TOYOTA PROACE CITY VERSO 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2021, Model line: PROACE CITY VERSO, Model: TOYOTA PROACE CITY VERSO 2021Pages: 269, PDF Size: 57.66 MB
Page 81 of 269

81
Veiligheid
5
Claxon
► Druk op het middelste deel van het stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma omvat de volgende systemen:– Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remkrachtverdeling (EBFD).– Emergency Braking Assistance (EBA).– Antispinregeling (ASR).– Dynamic Stability Control (DSC).– Trailer Stability Assist (TSA).
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remkrachtverdeling (EBFD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop.De EBFD regelt de remdruk voor elk wiel afzonderlijk.Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een storing in het ABS.De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig en matig uw snelheid.Neem zo snel mogelijk contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal, duidt dit op een storing in de EBFD.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
NOTIC E
Tijdens de normale werking van het ABS kunt u lichte trillingen voelen in het rempedaal.
WARNI NG
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het niet los.
WARNI NG
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die
voor uw auto zijn goedgekeurd.
WARNI NG
Laat deze systemen na een aanrijding controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Emergency Braking
Assistance (EBA)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt. Het zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Page 82 of 269

82
Antispinregeling (ASR)/
Dynamic Stability Control
(DSC)
De antispinregeling verbetert de tractie door het motorkoppel te beperken en de aangedreven wielen af te remmen om zo het spinnen van de wielen te voorkomen. De ASR verbetert ook de koersstabiliteit tijdens het accelereren.Als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpt de Dynamic Stability Control automatisch in door het door de motor geleverde koppel aan te passen en een of meerdere wielen af te remmen om de auto, binnen de natuurkundige grenzen, weer in de juiste koers te brengen.Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.Ze treden in werking zodra ze signaleren dat de wielen te weinig grip hebben of dat de koers afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.Dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knippert als deze
systemen ingrijpen.
Uitschakelen/inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond, enz.) kan het nuttig zijn de DSC/ASR-systemen uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.Het verdient echter aanbeveling om het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen.Deze systemen worden, telkens wanneer het contact UIT wordt gezet of vanaf 50 km/h, automatisch weer ingeschakeld.Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het systeem handmatig weer worden ingeschakeld.Druk op deze toets of draai de knop naar deze stand.Het controlelampje in de toets of knop gaat branden: de DSC/ASR-systemen hebben niet langer invloed op de werking van de motor.Opnieuw inschakelen van het systeem:Druk op deze toets.
OfDraai de knop naar deze stand.
Het controlelampje in de toets of knop dooft.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit waarschuwingslampje, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
WARNI NG
ASR/DSCDeze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel), wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.De goede werking van deze systemen is afhankelijk van de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen, en van de montage- en reparatieprocedures die door de TOYOTA-dealers worden toegepast.Voor een maximale effectiviteit van deze systemen onder winterse omstandigheden adviseren wij u winterbanden te gebruiken. Zorg
er dan voor dat alle vier de wielen zijn voorzien van hetzelfde type winterband dat voor uw auto is goedgekeurd.
Page 83 of 269

83
Veiligheid
5
Trailer Stability Assist (TSA)
Bij het trekken van een aanhangwagen vermindert dit systeem de kans op slingeren van de auto en de aanhangwagen.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het contact AAN wordt gezet.Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) moet storingsvrij zijn.Zodra dit systeem, dat werkt tussen 60 km/h en 160 km/h, signaleert dat de aanhangwagen begint te slingeren, grijpt het in op de remmen om de aanhangwagen te stabiliseren, waarbij het systeem indien nodig het motorvermogen vermindert om de auto te vertragen.De ingreep wordt gesignaleerd door het knipperen van dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en het branden van de remlichten.Raadpleeg voor de gewichten en aanhangwagengewichten het hoofdstuk
motorspecificaties en aanhangwagengewichten of het kentekenbewijs van uw auto.Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Storing
In het geval van een storing in het systeem gaat dit waarschuwingslampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhangwagen, verminder dan uw snelheid en rijd voorzichtig!Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
WARNI NG
De Trailer Stability Assist vergroot de veiligheid onder normale rijomstandigheden, mits de adviezen met betrekking tot het rijden met een aanhangwagen in acht worden genomen. Het systeem mag de bestuurder niet verleiden tot het nemen van extra risico's bij het trekken van een aanhangwagen (overbelading, onjuiste kogeldruk, versleten banden of een te lage bandenspanning, versleten remmen, enz.) of het rijden met een te hoge snelheid.In bepaalde gevallen signaleert het systeem het slingeren mogelijk niet, met name bij het trekken van een lichte aanhangwagen.Bij het rijden op een glad of slecht wegdek kan het systeem mogelijk niet voorkomen dat de aanhangwagen plotseling gaat slingeren.
Advanced Grip Control
Een speciale en gepatenteerde antispinregeling waarmee het rijgedrag wordt verbeterd op ondergronden met sneeuw, modder en zand.Dit systeem, dat onder een groot aantal omstandigheden zeer doeltreffend werkt, zorgt ervoor dat u ook bij weinig grip uw weg kunt vervolgen (bij normaal gebruik van de auto).In combinatie met geschikte banden biedt dit systeem een optimaal compromis tussen veiligheid, grip en rijgedrag.Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te laten maken van het motorvermogen. Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen; dit is normaal.Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden die u tegenkomt.Bij elke gekozen stand gaat een controlelampje branden, in combinatie met de weergave van een melding, om uw keuze te bevestigen.
Page 84 of 269

