen waardevolle spullen of
persoonlijke zaken in de auto
achtergebleven.
1 .3 Antidiefstalsysteem
51
1
Veiligheid en beveiliging
Page 54 of 554

Activeren van het alarm
Het alarm wordt in de volgende gevallen
mogelijk geactiveerd: (Door het alarm te
stoppen wordt het alarmsysteem
uitgeschakeld.)
• De portieren worden ontgrendeld met
de mechanische sleutel.
• Een persoon in de auto opent een
portier, de achterklep of de motorkap
of ontgrendelt de auto met de
vergrendelknop aan de binnenzijde.
• De 12V-accu wordt opgeladen of
vervangen terwijl de auto is
vergrendeld. (→Blz. 462)Door alarmsysteem bediende
portiervergrendeling
In de volgende gevallen worden,
afhankelijk van de situatie, de portieren
automatisch vergrendeld om potentiële
indringers buiten de auto te houden:
• Wanneer een in de auto
achtergebleven persoon het portier
ontgrendelt en het alarm wordt
geactiveerd.
• Terwijl het alarm is geactiveerd,
ontgrendelt een in de auto
achtergebleven persoon het portier.
• Bij het opladen of vervangen van de
12V-accu
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet.
Na veranderen of verwijderen kan de
juiste werking van het systeem niet
worden gegarandeerd.
Inbraaksensor (indien aanwezig)
De inbraaksensor signaleert indringers of
een beweging in de auto.
Dit systeem is ontworpen om diefstal te
voorkomen, maar een optimale
beveiliging tegen elke vorm van inbraak
kan niet worden gegarandeerd.
Inschakelen van de inbraaksensor
Als het alarm wordt ingeschakeld, wordt
de inbraaksensor automatisch
ingeschakeld. (→Blz. 51)
Uitschakelen van de inbraaksensor
Als u huisdieren of bewegende
voorwerpen in de auto achterlaat, moet u
ervoor zorgen dat u de inbraaksensor
uitschakelt voordat u het alarm instelt,
omdat deze sensor reageert op
bewegingen binnen in de auto.
1. Zet het contact UIT.
Er wordt gedurende ongeveer
4 seconden een melding
1 .3 Antidiefstalsysteem
52
Page 55 of 554

weergegeven op het multi-
informatiedisplay waarin u wordt
gevraagd of u de inbraaksensor wilt
uitschakelen.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het stuurwiel,
selecteer “Yes” ( ja) en druk
vervolgens op
.
Als er gedurende ongeveer 5 s geen
handeling wordt uitgevoerd, dooft de
melding automatisch en wordt de
inbraaksensor niet uitgeschakeld.
De inbraaksensor zal iedere keer dat
het contact AAN wordt gezet, worden
ingeschakeld.
Als de melding waarin u wordt
gevraagd of u de inbraaksensor wilt
uitschakelen niet wordt weergegeven
De melding wordt mogelijk niet
weergegeven als er een andere melding
wordt weergegeven. Zet in dat geval het
contact AAN, volg de instructies op het
display en zet het contact weer UIT.
Uitschakelen en automatisch opnieuw
inschakelen van de inbraaksensor
• Het alarm kan zelfs worden
ingeschakeld wanneer de
inbraaksensor is uitgeschakeld.
• Druk op de startknop of ontgrendel de
portieren met de instapfunctie of de
afstandsbediening om de
inbraaksensor opnieuw in te
schakelen.
• De inbraaksensor wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld wanneer het
alarmsysteem is uitgeschakeld.Informatie over de inbraaksensor
De sensor activeert in de volgende
gevallen mogelijk het alarm:
• Er bevinden zich nog personen of
huisdieren in de auto.
• Er is een zijruit geopend.
In dit geval registreert de sensor
mogelijk het volgende:
– Wind of beweging van voorwerpen,
zoals bladeren en insecten, in de
auto
– Ultrasoongolven van apparaten,
zoals de inbraaksensoren van
andere auto's
– Het bewegen van mensen buiten de
auto
IO13PH005
IO13PH007
1 .3 Antidiefstalsysteem
53
1
Veiligheid en beveiliging
Page 56 of 554

