Alfa Romeo Giulietta 2013 Instructieboek (in Dutch)

Page 121 of 288

WERKING MET AANHANGERDe werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de
trekhaak van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
Voor een correcte werking van het systeem mogen de
sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs.
Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde
doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
Voor het overspuiten van de bumpers of eventueel
bijwerken van de laklaag in de zone van de sensoren,
dient men zich uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te richten. Het verkeerd opbrengen van de lak
kan de werking van de parkeersensoren negatief beïnvloeden.De verantwoordelijkheid voor de parkeermanoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens
deze manoeuvres altijd of er geen mensen (in het
bijzonder kinderen) of dieren in het manoeuvregebied aanwezig
zijn. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
117WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 122 of 288

ALGEMENE WAARSCHUWINGENLet tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen voorwerpen achter de auto
niet gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking van de
parkeersensoren beïnvloeden:
❒verminderde gevoeligheid van de sensoren en afname van de
prestaties van het systeem kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren;
❒de sensor kan een onbestaand voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen
van de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel;
❒De door de sensoren verzonden signalen kunnen ook gewijzigd
worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem
of pneumatische hamers) in de buurt van de auto.❒de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed
worden door de positie van de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage van de schokdempers,
wielophanging), de auto te veel beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager zetten;
❒De detectie van obstakels in het hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het systeem obstakels detecteert die
de auto in het lage gedeelte kunnen raken.
118WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 123 of 288

TANKENZet de motor af alvorens te tanken.BENZINEMOTORENTank alleen loodvrije benzine. Het octaangehalte moet ten minste 95
RON bedragen. Vul de auto nooit, noch in noodgevallen noch in
minimale hoeveelheid, met loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de
katalysator beschadigd worden.DIESELMOTORENTank uitsluitend dieselolie die aan de Europese norm EN590 voldoet.
Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor
onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de
veroorzaakte schade ongeldig maken.
Werking bij lage temperaturen
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de
dieselolie onvoldoende worden wegens de vorming van paraffine met
een slechte werking van het brandstoftoevoersysteem als gevolg.
Om deze problemen te voorkomen, zijn afhankelijk van het seizoen
verschillende soorten dieselolie beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en Arctische diesel (koude landen). Als diesel wordt getankt met
specificaties die niet geschikt zijn voor de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om TUTELA DIESEL ART additief in de op de verpakking
aangegeven verhoudingen met de brandstof te mengen. Schenk het
additief vóór de brandstof in de tank.
Als het voertuig gedurende een lange periode in de bergen of in
koude zones wordt gebruikt of geparkeerd, wordt geadviseerd om met
de plaatselijk beschikbare brandstof te tanken. In dit geval wordt
tevens geadviseerd om de tank meer dan 50% gevuld te houden.
TANKDOPDe tankdop wordt samen met de centrale vergrendeling ontgrendeld
en wordt automatisch vergrendeld wanneer de centrale vergrendeling
wordt ingeschakeld.
Openen
Druk op de klep A fig. 98 om hem te ontgrendelen en toegang te
krijgen tot de tankvuldop B. Druk vervolgens op de tankvuldop B en
draai hem linksom.
De dop is voorzien van een koord C dat aan de klep A vastzit, om
verlies van de dop te voorkomen. Haak tijdens het tanken de dop op
de uitsparing D.
fig. 98
A0K0115
119WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 124 of 288

Klep openen in geval van nood
In geval van nood, trek aan de riem A fig. 99 op de rechterzijde van
de achterklep om de vuldop te openen.
Als u aan het touwtje trekt, wordt het klepje ontgrendeld: daarna moet
op het klepje geduwd worden om het te openen.Sluiten
Maak de dop B fig. 98 los van de uitsparing D en plaats hem op zijn
zitting. Draai de dop rechtsom tot een of meer klikgeluiden hoorbaar
zijn. Sluit tenslotte de klep A en controleer of hij goed gesloten is.
De hermetische afsluiting kan een lichte toename van de druk in de
tank veroorzaken. Een eventueel ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen normaal.
Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de
buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar.
Kom niet te dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
fig. 99
A0K0222
120WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 125 of 288

