CITROEN DS5 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 201 of 745
199
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Schakel de compressor niet in voordat 
de witte slang is aangesloten op het 
ventiel van de band: het afdichtmiddel 
wordt anders buiten de band gespoten.
F
 A
ctiveer de compressor door de 
schakelaar B in de stand "I"  te zetten, tot 
de bandenspanning 2,0
 
bar bedraagt.
 H
et afdichtmiddel wordt onder druk in 
de band gespoten; neem gedurende 
deze handeling de slang niet los van de 
aansluiting (kans op spatten). F
 V er wijder de set en draai de dop van de 
witte slang vast.
 Z
org ervoor dat restanten van de vloeistof 
niet op of in de auto terecht kunnen komen. 
Houd de set binnen handbereik.
F
 
M
 aak direct een rit van ongeveer vijf 
kilometer met matige snelheid (tussen 
20
  en 60   km/h), zodat het afdichtmiddel het 
lek kan dichten.
F
 
Z
 et de auto stil en controleer de reparatie 
en de bandenspanning met de set.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem 
voor de bandenspanning, zal het 
verklikkerlampje voor te lage bandenspanning 
na het repareren van een wiel blijven branden tot 
u het systeem laat resetten door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als na vijf tot zeven minuten de 
gewenste bandenspanning niet is 
bereikt, is de band niet te repareren met 
de bandenreparatieset; neem contact 
op met het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om u verder 
te helpen. 
Praktische informatie  
Page 202 of 745
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
F Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning".
F
 
R
 ol de zwarte slang H volledig 
uit.
F
 
S
 luit de zwarte slang aan op het ventiel van 
de gerepareerde band. F
 
S
 luit de stekker van de compressor weer 
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
F  S tart de motor opnieuw en laat de motor 
draaien. F
 
B
 reng de band met behulp van de 
compressor op de voorgeschreven 
spanning (spanning verhogen: 
schakelaar B in stand "I" ; spanning 
verlagen: schakelaar B in stand "O"  
en knop C indrukken), zoals vermeld 
op de bandenspanningssticker in de 
portieropening aan bestuurderszijde.
 A
ls de bandenspanning sterk daalt, is 
het lek niet goed gedicht; neem contact 
op met het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om u verder te 
helpen.
F
 
V
 er wijder de set en berg deze op.
F
 
R
 ijd niet harder dan 80   km/h en niet verder 
dan 200
  km.
Ga zo snel mogelijk naar een 
servicepunt van het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen 
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere 
inspectie kan de technicus u vertellen 
of de band gerepareerd kan worden of 
moet worden vervangen.
2. Op spanning brengen 
Page 203 of 745
201
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Uitnemen van de flacon
F Berg de zwarte slang op.
F N eem het gebogen aansluitstuk van de 
witte slang los.
F
 
H
 oud de compressor rechtop.
F
 
D
 raai de flacon aan de onderzijde los.Let op dat er geen afdichtmiddel uit de 
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de 
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan 
slechts één keer gebruikt worden en 
moet daarna worden vervangen, ook 
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg, 
maar lever deze in bij het CITROËN-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats een nieuwe patroon met 
afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen 
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van 
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
-
 
u
 w bandenspanning te controleren of uw 
banden op spanning te brengen,
-
 
a
 ndere opblaasbare voor werpen op te 
pompen (ballen, fietsbanden...).
F
 
D
 raai de schakelaar A in de 
stand "Op spanning brengen".
F
 
R
 ol de zwarte slang H volledig 
uit.
F
 
S
 luit de zwarte slang aan op het ventiel van 
de band of van de accessoire.
 B
reng indien nodig eerst een van de 
meegeleverde verloopstukken aan. F
 S luit de stekker van de compressor aan op 
de 12V-aansluiting van de auto.
F
 
S
 tart de auto en laat de motor draaien.
F
 
B
 reng de band op spanning met behulp 
van de compressor (op spanning brengen: 
schakelaar B in stand "I" ; leeg laten lopen: 
schakelaar B in stand "O"  en druk op de 
knop C ), zoals staat aangegeven op de 
bandenspanningssticker van de auto of het 
opblaasbare voorwerp.
F
 
