sensor TOYOTA RAV4 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: RAV4, Model: TOYOTA RAV4 2023Pages: 646, PDF Size: 150.61 MB
Page 328 of 646

WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen, wat kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Gebruik winterbanden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
Rijden met sneeuwkettingen
(behalve 235/55R19 banden)
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik het LTA-systeem (Lane
Tracing Assist) (indien aanwezig)
niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden (auto's met
bandenspanningswa-
arschuwingssysteem)
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige of door een
bandenspecialist. Het verwijderen en
plaatsen van winterbanden heeft namelijk
invloed op de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
•
Probeer een vastgevroren ruit niet met
kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water over
het bevroren gedeelte om het ijs te
laten smelten. Veeg het water direct
weg om te voorkomen dat het bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige
sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of
sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op de
buitenspiegels, op de ruiten, op het
dak, op het chassis, rond de banden of
op de remmen, en verwijder deze
indien dat het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de
onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan aan de conditie
van de weg.
4.6 Rijtips
326
Page 330 of 646

Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen (behalve
235/55R19 banden)
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen:
• Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige
locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen
uitsluitend op de voorwielen. Gebruik
geen sneeuwkettingen om de
achterwielen.
• Plaats de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
OPMERKING
Monteren van sneeuwkettingen
(auto's met bandenspannings-
waarschuwingssysteem)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
4.6.2 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Deze auto behoort tot de categorie
terreinauto's die een grotere
grondspeling en een kleinere
spoorbreedte hebben in verhouding tot
de hoogte van het zwaartepunt. Dit biedt
de mogelijkheid in een grote variëteit van
terreinomstandigheden te rijden.Kenmerken terreinauto's
• Vanwege het specifieke ontwerp
hebben terreinauto's een hoger
zwaartepunt dan gewone
personenauto's. Door dit specifieke
ontwerpkenmerk kan deze categorie
auto's eerder over de kop slaan.
Terreinauto's hebben een aanzienlijk
grotere kans om over de kop te slaan
dan andere auto's.
• Een voordeel van de grotere
bodemvrijheid is een beter zicht op de
weg, waardoor u beter kunt
anticiperen.
• Een vierwielaangedreven auto is niet
ontworpen om bochten met dezelfde
snelheid te nemen als gewone
personenauto's, net als lage
sportwagens niet zijn ontworpen om
in het terrein te presteren. Daarom
kan de auto bij scherpe bochten en
een te hoge snelheid over de kop
slaan.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Let altijd op de volgende
waarschuwingen om het risico op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Als een auto over de kop slaat, heeft
een inzittende zonder
veiligheidsgordel een aanzienlijk
grotere kans op ernstig letsel dan
een inzittende die wel een
veiligheidsgordel draagt. Alle
inzittenden dienen daarom gebruik
te maken van hun gordels.
• Vermijd waar mogelijk scherpe
bochten en abrupte manoeuvres. Het
verkeerd bedienen van deze auto kan
resulteren in het verliezen van de
controle over de auto of in het over
de kop slaan van de auto, waardoor
dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
4.6 Rijtips
328
Page 371 of 646