• Er bevinden zich onstabiele
voorwerpen, zoals loshangende
accessoires of kleding aan
kledinghaakjes, in de auto.
• De auto is geparkeerd op een plek
waar extreme trillingen of geluiden
optreden, zoals in een parkeergarage.
• Er wordt ijs of sneeuw van de auto
verwijderd, waardoor de auto
herhaaldelijk wordt blootgesteld aan
schokken of trillingen.
• De auto staat in een wasstraat of een
hogedruk-wasinstallatie.
• De auto is blootgesteld aan schokken
die het gevolg zijn van hagel, onweer
of andere van buitenaf komende
herhaalde schokken of trillingen.
OPMERKING
Ervoor zorgen dat de inbraaksensor
goed werkt
• Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking
van de sensoren in negatieve zin
beïnvloed kan worden.
OPMERKING(Vervolg)
• Spuit geen luchtverfrisser of andere
producten rechtstreeks in de
openingen van de sensoren.
• Als u andere accessoires installeert
dan originele Toyota-onderdelen of
wanneer u voorwerpen achterlaat
tussen de bestuurdersstoel en de
stoel van de voorpassagier, werkt de
inbraaksensor mogelijk minder goed.
IO13PH008
IO13PH009
1 .3 Antidiefstalsysteem
54
Page 57 of 554

2.1 Plug-in hybridesysteem.........56
2.1.1 Kenmerken plug-in hybridesysteem .56
2.1.2 Voorzorgsmaatregelen plug-in
hybridesysteem...........65
2.1.3 Tips voor het rijden met een
plug-in hybrideauto.........70
2.1.4Actieradiuselektrischrijden.....72
2.2 Laden...................73
2.2.1 Laaduitrusting...........73
2.2.2 Laadkabel..............77
2.2.3 Smart Lid-systeem en
vergrendelsysteem laadstekker . . .87
2.2.4 Voedingsbronnen die kunnen
worden gebruikt..........93
2.2.5 Laadmethoden...........95
2.2.6Laadtips ..............98
2.2.7 Wat u moet weten voor het laden .100
2.2.8 Procedure voor het laden.....103
2.2.9 Gebruik van de laadschemafunctie .111
2.2.10 Solarlaadsysteem
*........121
2.2.11 Wanneer de normale procedure voor
laden niet kan worden
uitgevoerd............124
Plug-in hybridesysteem2
55
Page 58 of 554

2.1 Plug-in hybridesysteem
2.1.1 Kenmerken plug-in hybridesysteem
Het plug-in hybridesysteem combineert het economische rendement van elektrische
auto's op optimale wijze met de praktische bruikbaarheid van hybrideauto's.
• Er kan elektrisch worden gereden op elektriciteit die geladen is via een externe
voedingsbron.
*
• Als de resterende lading in het batterijpakket (tractiebatterij) te laag wordt, wordt de
benzinemotor automatisch ingeschakeld, zodat de auto kan worden gereden als een
hybrideauto.
*: De actieradius voor elektrisch rijden is afhankelijk van de omstandigheden, zoals de
rijsnelheid, de resterende hoeveelheid lading in het batterijpakket (tractiebatterij) en het
gebruik van de airconditioning. De benzinemotor kan, afhankelijk van de
rijomstandigheden, ook gelijktijdig worden gebruikt.
1Benzinemotor2Elektromotor (tractiemotor)
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de werkelijkheid.
2.1 Plug-in hybridesysteem
56
Page 59 of 554