V
 er wijder de set en berg deze op. 
Praktische informatie  
Page 204 of 745
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Wiel verwisselen
De krik is opgeborgen in een doos die is 
bevestigd aan het reservewiel.
Het reservewiel is samen met deze doos 
met een lier aan de onderzijde van de auto 
bevestigd.
Zie de rubriek "Toegang tot het reservewiel".
Openen van de doos met gereedschap:
F 
d
 ruk op de lip, schuif het deksel half open 
en verwijder het vervolgens.
Toegang tot het gereedschap
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap ver wisselen volgens de onderstaande procedure.
Het overige gereedschap bevindt zich 
in een opbergbak onder de vloer van de 
bagageruimte. De krik mag uitsluitend worden gebruikt 
voor het ver wisselen van een wiel met 
een beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de 
door de fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de 
originele krik, neem dan contact op met het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats, om de door de fabrikant 
voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik is onderhoudsvrij. 
Page 205 of 745
203
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Beschikbaar gereedschap*
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel wordt met een lier tegen de 
bodem van de bagageruimte vastgeklemd.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het reservewiel is niet voorzien van een 
bandenspanningssensor. Laat het repareren van 
de lekke band uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
1. Wielsleutel. H
iermee kan de wieldop worden verwijderd 
en kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2.
 K
rik met geïntegreerde slinger.
 H
iermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
 G
ereedschap voor het ver wijderen van 
beschermdoppen.
 H
iermee kunnen bij lichtmetalen velgen 
de beschermdoppen van de wielbouten 
worden verwijderd.
4.
 G
ereedschap voor het ver wijderen van 
wieldoppen.
 H
iermee kunnen bij lichtmetalen velgen de 
wieldoppen worden verwijderd.
5.
 D
op voor het verwijderen van slotbouten 
(in het dashboardkastje).
 H
iermee kunnen met behulp van de 
wielsleutel de speciale slotbouten worden 
verwijderd.
6.
 
Wielblok.
 H
iermee kan het wegrollen van de auto 
worden voorkomen.
7.
 V
erlengstuk van de wielsleutel.
 H
iermee kunt u de moer van de lierkabel 
los- of vastdraaien.
8.
 A
fneembaar sleepoog.
* Volgens verkoopland. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over slepen.
Dit gereedschap is specifiek voor 
uw auto en kan, afhankelijk van de 
uitvoering van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere 
doeleinden. 
Praktische informatie  
Page 206 of 745
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Verwijderen van het reservewiel
F Til de vloerplaat op om de moer van de lier te kunnen bereiken.
F
 
D
 raai de moer tot de aanslag rechtsom met 
de wielsleutel 1
  en het verlengstuk
 
 7   en 
draai zo de kabel van de lier los tot het 
reservewiel plat op de grond ligt. Rol de 
kabel ver genoeg uit om het wiel uit de 
houder te kunnen halen. F
 V er wijder het reservewiel met de doos via 
de achterzijde van de auto.
F
 
Z
 et het reservewiel rechtop om bij de doos 
met gereedschap te kunnen komen.
F
 
M
 aak het verbindingsstuk los van het 
deksel van de doos.
F
 
H
 aal de verbindingsstuk door de naaf van 
het wiel om het wiel te kunnen ver wijderen. Na het monteren van het reservewiel 
in de plaats van het wiel met de lekke 
band moet de lier en de doos met 
gereedschap onder de auto worden 
teruggeplaatst voordat weggereden kan 
worden.
Zie de rubriek "Terugplaatsen van de 
lier en het reservewiel". 
Page 207 of 745
205
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Terugplaatsen van de lier en het 
reser vewiel
Deze procedure moet worden uitgevoerd met 
of zonder het reservewiel. Voer zonder het 
reservewiel de stappen A en D uit.
Alleen een noodreservewiel kan met de lier 
onder de auto worden bevestigd.
F 
B
 erg de krik op in de doos en breng het 
deksel weer aan.
F
 