84
Standen
Normaal (ESP)
Dit is de modus voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de verschillende normale rijomstandigheden die kunnen voorkomen.
NOTIC E
Telkens wanneer het contact UIT wordt gezet, wordt automatisch deze modus ingeschakeld.
Sneeuw
In deze modus stemt het systeem bij het wegrijden de regeling af op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat moment heeft.(modus actief tot 80 km/h)
Offroad (modder, nat gras, enz.)
In deze modus wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.Tijdens het optrekken optimaliseert het systeem de wielslip zodanig dat maximaal wordt ingespeeld op wat de bestuurder nodig heeft.(modus actief tot 50 km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de twee aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit kan komen en het risico van ingraven wordt beperkt.(stand actief tot 120 km/h)
WARNI NG
Gebruik op zand geen andere standen omdat dan de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten.
U kunt de ASR en DSC uitschakelen door de knop in de stand “OFF” te draaien.
NOTIC E
De ASR en DSC grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het contact opnieuw AAN wordt gezet.
WARNI NG
AanbevelingenUw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen.Uw auto is echter geen terreinauto en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden:– het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, enz.) geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,– het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,– het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.
Page 85 of 269

85
Veiligheid
5
Hill Assist Descent Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op onverhard wegdek (grind, modder, enz.) of bij het afdalen van een steile helling.Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.Bij het afdalen van een helling assisteert dit systeem de bestuurder, afhankelijk van de ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en constant houden van de snelheid door geleidelijk de remdruk te verminderen.
NOTIC E
Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 5%.Het systeem kan worden gebruikt met de transmissie in de neutraalstand.Het is echter raadzaam een voor de rijsnelheid geschikte versnelling in te schakelen om te voorkomen dat de motor afslaat.Bij een automatische transmissie kan het systeem worden gebruikt met de keuzeschakelaar in stand N, D of R.
WARNI NG
Als het systeem in werking treedt, wordt het systeem Active Safety Brake automatisch uitgeschakeld.
NOTIC E
Het systeem is niet beschikbaar:– als de rijsnelheid hoger is dan 70 km/h,– als de rijsnelheid wordt geregeld door de adaptieve cruise control, afhankelijk van het type transmissie.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.De status van de functie wordt niet opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.De bestuurder kan het systeem selecteren bij draaiende motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van ongeveer 50 km/h.
► Snelheid lager dan 50 km/h: houd deze toets ingedrukt tot het controlelampje gaat branden om het systeem te selecteren; dit lampje gaat groen branden op het instrumentenpaneel.Het systeem wordt actief bij een snelheid lager dan 30 km/h.
► Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het systeem regelt de snelheid:– als de eerste of tweede versnelling is ingeschakeld, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje snel,– als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of het koppelingspedaal is ingetrapt, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje langzaam; in dat geval is de snelheid waarmee wordt afgedaald lager.Als u op een afdaling terwijl de auto stilstaat het gaspedaal en het rempedaal loslaat, zet het systeem de remmen vrij om de auto geleidelijk in beweging te zetten.De remlichten gaan automatisch branden wanneer het systeem in werking is.Als de snelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het controlelampje op het instrumentenpaneel wordt dan weer grijs, maar het groene controlelampje van de toets blijft branden.De regeling wordt automatisch hervat zodra de
snelheid lager wordt dan 30 km/h en wordt voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot de helling en het loslaten van de pedalen.U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of rempedaal weer intrappen.
Page 86 of 269