meer informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Gebruik water om het vuil van de
auto te spoelen.
Als de auto bijzonder vuil is, gebruik
dan een verdund neutraal
reinigingsmiddel en verwijder het
vuil met de hand met een spons of
een zachte doek.
– Spoel het reinigingsmiddel direct na
het gebruik weg met water.
Spoel het reinigingsmiddel na
gebruik weg met water en veeg de
auto droog met een zachte doek.
• Auto's met matgelakte velgen: Neem
de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht om schade aan de matte lak te
voorkomen:
– Poets en boen niet met een droge
doek, borstel of iets dergelijks.
– Gebruik geen reinigingsmiddelen
die coatings of schuurmiddelen
bevatten.
– Zorg er bij het wassen van de auto in
een wasstraat voor dat er geen
wielborstels worden gebruikt.
– Gebruik geen hogedrukspuit of
stoomreiniger.
– Reinig de velgen niet met
reinigingsmiddelen als de velgen,
bijvoorbeeld na het rijden of
stilstaan bij warm weer, nog warm
zijn.
Remblokken en -klauwen
Als de auto geparkeerd wordt met
vochtige remblokken of remschijven, kan
er roest ontstaan waardoor de
remblokken of remschijven vast kunnen
komen te zitten. Alvorens de auto na een
wasbeurt te parkeren is het raadzaam
langzaam te rijden en het rempedaal een
aantal keren in te trappen om de
onderdelen te drogen.
Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
• Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal
reinigingsmiddel om het vuil te
verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van
het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte
doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de
motorruimte komt. Anders kunnen de
elektrische componenten, enz. vlam
vatten.
Bij het wassen van de voorruit (auto's
met ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF. Als de
ruitenwisserschakelaar in de stand
AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in
de volgende gevallen onverwacht in
werking treden. Hierdoor kunnen uw
handen bekneld raken en kunt u ernstig
letsel oplopen, en hierdoor kunnen de
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
AUit
BAUTO
• Wanneer het bovenste deel van de
voorruit waar de regensensor is
geplaatst met de hand wordt
aangeraakt
6.1 Onderhoud en verzorging
369
6
Onderhoud en verzorging
Page 372 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer een natte doek of iets
dergelijks in de buurt van de
regensensor wordt gehouden
• Als iets tegen de voorruit stoot
• Als u het regensensorhuis aanraakt of
als iets in aanraking komt met de
regensensor
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de uitlaatpijpen
Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de
uitlaatpijpen tamelijk heet worden.
Raak wanneer u de auto wast de
uitlaatpijpen niet aan totdat deze
voldoende zijn afgekoeld, aangezien het
aanraken van een hete uitlaatpijp
brandwonden kan veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de achterbumper
Als de lak van de achterbumper is
geschilferd of bekrast, werken de
onderstaande systemen mogelijk niet
goed. Neem, als dit gebeurt, contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• BSM (indien aanwezig)
• RCTA (indien aanwezig)
• PKSB (indien aanwezig)
• Toyota Parking Assist-sensor (indien
aanwezig)
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van
de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
• Was de auto zo spoedig mogelijk:
– Na het rijden in een kustgebied
– Na het rijden over gepekelde wegen
– Als er zich teer of boomsappen op
de lak bevinden
– Als er zich dode insecten, insecten-
of vogelpoep op de lak bevinden
– Na het rijden in gebieden waar
sprake is van veel rook, stof,
ijzerdeeltjes of chemische stoffen
OPMERKING(Vervolg)
– Als de auto erg vuil is geworden van
stof of modder
– Als er brandstof op de lak is gemorst
• Als de lak is geschilferd of bekrast, laat
deze dan direct herstellen.
• Verwijder vuil van de velgen en berg
ze op een droge plaats op om te
voorkomen dat de velgen tijdens de
opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan
de buitenzijde
• Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen
organische oplosmiddelen en borstel
ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen
beschadigen.
• Breng geen was aan op de lenzen. Was
kan het lampglas beschadigen.
Wassen in een wasstraat (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand
OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in werking treden
waardoor de ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
• Stel de camera (indien aanwezig) of
de omgeving ervan tijdens het wassen
van de auto niet bloot aan sterke
waterstralen uit de hogedrukreiniger.
Door de kracht van de waterstralen
werkt het apparaat mogelijk niet
normaal.
• Spuit geen water rechtstreeks op de
radar die achter de afdekkap van de
radarsensor is aangebracht. Anders
kan het systeem beschadigd raken.
• Houd de sproeierkop uit de buurt van
hoezen (rubberen of kunststof
afdekkingen), stekkers en de volgende
onderdelen. Wanneer onderdelen in
aanraking komen met sterke
waterstralen, kunnen ze beschadigd
raken.
– Aan tractie gerelateerde onderdelen
– Onderdelen stuurinrichting
6.1 Onderhoud en verzorging
370
Page 388 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Auto's met een compact reservewiel:
Rijd niet met een aanhangwagen als
een compact reservewiel is
gemonteerd.
• Auto's met een bandenreparatieset:
Sleep of trek nooit andere voertuigen
als een gemonteerde band is
gerepareerd met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
OPMERKING
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
2WD-uitvoeringen:
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren. (indien aanwezig)AWD-uitvoeringen:
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 5.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren. (indien aanwezig)
Auto's zonder een volwaardig reservewiel
AVoor
Auto's met een volwaardig reservewiel
AVoor
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem (indien aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
386
Page 389 of 646

Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder door middel van een melding
en een waarschuwingslampje
gewaarschuwd. (→Blz. 424)
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Situaties waarin het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Er is een run-flat band met
ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensor en -zender
zijn gebruikt.– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
– Als het reservewiel zich op een
plaats bevindt waar een slechte
ontvangst van radiosignalen is.
*
– Als er in de bagageruimte een groot
metalen object aanwezig is dat de
ontvangst van signalen kan
verstoren.
*
*
Alleen auto's met een volwaardig
reservewiel
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen banden-
spanningswaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
387
6
Onderhoud en verzorging
Page 390 of 646

Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
(indien aanwezig)
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem worden geïnitialiseerd. Laat de
identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
registreren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. (→Blz. 390)
Bij het vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
OPMERKING(Vervolg)
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→Blz. 388)
Initialiseren van het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem (indien
aanwezig)
Het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem moet worden
geïnitialiseerd onder de volgende
omstandigheden:
• Bij het wisselen van wielen.
• Als de band is gewisseld.
• Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerd. (→Blz. 390)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
388
Page 392 of 646

8. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer “Set
Pressure” (stel bandenspanning in).
Houd vervolgens
ingedrukt.
De melding “Setting Tire Pressure
Warning System” (bandenspanning-
swaarschuwingssysteem wordt
ingesteld) wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay en het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer.
Wanneer de melding verdwijnt, is de
initialisatie voltooid.
Wanneer initialiseren
Voer de initialisatie uit na het op
spanning brengen van de banden. Zorg er
daarnaast voor dat de banden koud zijn
bij de initialisatie en bij het aanpassen
van de bandenspanning.
De initialisatieprocedure
• Als u het contact tijdens de
initialisatie per ongeluk UIT hebt
gezet, dan is het niet noodzakelijk de
initialisatie weer te starten, omdat de
initialisatie automatisch herstart
wordt wanneer het contact de
volgende keer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie
uitvoert wanneer initialiseren niet
nodig is, breng de banden dan op de
juiste spanning wanneer ze koud zijn
en voer de initialisatie opnieuw uit.Als de initialisatie van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem niet
voltooid is
De initialisatie kan worden uitgevoerd in
enkele minuten. In de volgende gevallen
worden de instellingen echter niet
opgeslagen en zal het systeem niet goed
werken. Laat, als herhaalde pogingen de
bandenspanning op te slaan mislukken,
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Als de resetknop van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
wordt bediend, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
knipperen.
• Nadat er na de initialisatie gedurende
een bepaalde tijd gereden is, gaat het
waarschuwingslampje branden nadat
het gedurende 1 minuut heeft
geknipperd.
WAARSCHUWING!
Bij het initialiseren van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
Initialiseer het bandenspannings-
waarschuwingssysteem niet voordat de
banden op de voorgeschreven
spanning zijn gebracht. Anders kan het
voorkomen dat het
waarschuwingslampje voor de lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag is, of
wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
(auto's met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
Elke bandenspanningssensor en -zender is
voorzien van een unieke identificatiecode.
Naast de set identificatiecodes van de
sensoren van het bandenspannings-
waarschuwingssysteem die al bij de auto is
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
390
Page 393 of 646