MILIEUBESCHERMINGBenzinemotoren hebben de volgende emissiereductiesystemen:
katalysator, lambda sensoren en brandstofverdampingsregelsysteem
Dieselmotoren hebben de volgende emissiereductiesystemen:
oxidatiekatalysator, katalysator, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en
dieselroetfilter (DPF).
DIESELROETFILTER (DPF)(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat bijna alle
roetdeeltjes in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt.
Onder normale gebruiksomstandigheden worden de
katalysator en het dieselroetfilter (DPF) erg warm.
Parkeer het voertuig dus niet op licht ontvlambaar
materiaal (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.).
121WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 126 of 288

VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELSGEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELSDe veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop,
met de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om de gordel om te leggen,
de gesp A fig. 100 en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan een
stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel
tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait.
Druk tijdens het rijden nooit op de knop C fig. 100.
De achterbank is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met
rolautomaat. Leg de achterste veiligheidsgordels om zoals
getoond in fig. 101.
Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen
gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden
aan een groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
fig. 100
A0K0160
fig. 101
A0K0161
122WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 127 of 288

BELANGRIJK De rugleuning is correct vergrendeld als de rode streep B
fig. 102 op de hendel voor het neerklappen van de rugleuning A
onzichtbaar is. Deze rode streep geeft aan dat de rugleuning niet is
vergrendeld.
BELANGRIJK Als de achterbankleuning na het neerklappen weer in de
normale stand wordt geplaatst, controleer dan of de veiligheidsgordels
zodanig geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik zijn.
Zorg dat de rugleuning aan beide zijden goed is
vergrendeld (rode strepen B fig. 102 onzichtbaar) om
te voorkomen dat de rugleuning bij bruusk remmen
naar voren kan klappen en zo de passagiers kan verwonden.
S.B.R. SYSTEEM
(Seat Belt Reminder)Dit systeem bestaat uit een waarschuwingszoemer die samen met het
knipperende lampje op het instrumentenpaneel de bestuurder en de
passagier voorin waarschuwt wanneer hun veiligheidsgordel niet is
omgelegd.
Bij sommige versies is ook een paneel (ter vervanging voor de lampjes
op het instrumentenpaneel) boven de achteruitkijkspiegel voorzien
fig. 103, met een zoemer en knipperende lampjes, dat de passagiers
voorin en achterin waarschuwt wanneer hun veiligheidsgordel niet
is omgelegd.
Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk om het SBR-systeem
permanent te laten uitschakelen.
Het SBR-systeem kan te allen tijde via het Setup menu van het display
opnieuw worden ingeschakeld (zie "Menuopties" in de paragraaf
“Kennismaking met de auto”).
De waarschuwingslampjes kunnen rood of groen zijn en ze werken als
volgt:
❒1 = linker voorstoel (toestand bestuurder voor versies met stuur
links);
❒2 = links op de achterbank (passagier);
❒3 = middelste zitplaats achterbank (passagier);
❒4 = rechts op de achterbank (passagier);
❒5 = rechter voorstoel (toestand passagier voor versies met stuur
links).
fig. 102
A0K0110
123WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 128 of 288

Voorstoelen (waarschuwingslampje
nr. 1 = bestuurder en nr.
5 = passagier)Bestuurder
Als de bestuurder de enige inzittende is en de veiligheidsgordel is niet
omgelegd, dan wordt bij het overschrijden van 20 km/h of wanneer
langer dan 5 seconden met een snelheid van 10 à 20 km/h wordt
gereden een akoestische signaalcyclus voor de voorstoelen gestart (6
seconden durend geluidssignaal gevolgd door een extra biepsignaal
van 90 seconden). Het lampje knippert.
De lampjes blijven continu branden aan het einde van de cyclus tot de
motor is afgezet. Het geluidssignaal houdt meteen op wanneer de
bestuurder zijn gordel omlegt en het lampje wordt groen.
De waarschuwingscyclus (akoestisch en visueel) wordt herhaald zoals
voorheen beschreven en het rode lampje gaat knipperen als de
veiligheidsgordel tijdens het rijden wordt losgemaakt.
Passagier
Een gelijkaardig mechanisme is van toepassing voor de passagier
voorin, met het verschil dat het lampje groen wordt en dat het
geluidssignaal wordt afgebroken wanneer de passagier uit de auto
stapt.
Als op beide voorstoelen de veiligheidsgordel tijdens het rijden worden
losgemaakt, heeft het geluidssignaal betrekking op de laatste
handeling en werken beide lampjes onafhankelijk voor elke stoel.
fig. 103
A0K0075
124WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 129 of 288

