sensor TOYOTA RAV4 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: RAV4, Model: TOYOTA RAV4 2023Pages: 646, PDF Size: 150.61 MB
Page 274 of 646

• De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal).
Doordat de sensor voorliggers mogelijk
niet op de juiste manier signaleert, werkt
het systeem mogelijk niet goed.
• Als de weg erg bochtig is of de
rijstroken erg smal zijn
• Als u veelvuldig stuurcorrecties moet
uitvoeren of frequent van rijstrook
wisselt
• Als uw voorligger plotseling
decelereert• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
• Als de rijsnelheid afneemt tot de
ingestelde snelheid na acceleratie van
de auto door intrappen van het
gaspedaal.
4.5.7 Cruise control*
*Indien aanwezig
Met de cruise control kan een ingestelde
snelheid worden vastgehouden zonder
dat hiervoor het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt.
Systeemonderdelen
Weergave instrumentenpaneel
Auto's met 4,2 inch of 7 inch display
AIngestelde snelheid
BControlelampjes
Auto's met 12,3 inch display
AIngestelde snelheid
BControlelampjes
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
272
Page 278 of 646

2. Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Druk op de schakelaar.
Ruime afstelling: Houd de schakelaar
ingedrukt om de snelheid te wijzigen en
laat hem los als de gewenste snelheid is
bereikt.
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer
1. Als u op de uitschakeltoets drukt,
wordt de snelheidsbegrenzer
uitgeschakeld.
2. Door op de schakelaar +RES te
drukken wordt de snelheidsbegrenzer
opnieuw geactiveerd.
Instellen van de rijsnelheid
Als de schakelaar -SET wordt ingedrukt
terwijl de auto stilstaat of wanneer de
rijsnelheid 30 km/h of lager is, wordt de
snelheid ingesteld op 30 km/h.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en gaat
het multi-informatiedisplay branden:
• Wanneer u het gaspedaal volledig
intrapt
• Wanneer u bergaf rijdt (er klinkt ook
een zoemer)Automatische uitschakeling
snelheidsbegrenzer
De ingestelde snelheid wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer de
cruise control geactiveerd wordt.
Als het controlelampje van de
snelheidsbegrenzer dooft en “Speed
Limiter Malfunction Visit Your Dealer”
(Storing snelheidsbegrenzer. Laat auto
bij dealer controleren) wordt
weergegeven
Zet de motor af en start de motor weer.
Stel na het weer starten van de motor de
snelheidsbegrenzer in. Als de
snelheidsbegrenzer niet kan worden
ingesteld, is er mogelijk een storing
aanwezig in het
snelheidsbegrenzersysteem. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
4.5.9 BSM (Blind Spot Monitor)*
*Indien aanwezig
De Blind Spot Monitor is een systeem dat
radarsensoren aan de linker en rechter
binnenzijde van de achterbumper
gebruikt om de bestuurder te helpen de
veiligheid te controleren bij het wisselen
van rijstrook.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving.
• De Blind Spot Monitor is een
aanvullende functie die de
bestuurder er attent op maakt dat er
zich een auto in de dode hoek van de
buitenspiegels bevindt of snel van
achteren nadert richting de dode
hoek. Vertrouw niet blindelings op de
Blind Spot Monitor. Omdat de functie
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
276
Page 279 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
niet kan beoordelen of het veilig is
om van rijstrook te wisselen, kan, als
uitsluitend op het systeem wordt
vertrouwd, een aanrijding het gevolg
zijn, waardoor dodelijk of ernstig
letsel kan ontstaan. Aangezien het
systeem onder bepaalde
omstandigheden mogelijk niet goed
werkt, dient de bestuurder altijd zelf
de veiligheid te controleren.
Systeemonderdelen
ABedieningstoetsen
instrumentenpaneel
In-/uitschakelen van de Blind Spot
Monitor.
BIndicatoren in buitenspiegel
Tijdens het rijden:
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd in de dode hoek van de
buitenspiegels of van achteren snel
de dode hoek nadert, gaat de
indicator in de buitenspiegel aan die
zijde branden. Als de
richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend in de richting van de zijde
waar een auto wordt gesignaleerd,
gaat de indicator in de buitenspiegel
knipperen.
CControlelampje BSM
Als de BSM-functie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje.Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz.
rond de sensoren in de achterbumper. Na
het verwijderen van het ijs, de sneeuw, de
modder, enz. van de achterbumper moet
het systeem weer normaal gaan werken.
Ook werken de sensoren mogelijk niet
normaal bij extreem warm of koud weer.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Malfunction Visit Your Dealer” (Storing
in Blind Spot Monitor. Ga naar uw
dealer) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 474)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat de Blind Spot Monitor goed
werkt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
277
4
Rijden
Page 280 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon. Als een sensor of de
omgeving ervan op de achterbumper
vuil is of bedekt is met sneeuw, werkt
de Blind Spot Monitor mogelijk niet
en wordt er een
waarschuwingsmelding (→blz. 277)
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 60 minuten met
de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de
BSM-functie (→blz. 280) wordt
voldaan. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
In-/uitschakelen van de Blind Spot
Monitor
De Blind Spot Monitor
kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld viavan
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 474)
Als de Blind Spot Monitor wordt
ingeschakeld, gaat het controlelampje
BSM branden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
278
Page 281 of 646