geregistreerd, kan een tweede set
identificatiecodes worden geregistreerd.
Een tweede set identificatiecodes van de
sensoren van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
kan door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige worden geregistreerd. Als er
2 sets identificatiecodes zijn geregistreerd,
kunnen beide sets identificatiecodes
worden geselecteerd.
6.3.6 Bandenspanning
Zorg ervoor dat de banden de juiste
spanning hebben. De bandenspanning
moet ten minste eenmaal per maand
gecontroleerd worden. Toyota beveelt u
echter aan de bandenspanning eens per
twee weken te controleren. (→Blz. 471)
Gevolgen van een onjuiste
bandenspanning
Het rijden met een onjuiste
bandenspanning kan de volgende
gevolgen hebben:
• Hoger brandstofverbruik
• Verminderd rijcomfort en een slechte
handling
• Kortere levensduur van de banden als
gevolg van slijtage
• Een onveilige auto
• Beschadiging van de aandrijflijn
Als een band vaak moet worden
opgepompt, laat deze dan controleren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Instructies voor het controleren van de
bandenspanning
Let bij het controleren van de
bandenspanning op het volgende:
• Controleer de bandenspanning alleen
als de banden koud zijn. Als uw auto
ten minste 3 uur heeft stilgestaan ofniet meer dan 1,5 km heeft gereden,
kunt u de bandenspanning voor koude
banden correct aflezen.
• Gebruik altijd een
bandenspanningsmeter. Het is
moeilijk te bepalen of een band de
juiste bandenspanning heeft op basis
van alleen het uiterlijk.
• Het is normaal dat de spanning van
een band na een rit is opgelopen
aangezien warmte wordt gegenereerd
in de band. Laat na het rijden geen
lucht uit de banden lopen om de
spanning te verlagen.
• Verdeel de passagiers en het gewicht
van de bagage gelijkmatig over de
auto.
WAARSCHUWING!
Een goede bandenspanning zorgt
voor een langere levensduur van de
banden
Houd de bandenspanning op de juiste
waarde. Als de banden niet de juiste
spanning hebben, kunnen
onderstaande zaken zich voordoen. Dit
kan leiden tot een ongeval waarbij
dodelijk of ernstig letsel kan ontstaan.
• Overmatige slijtage
• Ongelijkmatige slijtage
• Slecht rijgedrag
• Mogelijke klapband door
oververhitting
• Luchtlekkage tussen de band en velg
• Wielvervorming en/of beschadiging
van de band
• Groter risico op beschadiging van de
band tijdens het rijden (als gevolg
van voorwerpen op het wegdek,
verbindingsstukken of scherpe
randen in het wegdek, enz.)
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
391
6
Onderhoud en verzorging
Page 394 of 646

OPMERKING
Controleren en op de juiste spanning
brengen van de banden
Plaats na controle altijd de
ventieldopjes. Zonder de ventieldopjes
kan er vuil en vocht in het inwendige van
de ventielen doordringen. Hierdoor kan
de afdichting in gevaar komen, wat kan
leiden tot een lagere bandenspanning.
6.3.7 Velgen
Als een velg verbuigingen of scheuren
vertoont of erg gecorrodeerd is, moet
deze vervangen worden. Anders kan de
band van de velg raken of kan de auto
moeilijk beheersbaar worden.
Keuze van velg
Let er bij het vervangen van velgen op dat
deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde
diameter, velgbreedte en ET-waarde
*
hebben.
Vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
*“Offset” is de gebruikelijke term.
Toyota adviseert u het volgende niet te
gebruiken:
• Velgen van verschillende maten of
types
• Gebruikte velgen
• Verbogen velgen die hersteld zijn
Bij het vervangen van velgen (auto's
met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
De velgen van uw auto zijn uitgerust met
bandenspanningssensoren en -zenders
voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem, dat in een vroegtijdig stadium
waarschuwt als de bandenspanning te
laag wordt. Bij het vervangen van velgenmoeten er bandenspanningssensoren en
-zenders worden geplaatst. (→Blz. 386,
blz. 393)
WAARSCHUWING!
Vervangen van velgen
• Gebruik alleen de in deze handleiding
aanbevolen maat velgen en banden.
Een andere maat kan resulteren in
een slechtere controle over de auto.
• Gebruik nooit een binnenband bij
een poreuze velg die ontworpen is
voor een tubeless band. Als u dat wel
doet, kan dat leiden tot een ongeval
waarbij dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
Plaatsen van wielmoeren
• Plaats de wielmoeren met de schuine
kant naar het wiel toe. (→Blz. 445)
Als de wielmoeren worden geplaatst
met de schuine kant van het wiel af,
kan de velg beschadigd raken
waardoor het wiel tijdens het rijden
kan losraken. Dit kan leiden tot een
ongeval, met dodelijk of ernstig
letsel als gevolg.
• Breng nooit olie of vet aan op de
wielbouten of -moeren. Door het
gebruik van olie of vet worden de
wielmoeren mogelijk te vast
aangedraaid waardoor de bouten of
de velg beschadigd kunnen raken.
Daarnaast kunnen de wielmoeren
loslopen en de wielen losraken, wat
kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel als gevolg.
Verwijder olie of vet van de
wielbouten of wielmoeren.
Gebruik van beschadigde velgen niet
toegestaan
Gebruik geen gescheurde of vervormde
velgen.
Als u dat wel doet, kan er tijdens het
rijden lucht uit de band ontsnappen,
waardoor een ongeval zou kunnen
ontstaan.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
392