86
Uitschakelen
► Houd de toets ingedrukt tot het controlelampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel gaat ook uit.Als de snelheid hoger wordt dan 70 km/h, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld; het controlelampje van de toets gaat uit.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding.Laat het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels voor
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van enkelvoudige pyrotechnische gordelspanners
(of dubbele aan bestuurderszijde, afhankelijk van de uitrusting) en een spankrachtbegrenzer (of progressieve spankrachtbegrenzer aan bestuurderszijde, afhankelijk van de uitrustingsopties).Dit systeem verbetert de veiligheid op de voorstoelen bij een frontale of zijdelingse aanrijding.Afhankelijk van de kracht van de aanrijding zorgen de enkelvoudige pyrotechnische gordelspanners
ervoor dat de veiligheidsgordels direct tegen het lichaam worden getrokken.De dubbele pyrotechnische gordelspanners werken op dezelfde manier. Er wordt echter gebruikgemaakt van twee verankeringspunten in plaats van één, voor een effectievere werking.De pyrotechnische gordelspanners worden geactiveerd wanneer het contact AAN staat.De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de veiligheidsgordel tegen de borst van de inzittende wordt getrokken, zodat de inzittende beter wordt beschermd.De progressieve spankrachtbegrenzer werkt op dezelfde manier. Er wordt echter rekening gehouden met het postuur van de bestuurder, zodat de verminderde druk van de veiligheidsgordel op de borst van de bestuurder bij een aanrijding wordt geoptimaliseerd.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.► Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop op de gordelsluiting.► Houd de veiligheidsgordel tijdens het oprollen vast.
Veiligheidsgordels achter
(tweede zitrij)
Buitenste zitplaatsen
Afhankelijk van de uitrusting zijn deze zitplaatsen voorzien van een enkelvoudige pyrotechnische gordelspanner en spankrachtbegrenzers.Breng de juiste veiligheidsgordel aan in de juiste gordelsluiting.Verwissel de gordels of gordelsluitingen van de buitenste zitplaatsen niet met die van de middelste zitplaats.
Page 87 of 269

87
Veiligheid
5
Middelste zitplaats
Deze veiligheidsgordel heeft geen pyrotechnische gordelspanner en spankrachtbegrenzer.
Omdoen
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting.► Steek de gesp B in de rechter gordelsluiting.► Controleer of beide gespen goed zijn vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en vervolgens op de knop van de gordelsluiting A.
► Geleid de riem bij het oprollen en beweeg gesp B en daarna gesp A naar de magneet van het bevestigingspunt in de hemelbekleding.
WARNI NG
Controleer voordat u handelingen uitvoert met de achterstoelen of de buitenste veiligheidsgordels goed zijn gespannen, om beschadiging ervan te voorkomen. De middelste veiligheidsgordel moet volledig worden opgerold.
Veiligheidsgordels achter
(derde zitrij)
Deze veiligheidsgordels zijn niet voorzien van een pyrotechnische gordelspanner of spankrachtbegrenzer.
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordel(s)
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links voor (of, afhankelijk van het land van verkoop, waarschuwingslampje bestuurder).
2.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts voor (of, afhankelijk van het land van verkoop, waarschuwingslampje bestuurder).
3.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts achter (tweede zitrij).
4.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel midden achter (tweede zitrij).
5.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links achter (tweede zitrij).
Bij een rijsnelheid van ongeveer 20 km/h of hoger knippert het waarschuwingslampje voor de betreffende zitplaats(en) gedurende 2 minuten, in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het waarschuwingslampje branden totdat de bestuurder en/of de voorpassagier en/
of een of meerdere passagiers achterin hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt
Page 88 of 269

88
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordel(s) voor
Als het contact AAN staat, gaat lampje 1 op het instrumentenpaneel en het desbetreffende lampje (1 en/of 2) op het display van de veiligheidsgordels en voorpassagiersairbag rood branden als de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de passagier(s) niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordel(s) achter
Als een achterpassagier (tweede zitrij) zijn veiligheidsgordel losmaakt, gaat het desbetreffende lampje (3 tot 5) op het display van de veiligheidsgordels en voorpassagiersairbag rood branden.
NOTIC E
Deze waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels gelden alleen voor de tweede zitrij.
Advies
WARNI NG
Alvorens te gaan rijden moet de bestuurder controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.Draag in de auto, ongeacht op welke plaats u zit, altijd de veiligheidsgordel, ook op korte
ritten.Wissel de gespen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels werken dan niet optimaal.Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.Controleer na het neerklappen of verwijderen van een stoel of bank of de gordel goed is gepositioneerd en opgerold.
WARNI NG
OmdoenHet onderste deel van de gordel moet zo laag mogelijk tegen het bekken aanliggen.Het bovenste deel moet tegen het holle gedeelte van de schouder aanliggen.Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
– dient deze zo dicht mogelijk tegen het lichaam aan te worden gedragen,
– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,– mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,– mag er niets aan worden gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
WARNI NG
Aanbevelingen voor kinderenMaak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.Een veiligheidsgordel mag nooit door meer dan één kind worden gedragen.Laat nooit een kind op uw schoot zitten tijdens het rijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over kinderzitjes.
WARNI NG
OnderhoudConform de actuele veiligheidsvoorschriften moeten reparaties aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een TOYOTA-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats die over de knowhow en uitrusting beschikt om deze werkzaamheden correct uit te voeren.
Page 89 of 269

