Abarth 500 2016 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ABARTH, Model Year: 2016, Model line: 500, Model: Abarth 500 2016Pages: 211, PDF Size: 15.91 MB
Page 61 of 211

❒twee 40 W max. full range
luidsprekers, in de zijpanelen achter
❒een 60 W subwoofer onder de
rechter voorstoel
❒een 4x30 W versterker in het rechter
zijpaneel
❒een antenne op het dak
❒radio met CD MP3-speler (voor de
kenmerken en werking wordt
verwezen naar het supplement
"Radio" dat bij het instructieboek is
gevoegd).OPTIONELE
ACCESSORIES
Als na aanschaf van het voertuig
besloten wordt elektrische accessoires
te monteren die constante elektrische
voeding nodig hebben (radio,
satellietbewaking diefstalalarm enz.) of
accessoires die veel stroom verbruiken,
contact opnemen met het Abarth
Servicenetwerk. Het gespecialiseerde
personeel kan de meest geschikte
apparatuur uit het assortiment
Lineaccessori Abarth aanbevelen, het
totale stroomverbruik beoordelen en
controleren of de elektrische installatie
van de auto hierop berekend is en of
het noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.
56)
INSTALLATIE VAN
ELEKTRISCHE/
ELEKTRONISCHE
APPARATEN
Elektrische/elektronische apparaten die
na aanschaf van de auto door de
aftersales-service worden gemonteerd,
moeten van het volgende merkteken
zijn voorzien:Fiat Group Automobiles S.p.A.
autoriseert de montage van zend-/
ontvangstapparatuur op voorwaarde
dat deze door een gespecialiseerd
bedrijf op vakkundige wijze en
overeenkomstig de aanwijzingen van de
fabrikant wordt uitgevoerd.
BELANGRIJK In geval van montage van
systemen waarbij de kenmerken van
de auto worden gewijzigd, kan het
kentekenbewijs door de bevoegde
instanties ingenomen worden. Dit kan
ook de ongeldigheid van de garantie
met zich meebrengen voor defecten
veroorzaakt door voornoemde wijziging
of die direct of indirect hierop terug te
voeren zijn.
Fiat Group Automobiles S.p.A. wijst
elke aansprakelijkheid af voor schade
die het gevolg is van montage van
accessoires die niet door Fiat Group
Automobiles S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de
verschafte aanwijzingen zijn
gemonteerd.
63DISPOSITIVI-ELETTRONICI
57
Page 62 of 211

RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons,
CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag
alleen in het voertuig worden gebruikt
met een aparte antenne die op het dak
is gemonteerd.
BELANGRIJK Het gebruik van deze
apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) kan storingen in de
elektronische systemen van de auto
veroorzaken. Dit kan de veiligheid
in gevaar brengen en een potentieel
gevaar voor de gezondheid van de
passagiers opleveren.
Tevens kan de zend- en
ontvangstkwaliteit beperkt worden door
het afschermingseffect van de
carrosserie. Voor wat betreft het
gebruik van mobiele telefoons (GSM,
GPRS, UMTS) met het officiële
EU-keurmerk, wordt verwezen naar de
gebruiksaanwijzingen van de fabrikant
van de mobiele telefoon.
BELANGRIJK
56) Let op bij het monteren van
aanvullende spoilers of niet-
standaard lichtmetalen velgen:
daardoor kan de ventilatie van de
remmen namelijk beperkt worden,
wat invloed heeft op de efficiëntie
van de remmen bij bruusk,
herhaaldelijk remmen of op lange
afdalingen. Let erop dat de slag
van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 64 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
het voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een intermitterend
geluidssignaal.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het voertuig
dichter bij het obstakel komt.
64AB0A0125
58
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 63 of 211

GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er zich een obstakel
achter de auto bevindt, klinkt er een
geluidssignaal met een frequentie
die varieert op basis van de afstand van
het obstakel ten opzichte van de
bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neem toe naarmate de afstand
tussen de auto en het obstakel
afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de
afstand tussen de auto en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt
en stopt onmiddellijk als de afstand
toeneemt;
❒is constant als de afstand tussen de
auto en het obstakel onveranderd
blijft. Als deze situatie de sensoren
aan de zijkant betreft, zal het signaal
na ongeveer 3 seconden stoppen
om, bijvoorbeeld, aanwijzingen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs
een muur.Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 65 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave
op het instrumentenpaneel. Het
systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met de weergave van een
boog in een of meer plaatsen in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig.
Als er een obstakel gedetecteerd is in
het gebied midden achter, dan worden
op het display alle bogen in dat gebied
aangegeven, tot de boog die
overeenkomt met de plaats van het
obstakel zelf. Het signaal is
vergelijkbaar voor obstakels in het
gebied rechts- of linksachter. De boog
die overeenkomt met de plaats van
het obstakel knippert.De kleur op het display is afhankelijk
van de afstand tot en de plaats van het
obstakel. Het voertuig bevindt zich
vlakbij het obstakel wanneer op het
display een enkele constante boog
wordt weergegeven en er een continu
geluidssignaal klinkt. Wanneer er
meerdere obstakels zijn, wordt het
dichtstbijzijnde naderende obstakel
aangegeven.
STORINGSMELDINGEN
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
symbool
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie paragraaf
“Lampjes en berichten”).
11)
65AB0A0128
59
Page 64 of 211

WERKING MET
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
57)
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
❒Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de
prestaties van het systeem kunnen te
wijten zijn aan de aanwezigheid van
ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.❒De sensoren kunnen een onbestaand
voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren,
bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen (sterke
wind), hagel.
❒De door de sensoren verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd
worden door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem of
pneumatische hamers) in de buurt
van de auto.
❒De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens
een verandering in de geometrie
(door slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, de auto te zwaar
beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten.❒De aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger beïnvloedt de
juiste werking van de
parkeersensoren. Als een vaste
trekhaak is gemonteerd, kunnen de
parkeersensoren niet worden
gebruikt. Als de klant een
afneembare trekhaak wenst te
monteren, moet die van het subframe
zijn losgekoppeld wanneer de
aanhanger niet wordt getrokken om
inschakeling van de sensoren te
voorkomen.
❒Breng geen stickers op de sensoren
aan.
60
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 65 of 211

BELANGRIJK
11) Voor een correcte werking van
het systeem mogen de sensoren
nooit bevuild zijn met modder,
vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat
ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden.
Vermijd het gebruik van droge,
ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon
water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is
toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan
de sensoren zeer snel en houd de
straal op minstens 10 cm afstand.
BELANGRIJK
57) De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdensdeze manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of
dieren in het manoeuvregebied
aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp
voor de bestuurder, die echter
nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden
verricht.
TANKEN
IN HET KORT
Zet de motor af alvorens te tanken.
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangetal van 95
RON die aan de Europese
specificatie EN 228 voldoet.
Om beschadiging aan de katalysator
te voorkomen, de tank nooit bijvullen,
niet in noodgevallen en evenmin
met een minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende
benzine bij, dit kan de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
61
Page 66 of 211

TANKEN
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
BRANDSTOFTANKDOP
Dop B fig. 66 is voorzien van een
koordje C dat aan het klepje A vastzit
om verlies van de dop te voorkomen.
Gebruik de contactsleutel om dop B los
te draaien. De hermetische afsluiting
kan een lichte toename van de druk in
de tank veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen
normaal. Haak tijdens het tanken de
dop aan de binnenkant van de klep
zoals getoond in fig. 66.
58)
BELANGRIJK
58) Breng geen open vuur of
brandende sigaretten in de buurt
van de vulopening van de tank:
brandgevaar. Kom niet te dicht
met het gezicht bij de vulopening,
om geen schadelijke dampen in
te ademen.
MILIEUBESCHERMING
Benzinemotoren hebben de volgende
emissiereductiesystemen:
❒driewegkatalysator (katalysator)
❒lambdasondes
❒brandstofverdampingsregelsysteem.
59)
Laat de motor nooit, ook niet bij een
test, met een of meer niet-aangesloten
bougies draaien.
BELANGRIJK
59) Onder bedrijfsomstandigheden
wordt de katalysator erg heet.
Parkeer het voertuig dus niet
boven licht ontvlambaar materiaal
(gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.):
brandgevaar.
66AB0A0058
62
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 67 of 211

KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.DISPLAY ......................................... 64
MENUOPTIES ................................. 67
BEDIENINGSPANEEL EN
BOORDINSTRUMENTEN ................ 74
TRIP COMPUTER ........................... 76
LAMPJES EN BERICHTEN ............. 79
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU /
HANDREM AANGETROKKEN ............ 80
- STORING EBD ................................. 81
- STORING AIRBAG ........................... 81
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT ................................. 82
- STORING ABS ................................. 83
- FRONTARBAG PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD .............................. 83
- STORING INSPUIT-/
EOBD-SYSTEEM ................................ 84
- ELEKTRONISCH
STABILITEITSSYSTEEM (ESC) ........... 85
- STADSLICHT EN DIMLICHT ............. 87
- FOLLOW ME HOME ........................ 87
- LINKER RICHTINGAANWIJZER ....... 87
- RECHTER RICHTINGAANWIJZER ... 87
- GROOTLICHT .................................. 88
-MISTLAMPEN ................................... 88
-MISTACHTERLICHT .......................... 88
-VERSLETEN REMBLOKKEN ............. 88
-STORING ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” ..................................... 89
- ONVOLDOENDE
MOTOROLIEDRUK/MOTOROLIE
VERSLECHTERD ............................... 89
-MOTOROLIE VERSLECHTERD ......... 90
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ...... 91
-LAADSTROOM ACCU
ONVOLDOENDE ................................ 92-STORING HILL HOLDER ................... 92
- STORING FIAT CODE
STARTBLOKKERING .......................... 92
- BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS .................................... 93
- AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 93
- STORING AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 93
-PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN. 94
-STORING BUITENVERLICHTING ...... 94
-ASR SYSTEEM ................................. 94
- KANS OP GLAD WEGDEK ............... 95
- STORING REMLICHTEN .................. 95
- STORING PARKEERSENSOR .......... 95
-iTPMS ............................................... 96
-SERVICE (GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD) ................................... 97
-SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN .............................. 97
-INSCHAKELING SPORT-FUNCTIE .... 97
63
Page 68 of 211

DISPLAY
Het voertuig is uitgerust met een
kleurendisplay dat, op basis van de
eerder instellingen, tijdens het rijden
nuttige informatie zal verschaffen.
Bij verwijderde contactsleutel, wordt het
display ingeschakeld en, afhankelijk
van de versie, worden gedurende
enkele seconden de tijd, de totaalstand
van de kilometerteller (in km of mijlen)
en het 500-logo weergegeven wanneer
een voorportier wordt geopend.
OPMERKING Bij een lage
buitentemperatuur (onder 0°C) kan het
langer dan normaal duren voordat
informatie op het display verschijnt.
"STANDAARD" SCHERM
KLEURENDISPLAY
Op het standaardscherm fig. 67 kan de
volgende informatie worden
weergegeven:
1Kilometerteller (weergave aantal
gereden kilometers/mijlen)
2Digitale
koelvloeistoftemperatuurmeter
3Digitale toerenteller
4Gear Shift Indicator
5Datum
6Buitentemperatuurmeter
7Aanduiding voertuigsnelheid
8Stand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
9Tijd
10eco Index
11Digitale brandstofmeter
SPORT MODUS
Wanneer de SPORT-functie
ingeschakeld is, wordt het scherm met
de meter acceleratie in de lengte/
zijwaarts (G-meter informatie)
automatisch weergegeven. Deze houdt
rekening met versnelling t.g.v. de
zwaartekracht (G) fig. 68.
ECO INDEX
Dankzij de eco Index kan de bestuurder
zijn rijstijl controleren om efficiënter te
rijden in termen van brandstofbesparing
en beperking van de schadelijke
emissies.De beoordeling van de rijstijl wordt
weergegeven op het display met een
digitale meetschaal A fig. 69.
De schaal heeft een bereik van een min.
waarde van 0 tot een max. waarde
van 5 en geeft de ecologische
duurzaamheid van de rijstijl (0 = laag,
= hoog) aan.
2
3
4
5
6
11
10
9
8
7
67AB0A0129
68AB0A0133
69AB0A0134
64
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
5
Page 69 of 211