P
 laats de gesloten doos plat op de grond, 
bij de achterzijde van de auto.
F
 
Z
 et het reservewiel rechtop en haal het 
verbindingsstuk door de naaf van het wiel.
F
 
S
 teek het verbindingsstuk in de opening 
van het deksel van de doos. F
 C entreer het reservewiel op de doos met 
gereedschap.
F
 
P
 laats het wiel met de doos onder het 
achterste gedeelte van de auto.
F
 
M
 onteer het wiel met de doos onder de 
auto door de moer van de lier linksom 
te draaien met de wielsleutel 1
  en het 
verlengstuk 7 . F
 D raai de bout tot de aanslag en controleer 
of het wiel goed vlak tegen de bodem 
aan
 
ligt. 
Praktische informatie  
Page 208 of 745
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het 
verkeer niet gehinderd wordt en zorg 
ervoor dat de auto op een horizontale, 
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan (tenzij deze 
geprogrammeerd is in de automatische 
stand), zet het contact af en schakel de 
eerste versnelling* in om de wielen te 
blokkeren.
Controleer of het verklikkerlampje 
remsysteem en het controlelampje P op 
de parkeerremhendel branden.
Plaats indien nodig een wielblok tegen het 
wiel tegenover het te verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de auto 
hebben verlaten en zich op een veilige 
plaats bevinden.Werkwijze
F Ver wijder de beschermdop van de wielbouten met het gereedschap 3   (volgens uitvoering) of 
ver wijder de naafdop met behulp van gereedschap 4 .
F
 
Be
 vestig de dop 5   op de wielsleutel 1   en draai de slotbout een omwenteling los (volgens 
uitvoering).
F
 
D
 raai de overige wielbouten niet meer dan een kwartslag los met alleen de wielsleutel 1 .
* Stand P van de automatische transmissie.
Ga nooit onder een auto liggen die 
alleen op de krik steunt; gebruik een 
bok. 
Page 209 of 745
207
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
F Plaats de voet van de krik 2  op de 
grond, loodrecht onder een van de 
twee steunpunten aan de voorzijde A of 
achterzijde B . Gebruik het steunpunt dat 
zich het dichtste bij het te ver wisselen wiel 
bevindt. F
 K rik de auto op tot er voldoende ruimte 
tussen het wiel en de grond is om het (niet 
lekke) reservewiel te monteren.
F
 
V
 er wijder de wielbouten en leg ze op een 
schone plaats weg.
F
 
V
 er wijder het wiel.
F
 D raai de krik 2   uit tot de kop van de krik 
het gebruikte steunpunt A of B raakt. Het 
middelste deel van de kop moet goed in het 
steunpunt A of B steken.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik 
wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat de 
kop van de krik goed tegen het midden van het steunpunt drukt. Zo niet, dan kan de auto 
beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Kans op letsel! 
Praktische informatie  
Page 210 of 745
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het 
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van 
lichtmetalen velgen is het normaal dat bij 
het monteren van het noodreservewiel 
de ringen van de bouten de velg 
niet raken. Als de bouten volledig 
zijn aangedraaid, zorgt het conische 
draagvlak van de bouten voor de 
bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het 
wiel
Het wiel met de lekke band kan niet 
onder de auto worden bevestigd. Het 
wiel moet liggend in de bagageruimte 
worden opgeborgen; gebruik een hoes 
om de bagageruimte te beschermen.
Rijd met een noodreservewiel niet 
sneller dan 80  km/h.
Laat zo snel mogelijk het 
aanhaalmoment van de wielbouten en 
de bandenspanning van het reservewiel 
controleren door het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk 
repareren en verwissel hem met het 
reservewiel.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F  D raai de wielbouten met de hand vast.
F
 
D
 raai de slotbout met de wielsleutel 1   en 
de dop 5
  enigszins vast.
F
 
D
 raai de overige wielbouten enigszins vast 
met alleen de wielsleutel 1 .