89
Veiligheid
5
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door een TOYOTA-dealer of gekwalificeerde werkplaats, vooral wanneer ze tekenen van beschadiging vertonen.Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij de TOYOTA-dealers.
WARNI NG
In het geval van een aanrijdingDe gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, eerder dan en onafhankelijk van de airbags worden geactiveerd. Het afgaan van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.In alle gevallen gaat het waarschuwingslampje airbags branden.Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en indien nodig vervangen door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags
Systeem dat is ontworpen om, in geval van een ernstige aanrijding, bij te dragen aan het verbeteren van de veiligheid van de inzittenden
(met uitzondering van de middelste zitplaats op de tweede zitrij).De airbags zijn een aanvulling op de veiligheidsgordels met gordelspanner.Als zich een aanrijding voordoet, registreren en analyseren de elektronische detectoren de frontale en zijdelingse krachten in de botsingsdetectiezones:– bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk geactiveerd en dragen ze bij aan een betere bescherming van de inzittenden (met uitzondering van de middelste zitplaats op de tweede zitrij); onmiddellijk na de botsing lopen de airbags snel leeg, zodat ze het zicht van de inzittenden niet belemmeren en de inzittenden ongehinderd kunnen uitstappen;– in het geval van een lichte aanrijding, een aanrijding van achteren of in bepaalde omstandigheden waarbij de auto over de kop slaat, worden de airbags mogelijk niet geactiveerd; alleen de veiligheidsgordel draagt in deze situaties bij aan uw bescherming.
WARNI NG
De airbags werken niet wanneer het contact UIT staat.De airbags worden slechts eenmaal geactiveerd. Als zich een tweede botsing voordoet (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), wordt de airbag niet opnieuw geactiveerd.
Detectiezones voor een
aanrijding
A.Zone aanrijding voor
B.Zone aanrijding opzij
NOTIC E
Het activeren van een airbag gaat gepaard met wat rook en een knal als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.De knal die bij het afgaan van een of meer airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
Page 90 of 269

90
Airbags voor
Systeem dat de bestuurder en voorpassagier(s) beschermt bij een ernstige frontale aanrijding, om het risico op hoofd- en borstletsel te beperken.De bestuurdersairbag is ingebouwd in het midden van het stuurwiel en de voorpassagiersairbag is aangebracht in het dak.
Activering
De airbags worden geactiveerd (behalve de voorpassagiersairbag wanneer deze is uitgeschakeld) bij een ernstige frontale aanrijding op de gehele of een deel van de frontale botsingszone A, evenwijdig aan de lengteas van de auto op een horizontaal vlak en van voor naar achter gericht.De airbag voor wordt geactiveerd tussen de borst en het hoofd van de inzittende voorin en het stuurwiel (aan bestuurderszijde) of het dashboard (aan passagierszijde) om diens beweging naar
voren op te vangen.
WARNI NG
Houd tijdens het rijden het dashboardkastje gesloten. Anders bestaat er het risico op letsel bij een ongeval of plotseling remmen.
Side airbags
Indien de auto hiermee is uitgerust, beschermt dit systeem de bestuurder en voorpassagier in geval van een ernstige zijdelingse aanrijding, waardoor het risico op letsel aan de borst, de buik en het hoofd wordt beperkt.Elke side airbag is aan de portierzijde in het rugleuningframe gemonteerd.
Activering
De side airbags worden aan één zijde geactiveerd
bij een ernstige zijdelingse aanrijding op de gehele of een deel van de zijdelingse botsingszone, loodrecht op de lengteas van de auto op een horizontaal vlak en van buiten naar binnen gericht.De side airbag wordt geactiveerd en bevindt zich dan tussen de buik en het hoofd van de voorste inzittende en het portierbekledingspaneel aan die kant.