Achterbank
(lampjes nr. 2, nr. 3 en nr. 4)De waarschuwingscyclus treedt voor de achterbank alleen in werking
als een veiligheidsgordel wordt losgemaakt (rood knipperend lampje).
In deze omstandigheid gaat het (rode) lampje dat aangeeft dat de
veiligheidsgordel is losgemaakt rood 30 seconden knipperen. Er wordt
ook een geluidssignaal voortgebracht.
Voor elke veiligheidsgordel die wordt losgemaakt wordt een apart
visueel signaal (rood knipperend lampje) ingeschakeld. Het lampje
wordt groen als de betreffende veiligheidsgordel terug wordt
omgelegd.
Ongeveer 30 seconden na het laatste signaal gaan de lampjes (rood
of groen) voor de achterbank uit, ongeacht of de gordel is omgelegd
of niet.
BELANGRIJK
Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en de
veiligheidsgordels (voor- en achterin) al zijn omgelegd, blijven alle
lampjes gedoofd.
Alle lampjes gaan branden wanneer minstens een veiligheidsgordel
wordt omgelegd of losgemaakt.
GORDELSPANNERSDe veiligheidsgordels voor zijn voorzien van gordelspanners die bij
een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekt. Op
die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden
en wordt de voorwaartse beweging ingeperkt.
Wanneer de gordelspanners hebben gewerkt; rolt de gordel niet meer
op.
De auto is ook uitgerust met een tweede gordelspanner (nabij de
dorpellijst). Wanneer die wordt ingeschakeld, wordt de metalen kabel
verkort.
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de
gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij
goed op borst en bekken aansluit.
De gordelspanner behoeft geen onderhoud of smering: elke
verandering van de oorspronkelijke conditie zal de werking ervan
benadelen. Als de gordelspanner door uitzonderlijke natuurlijke
gebeurtenissen (bijv. overstromingen, vloedgolven enz.) met water en
modder in contact is geweest, dan moet hij worden vervangen.KRACHTBEGRENZERSVoor een nog betere bescherming van de inzittenden bij een ongeval,
zijn de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van een
krachtbegrenzer die bij een frontale aanrijding de piekbelasting op de
borst en schouders beperken.
125WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 130 of 288

De gordelspanner is voor éénmalig gebruik bestemd.
Na activering dient men zich te wenden tot erkende
Alfa Romeo werkplaatsen om de gordelspanners te
laten vervangen. Raadpleeg het gegevensplaatje in het
dashboardkastje om de geldigheid van de gordelspanners te
controleren. Laat voor het verstrijken van deze geldigheidsdatum
het systeem door een erkende Alfa Romeo werkplaats
vervangen.Werkzaamheden waarbij stoten, trillingen of plaatselijke
verhittingen (maximum 100°C gedurende ten hoogste 6
uur) vrijkomen, kunnen de gordelspanners beschadigen of
doen activeren. Onder deze omstandigheden behoren niet trillingen
die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contact met
kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u zich hiervoor steeds
tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR
HET GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELSDe bestuurder moet zich aan alle plaatselijke wettelijke voorschriften
met betrekking tot de verplichting en de manier waarop de gordel
wordt gebruikt houden en moet ook de inzittenden deze voorschriften
doen naleven. Leg de veiligheidsgordel altijd om alvorens weg te
rijden.
Ook zwangere vrouwen moeten de veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren kind wordt het risico op
verwondingen bij een ongeval fors ingeperkt als de gordel wordt
gedragen.Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel het onderste deel van de
gordel lager omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de
buik komt fig. 104.
Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is. Het bovenste
gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen.
Het onderste gordelgedeelte moet over het bekken fig. 105 en dus
niet over de buik van de inzittende liggen. Steek nooit voorwerpen
(wasknijpers, klemmen enz.) tussen de gordel en het lichaam van de
inzittende.
Voor optimale bescherming moet de rugleuning
rechtop gezet worden, moet men goed tegen de
rugleuning aanzitten en moet de gordel goed
aansluiten op de borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin! Rijden zonder
veiligheidsgordels doet bij ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot gevolg
hebben.
fig. 104
A0K0250
126WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 290 next >