Werkingsmodus plug-in hybridesysteem
Het plug-in hybridesysteem werkt in de volgende modi.
Het multi-informatiedisplay kan worden gebruikt om te controleren in welke modus het
plug-in hybridesysteem staat tijdens het rijden. (→Blz. 150)
1EV-modus
Als er na het laden voldoende
elektrische energie aanwezig is*1, kan
er elektrisch gereden worden door de
elektrische energie te gebruiken die
in het batterijpakket (tractiebatterij)
is opgeslagen.
*2
Als er in de EV-modus gereden wordt,
brandt het controlelampje EV MODE.
*1: De resterende hoeveelheid lading
kan worden bekeken op het
multi-informatiedisplay, enz.
(→Blz. 159)
*2: Afhankelijk van de situatie kan het
elektrisch rijden worden
uitgeschakeld en wordt zowel de
benzinemotor als de elektromotor
gebruikt. (→Blz. 63)
2EV City-modus(→blz. 59)
Als er voldoende elektriciteit voor
elektrisch rijden aanwezig is in het
batterijpakket (tractiebatterij)
*1, kan
worden overgeschakeld op de EV
City-modus.
In de EV City-modus worden het
motorvermogen en het gebruik van
de benzinemotor beperkt.
*2Zo kan de
auto in stedelijke gebieden en
dergelijke worden aangedreven door
uitsluitend de elektromotor
(tractiemotor).
Als er in de EV City-modus gereden
wordt, brandt het controlelampje EV
City-modus.
*1: De resterende hoeveelheid lading
kan worden bekeken op het
multi-informatiedisplay, enz.
(→Blz. 159)
*2: Trap, als er geaccelereerd moet
worden, het gaspedaal volledig in om
de benzinemotor te starten.
2.1 Plug-in hybridesysteem
57
2
Plug-in hybridesysteem
Page 60 of 554

3HV-modus
In de HV-modus wordt de auto
aangedreven door zowel de
benzinemotor als de elektromotor
(tractiemotor). (→Blz. 61)
• Als er onvoldoende elektriciteit
aanwezig is om elektrisch te rijden in
de EV-modus, schakelt het systeem
automatisch over naar de
HV-modus.
• Er kan te allen tijde worden
overgeschakeld op de HV-modus
door de schakelaar te bedienen om
elektrische energie te bewaren voor
elektrisch rijden, enz.
*(→Blz. 58).
Geadviseerd wordt om tijdens het
rijden op de snelweg of op een
opwaartse helling over te schakelen
op de HV-modus, om de energie in
het batterijpakket te sparen.
In de HV-modus gaan het
controlelampje EV MODE en
controlelampje EV City-modus uit.
*: De actieradius in de EV-modus kan
worden beperkt, ook nadat er is
overgeschakeld naar de HV-modus.
4Laadmodus batterijpakket
(tractiebatterij) (→blz. 59)
Met elektrische energie, gegenereerd
door de benzinemotor, kan het
batterijpakket (tractiebatterij)
worden geladen door de laadmodus
voor het batterijpakket
(tractiebatterij) in te schakelen als er
niet voldoende elektrische energie
aanwezig is om elektrisch te rijden.
*
• Het systeem schakelt mogelijk niet
over naar de laadmodus voor het
batterijpakket (tractiebatterij)
vanwege de status van het plug-in
hybridesysteem. (→Blz. 60)
• De laadtijd is afhankelijk van de
rijomstandigheden tijdens het rijden
in de laadmodus voor het
batterijpakket (tractiebatterij).
In de laadmodus voor het
batterijpakket (tractiebatterij) brandt
het controlelampje voor de
laadmodus voor het batterijpakket.
*: In de laadmodus voor het batterijpakket (tractiebatterij) kan het batterijpakket worden
geladen tijdens het rijden. De benzinemotor moet dan echter draaien om het
batterijpakket op te laden, waardoor het brandstofverbruik hoger zal zijn dan tijdens het
rijden in de HV-modus.
Schakelen tussen de werkingsmodi van
het plug-in hybridesysteem
Er kan met schakelaars worden
geschakeld tussen de werkingsmodi van
het plug-in hybridesysteem.
Als het batterijpakket (tractiebatterij)
niet meer voldoende geladen is om
elektrisch te rijden, kan de EV-/EV
City-modus niet worden geselecteerd.
De laadmodus voor het batterijpakket
(tractiebatterij) kan niet worden
geselecteerd als het batterijpakket
(tractiebatterij) bijna volledig geladen is.Schakelen tussen de EV-modus en de
HV-modus
Druk op de selectieschakelaar
EV-/HV-modus.
Bij elke druk op de schakelaar wordt er
tussen de EV-modus en de HV-modus
geschakeld.
Als er in de EV-modus gereden wordt,
brandt het controlelampje EV MODE.
2.1 Plug-in hybridesysteem
58