OPMERKINGEN
De gemeten waarden hangen niet
rechtstreeks samen met het
momentane brandstofverbruik, maar
zijn bedoeld om de bestuurder aan
te geven hoe hij zijn rijstijl kan
veranderen om het brandstofverbruik te
verlagen.
Verschillende ritten kunnen
verschillende waarden opleveren, ook
als de bestuurder dezelfde rijstijl
aanhoudt, aangezien andere factoren
zoals verkeersomstandigheden, lengte
van de reis en koude start van invloed
kunnen zijn.
Een "eco" rijstijl is een "vloeiender"
manier van rijden, zelfs als de
verkeersomstandigheden dit vaak
verhinderen. Een meer "agressieve"
manier van rijden brengt daarentegen
frequent accelereren/afremmen met
zich mee met als gevolg een hoger
brandstofverbruik en meer schadelijke
emissies.
GEAR SHIFT INDICATOR
De "GSI" (Gear Shift Indicator) adviseert
de bestuurder een andere versnelling
in te schakelen via een speciaal bericht
op het display .Via de GSI wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat een andere
versnelling brandstofbesparing kan
opleveren.
Wanneer het pictogram SHIFT (SHIFT
UP)
op het display wordt
weergegeven, geeft de GSI het advies
om een hogere versnelling in te
schakelen, terwijl wanneer het
pictogram SHIFT (SHIFT DOWN)
wordt weergegeven, de bestuurder
geadviseerd wordt een lagere
versnelling in te schakelen.
De aanduiding op het
instrumentenpaneel blijft branden
zolang de bestuurder niet schakelt of
zolang de rijomstandigheden niet
terugkeren naar een situatie waarin
schakelen niet nodig is om het verbruik
te optimaliseren.
BEDIENINGSKNOPPEN
+Om de schermpagina en de opties
naar boven te doorlopen of om de
weergegeven waarde te verhogen.
MENUKort indrukken om het
menu te openen en/of naar
de volgende schermpagina
te gaan of de gewenste
keuze te bevestigen. Lang
indrukken om naar het
standaardscherm terug te
keren.
–Om de schermpagina en de opties
naar beneden te doorlopen of om de
weergegeven waarde te verlagen.
OpmerkingDe knoppen+en–
activeren verschillende functies
afhankelijk van de volgende situaties:
❒hiermee kan binnen het menu naar
beneden of naar boven door de
opties gebladerd worden;
❒zorgen tijdens instellingen voor het
verhogen en verlagen van de
waarden.
OpmerkingWanneer een portier wordt
geopend, wordt het display
ingeschakeld en worden het tijdstip en
het aantal afgelegde kilometers of
mijlen enkele seconden weergegeven.
70AB0A0002
65
Page 70 of 211

SETUP-MENU
Het menu bestaat uit een serie opties
die gekozen kunnen worden met de
knoppen+en–om toegang te krijgen
tot verschillende keuze- en
instellingshandelingen (Setup) die
hieronder zijn aangegeven.
Sommige opties hebben een submenu.
Het menu wordt geactiveerd door de
MENU-knop
kort in te drukken.
Druk de knoppen+of–telkens in om
de opties van het setup-menu te
doorlopen. De bedieningswijzen
verschillen afhankelijk van de gekozen
optie.
Het menu biedt de volgende functies:
❒MENU
❒VERLICHTING
❒SNELHEIDSWAARSCHUWING
❒KOPLAMPSENSOR
❒INSCHAKELING TRIP B
❒TIJD INSTELLEN
❒DATUM INSTELLEN
❒ZIE RADIO
❒AUTOCLOSE
❒MEETEENHEDEN
❒TAAL❒GELUIDSSTERKTE
WAARSCHUWINGEN
❒GELUIDSSTERKTE TOETSEN
❒ZOEMER VEILIGHEIDSGORDEL
❒SERVICE
❒PASSAGIERSAIRBAG
❒DAGRIJLICHTEN
❒RESET BANDEN
❒MENU AFSLUITEN
Een optie in het hoofdmenu zonder een
submenu kiezen:
❒druk kort op de MENU knop
om
de instelling van het hoofdmenu die
gewijzigd moet worden te selecteren;
❒Druk op de knoppen+of–(deze
telkens indrukken) om de nieuwe
instelling te selecteren;
❒druk kort op de MENU knop
om
de nieuwe instelling op te slaan en
terug te gaan naar de eerder
geselecteerde optie in het
hoofdmenu.
Een optie in het hoofdmenu met een
submenu kiezen:
❒druk kort op de MENU knop
om
de eerste optie uit het submenu weer
te geven;❒druk op de knoppen+of–(deze
telkens indrukken) om door alle
submenu-opties te bladeren;
❒druk kort op de MENU knop
om
de getoonde submenu-optie te
selecteren en het betreffende
setup-menu te openen;
❒druk op de knoppen+of–(deze
telkens indrukken) om de nieuwe
instelling voor deze submenu-optie te
selecteren;
❒druk kort op de MENU knop
om
de nieuwe instelling op te slaan en
terug te gaan naar de eerder
geselecteerde optie in het submenu.
66
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL