Alfa Romeo Giulietta 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2011, Model line: Giulietta, Model: Alfa Romeo Giulietta 2011Pages: 297, PDF Size: 9.15 MB
Page 211 of 297

207
NIVEAUS CONTROLEREN
Let op. Tijdens het bijvullen mogen vloeistoffen
met verschillende specificaties niet gemengd wor-
den: als de specificaties van de vloeistoffen ver-
schillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motor-
ruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aan-
wezig zijn; brandgevaar.
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte extra voorzichtig als de motor nog
warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat
bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht
kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals,
dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kun-
nen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
Page 212 of 297

208
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
A0K0335mfig. 161 – uitvoeringen 1.4 Turbo Benzine
Page 213 of 297

209
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
A0K0336mfig. 162 – uitvoeringen 1.4 Turbo Multi Air
Page 214 of 297

210
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
A0K0337mfig. 163 – uitvoeringen 1750 Turbo Benzine
Page 215 of 297

211
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
A0K0338mfig. 164 – uitvoeringen 1.6 JTDM– 2.0 JTDM
Page 216 of 297

MOTOROLIE
Controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de
peilstok staat A-fig. 161-162-163-164.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet
via de olievulopening B motorolie tot aan het MAX-merkteken wor-
den bijgevuld.
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de
olie waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en het vervangen motor-
oliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor
het milieu. Wendt u voor het verversen van de mo-
torolie en het vervangen van de filters tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
MOTORKOELVLOEISTOF
Draai bij een te laag niveau dop C-fig. 161-162-163-164 van het
reservoir los en vul de in het hoofdstuk „Technische gegevens” voor-
geschreven vloeistof bij.
Het motorkoelsysteem is gevuld met PARAFLUUP-
koelvloeistof. Gebruik voor het eventueel bijvullen
vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het
motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU
UP-koelvloeistof kan
niet worden gemengd met welk ander type koelvloeistof
dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet
worden gestart en moet u zich tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk wenden.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de
dop zo nodig alleen door een exemplaar van het-
zelfde type, anders kan de werking van het sys-
teem in gevaar worden gebracht. Draai bij een warme
motor de dop van het expansiereservoir nooit los: ge-
vaar voor verbranding.
212
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken
overschrijden.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer
400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog
worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na
de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
Als er motorolie moet worden bijgevuld, wacht dan
tot de motor is afgekoeld voordat de olievuldop
wordt vastgepakt; dit geldt in het bijzonder bij au-
to’s met een aluminium olievuldop (voor bepaalde uit-
voeringen/markten). LET OP: gevaar voor verbranding!
Page 217 of 297

213
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
REMVLOEISTOF
Controleer of de remvloeistof nog op het maximum niveau staat.
Draai bij een te laag niveau dop F-fig. 161-162-163-164 van het
reservoir los en vul de in het hoofdstuk „Technische gegevens”
voorgeschreven vloeistof bij.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloeistof
en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet
de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
Draai bij een te laag niveau dop D-fig. 161-162-163-164 van het
reservoir los en vul de in het hoofdstuk „Technische gegevens”
voorgeschreven vloeistof bij.
BELANGRIJK De koplampsproeiers zullen niet functioneren bij een
laag ruitensproeiervloeistofniveau, ook al blijven de ruitensproei-
ers/achterruitsproeier werken. Voor bepaalde versies/markten (zie
vorige pagina's), er is een streepje E-fig. 161, 162, 163, 164
voorzien: ALLEEN de ruitensproeiers/achterruitsproeier blijven wer-
ken wanneer de ruitensproeiervloeistof onder dit niveau komt.
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ontvlambaar: in de motor-
ruimte bevinden zich warme onderdelen die bij
contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor
een goed zicht. Een herhaalde bediening van het
wissysteem bij lege ruitensproeierreservoir kan de on-
derdelen ervan beschadigen of snel verslechteren.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per
ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de
betreffende delen onmiddellijk worden gewassen
met water en neutrale zeep en daarna met veel water
worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
Het symbool πop het reservoir geeft aan dat
synthetische remvloeistof en geen minerale vloei-
stof moet worden gebruikt. Het gebruik van mi-
nerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloei-
stoffen worden beschadigd.
Page 218 of 297

214
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ACCU
Het elektrolyt in de accu G-fig. 161-162-163-164 hoeft niet bij-
gevuld te worden met gedestilleerd water. Daarom moet de juis-
te werking ervan regelmatig door het Alfa Romeo Servicenetwerk
gecontroleerd worden.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde
specificaties worden geïnstalleerd. Voor het onderhoud van de nieu-
we accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de
fabrikant van de accu.
TIPS OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levens-
duur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen op te volgen:
❍wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de
motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt
voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
❍schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval
uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van
de interieurverlichting;
❍voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als
de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❍maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie
van de auto worden uitgevoerd, eerst de klem los van de min-
pool op de accu.
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest dan moet de
stuurbekrachtiging geïnitialiseerd worden wat wordt aangegeven
door het branden van het lampje
g. Om deze procedure uit te voe-
ren is het voldoende om het stuur tot de uiterste stand naar links
en naar rechts te draaien of 100 meter rechtuit te rijden.
LUCHTFILTER/POLLENFILTER/
DIESELFILTER
Wendt u voor de vervanging van de filters tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Page 219 of 297

215
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50%
geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de
capaciteit en het startvermogen terug.
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij tempe-
raturen van circa –10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt,
zie dan de paragraaf „Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk
„Starten en rijden”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die con-
stante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.), of accessoires
die de elektrische installatie zwaar belasten, dient u contact op te
nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Het deskundige per-
soneel kan controleren of de elektrische installatie van de auto
geschikt is voor het extra stroomverbruik.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voor-
kom contact met de huid en de ogen. Houd open
vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van
de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofni-
veau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu
en kan de accu openbarsten.
Onoordeelkundige montage van elektrische en elek-
tronische apparatuur kan ernstige schade toebren-
gen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto ac-
cessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon
enz.), raden wij u aan contact op te nemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk. Daar kan men u de meest ge-
schikte installaties aanraden en controleren of het noodza-
kelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het
milieu. Wendt u voor het vervangen van de accu
tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude
omstandigheden moet, om bevriezing te voorko-
men, de accu worden verwijderd en op een ver-
warmde plaats worden bewaard.
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt
van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen
met een speciale bril.
Page 220 of 297

216
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WIELEN EN BANDEN
Controleer voor een lange rit of in ieder geval om de twee weken
de bandenspanning (ook van het noodreservewiel); controleer
de spanning bij koude banden.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juis-
te waarde van de bandenspanning de paragraaf „Wielen” in het
hoofdstuk „Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slij-
tage van de banden fig. 165:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het
loopvlak.
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het
loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het
loopvlak minder is dan 1,6 mm. BELANGRIJKE TIPS
Om schade aan de banden te voorkomen, moeten de volgende
maatregelen in acht worden genomen:
❍voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken,
harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en an-
dere obstakels en het langdurig rijden op een slecht wegdek;
❍controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en
bulten of slijtplekken op het loopvlak;
❍rijd niet met een te zwaar beladen laadruimte. Als u een lekke
band hebt, moet u onmiddellijk stoppen en de band vervangen;
❍banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd
zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd.
Dit geldt in het bijzonder voor het noodreservewiel;
❍het is raadzaam de banden om de 10 000/15 000 km van
as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zij-
de van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van
de draairichting wordt voorkomen;
❍banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn.
Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat
de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder
een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specia-
list worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het
noodreservewiel;
❍monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de her-
komst onbekend is;
❍bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel ver-
nieuwd worden.
fig. 165A0K0023m