Werking Blind Spot Monitor
Objecten die kunnen worden gesignaleerd tijdens het rijden
De Blind Spot Monitor maakt gebruik van radarsensoren opzij achter om de volgende
soorten auto's te signaleren die in een aangrenzende rijstrook rijden en brengt de
bestuurder hiervan op de hoogte via de indicatoren in de buitenspiegels.
AAuto's die in het gebied rijden dat
niet in de buitenspiegels te zien in (de
dode hoek)BAuto's die snel van achteren naderen
in het gebied dat niet in de buiten-
spiegels te zien is (de dode hoek)
*1
*1Behalve Armenië en Kazachstan
Detectiebereik tijdens het rijden
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin voertuigen kunnen worden gesignaleerd.
AHet detectiegebied reikt tot:
BOngeveer 0,5 m - 3,5 m vanaf de
zijkanten van de auto*1
COngeveer 1 m vóór de achterbumper
DOngeveer 3 m achter de
achterbumper
EOngeveer3m-60machter de
achterbumper*2, 3
*1Het gebied tussen de zijkanten van de auto en 0,5 m vanaf de zijkant van de auto
behoort niet tot het detectiegebied.
*2Hoe groter het snelheidsverschil is tussen uw auto en de gesignaleerde auto, hoe verder
weg de auto wordt gesignaleerd, waardoor de indicator in de buitenspiegel gaat branden
of knipperen.
*3Behalve Armenië en Kazachstan
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
4
Rijden
Page 282 of 646

De Blind Spot Monitor werkt wanneer
De Blind Spot Monitor werkt wanneer aan
alle onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het contact staat AAN.
• De Blind Spot Monitor is ingeschakeld.
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan R.
• De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h of
hoger (tijdens het rijden).
De Blind Spot Monitor signaleert een
auto wanneer
De Blind Spot Monitor signaleert in de
volgende situaties een auto in het
detectiegebied:
• Een auto in een aangrenzende
rijstrook uw auto inhaalt.
• U haalt een auto in een aangrenzende
rijstrook langzaam in.
• Een andere auto binnen het
detectiegebied komt wanneer deze
van rijstrook wisselt.
Situaties waarin de Blind Spot Monitor
geen voertuigen kan signaleren
(tijdens het rijden)
De Blind Spot Monitor kan de volgende
voertuigen en andere objecten niet
signaleren (tijdens het rijden):
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.
*
• Tegemoetkomende auto's
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Auto's achter u die op dezelfde
rijstrook rijden*
• Auto's die 2 rijstroken van uw auto
verwijderd zijn*
• Auto's die snel door uw auto worden
ingehaald*
*
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• In de volgende situaties worden
voertuigen mogelijk niet correct
gesignaleerd (tijdens het rijden):
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
–
Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen elke
auto
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Bij een duidelijk verschil in snelheid
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Wanneer het snelheidsverschil
tussen uw auto en een andere auto
verandert
– Wanneer een auto het
detectiegebied binnenkomt met
ongeveer dezelfde snelheid als uw
auto
– Wanneer uw auto vanuit stilstand
wegrijdt, blijft een auto in het
detectiegebied
–
Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen, zoals
heuvels, dalingen in de weg, enz.
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Wanneer de rijstroken breed zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en de auto
op een aangrenzende rijstrook ver
van uw auto vandaan is
– Wanneer een accessoire (zoals een
fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
280
Page 283 of 646

– Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de Blind Spot Monitor
is ingeschakeld
– Als de auto een aanhangwagen
trekt
• In de volgende situaties (tijdens het
rijden) worden mogelijk vaker
onnodig zaken gesignaleerd:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een accessoire (zoals een
fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Als de auto een aanhangwagen
trekt4.5.10 Toyota Parking
Assist-sensor*
*Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot objecten, zoals
een muur, bij het fileparkeren en inparkeren
in een garage wordt gemeten door sensoren
en wordt doorgegeven via het multi- infor-
matiedisplay of het multimedia-display
(indien aanwezig) en een zoemer. Controleer
bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de
omgeving.
Systeemonderdelen
Locatie en soorten sensoren
AHoeksensoren voor (indien
aanwezig)
BBinnenste sensoren voor (indien
aanwezig)
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
Display (multi-informatiedisplay)
Wanneer de sensoren een object, zoals een
muur, signaleren, wordt er een afbeelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
ASignalering hoeksensor voor (indien
aanwezig)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
4
Rijden
Page 284 of 646

BSignaleren binnenste sensor voor
(indien aanwezig)*1
CSignaleren hoeksensor achter*2
DSignaleren binnenste sensor achter*2
*1
Weergegeven als de selectiehendel in
een rijpositie staat
*2Weergegeven als de selectiehendel in
stand R staat
Display (multimedia-display) (indien
aanwezig)
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het
multimedia-display overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
• Wanneer de Toyota Parking
Assist-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
Bij detectie van een obstakel verschijnt
er in de bovenhoek van het scherm een
vereenvoudigde weergave.
• Wanneer de Panoramic View
Monitor-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
PanoramabeeldEr wordt een afbeelding weergegeven
wanneer de Panoramic View Monitor
wordt weergegeven.
Behalve panoramabeeld
Bij detectie van een obstakel verschijnt
er in de bovenhoek van het scherm een
vereenvoudigde weergave.
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
De Toyota Parking Assist-sensor kan
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
van het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 94, blz. 102)
Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor
wordt uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF (→blz. 73) op het
multi-informatiedisplay branden.
Als u het systeem weer wilt inschakelen,
selecteer dan
op het multi-
informatiedisplay, selecteeren zet
het vervolgens aan.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld,
blijft het uitgeschakeld, zelfs als het
contact AAN wordt gezet nadat dit UIT
was gezet.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het systeem,
aangezien er een grens is aan de mate
van nauwkeurigheid bij de herkenning en
de ondersteunende mogelijkheden die
dit systeem kan bieden. Het is altijd de
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
Page 285 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de omgeving van de auto in de gaten
te houden en veilig te rijden.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kan een ongeval het gevolg zijn.
• Beschadig de sensoren niet en houd
ze altijd schoon.
• Plaats geen stickers of elektronische
onderdelen zoals een kentekenplaat
met achtergrondverlichting (met
name fluorescerende), een mistlamp,
een spatbordantenne of een
draadloze antenne in de buurt van
een radarsensor.
• Stel de omgeving van de sensor niet
bloot aan krachtige schokken. Als
deze wel aan krachtige schokken is
blootgesteld, laat de auto dan
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de voor-
de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Wijzig, demonteer of spuit de
sensoren niet.
• Bevestig geen afdekking op de
kentekenplaat.
• Houd de bandenspanning op de
juiste waarde.
Wanneer moet de functie
uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties de
functie uit, omdat deze anders mogelijk
zelfs werkt als er geen kans op een
aanrijding is.
• Het niet in acht nemen van
bovenstaande waarschuwingen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als een niet-originele Toyota-
wielophanging (bijvoorbeeld
verlaagde wielophanging) is
gemonteerd.
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
• Spuit bij het wassen van de auto met
een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren, omdat
dit er toe kan leiden dat een sensor
niet meer goed werkt.
• Richt bij het wassen van de auto met
stoom de stoom niet rechtstreeks op
de sensoren, omdat dit er toe kan
leiden dat een sensor niet meer goed
werkt.
Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
10 km/h.
• De selectiehendel in een andere stand
dan P staat.
Als “Parking Assist Unavailable Please
Clean Parking Assist Sensor” (Parking
Assist niet beschikbaar, reinig Parking
Assist-sensor) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Mogelijk is een van de sensoren bedekt
met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of vuil.
Verwijder dan het ijs, de sneeuw, het vuil
e.d. van de sensor om te zorgen dat het
systeem weer normaal werkt.
Ook wordt er bij lage temperaturen
mogelijk een waarschuwingsmelding
weergegeven doordat zich ijs vormt op
een sensor en een sensor daardoor
mogelijk geen obstakels signaleert.
Zodra het ijs smelt, zal het systeem weer
normaal werken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
4
Rijden
Page 286 of 646

Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven terwijl de sensor schoon
is, is er mogelijk een storing aanwezig in
de sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Parking Assist Unavailable”
(Parking Assist niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay (auto's met
PKSB)
• Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de
toestand weer normaal is, zal het
systeem weer normaal werken.
• Mogelijk is het systeem na het
losnemen en weer aansluiten van een
accuklem niet geïnitialiseerd.
Initialiseer het systeem. (→Blz. 284)
Als deze melding na de initialisatie
nog steeds wordt weergegeven, laat
de auto dan controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als een accuklem is losgenomen en
weer is aangesloten (auto's met PKSB)
Het systeem moet worden
geïnitialiseerd. Rijd om het systeem te
initialiseren gedurende ten minste
5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of
hoger.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw
of ijs. (Het reinigen van de sensoren
zal het probleem oplossen.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284