FIAT 500X 2017 Instructieboek (in Dutch)
Page 191 of 280
1.3 16V MultiJet versie
A. Motoroliepeilstok – B. Motorolie dop/vulopening – C. Motorkoelvloeistof – D. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier – E. Remvloeistof –
F. Accu
OPMERKING Verwijder om de dop/vulopening B van de motorolie te bereiken, afdekking G via het punt dat is aangegeven met
de pijl.
153F1B0239C
189
Page 192 of 280
1.6 16V MultiJet versie
A. Motoroliepeilstok – B. Motorolie dop/vulopening – C. Motorkoelvloeistof – D. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier – E. Remvloeistof –
F. Accu
154F1B0172C
190
ONDERHOUD EN ZORG
Page 193 of 280
2.0 16V MultiJet versie
A. Motoroliepeilstok – B. Motorolie dop/vulopening – C. Motorkoelvloeistof – D. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier – E. Remvloeistof –
F. Accu
155F1B0173C
191
Page 194 of 280
MOTOROLIE
165)
67)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil
met het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het oliepeil tussen de
referentietekens MIN en MAX op de
peilstok A staat .
Wanneer het olieniveau dichtbij of onder
het MIN-teken komt, moet olie worden
bijgevuld via de vulopening B tot aan
het MAX-teken.
Trek de oliepeilstok A naar buiten, maak
hem schoon met een niet-pluizende
doek en zet hem terug. Neem de
peilstok weer uit en controleer of het
peil zich tussen het MIN- en MAX-teken
op het reservoir bevindt.
Motorolieverbruik
68)
4)
Gewoonlijk ligt het maximale
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Tijdens de eerste
gebruiksperiode van het voertuig, moet
de motor worden ingereden. Daarom
is het motorolieverbruik pas stabiel
na de eerste 5.000 - 6.000 km.BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
166)
69)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop C los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
167) 168)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop D los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
BELANGRIJK De koplampsproeiers
(indien aanwezig) zullen niet werken bij
een laag ruitensproeiervloeistofniveau,
ook al blijven de ruitensproeiers/
achterruitsproeier werken.
REMVLOEISTOF
169) 170)
70)
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat.
Als het vloeistofniveau te laag is, draai
dan de reservoirdop E los en vul de
vloeistof vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens" bij.
BELANGRIJK Reinig zorgvuldig de
reservoirdop en het omliggende
oppervlak van de vulopening. Zorg er
goed voor dat er geen verontreinigingen
in het reservoir terechtkomen als de
dop geopend wordt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een
trechter met fijne zeef van maximaal
0,12 mm.
BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet bij overwegend gebruik
van het voertuig in gebieden met grote
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan is aangegeven
in het “Geprogrammeerd
onderhoudsschema”.
192
ONDERHOUD EN ZORG
Page 195 of 280
OLIE AANDRIJFSYSTEEM
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK /
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK MET
DUBBELE KOPPELING
5)
Het olieniveau van de versnellingsbak
mag uitsluitend gecontroleerd worden
bij een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk.
ACCU
171) 172) 173)
71)
6)
Het elektrolyt van de accu hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water.
Een periodieke controle bij het Fiat
Servicenetwerk is echter noodzakelijk
om de efficiëntie te verifiëren.
De accu vervangen
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties. Volg de aanwijzingen van
de fabrikant van de accu voor het
onderhoud.
NUTTIG ADVIES OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Nuttig advies om de levensduur van
de accu te verlengen
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te
verlengen:
❒wanneer het voertuig geparkeerd
wordt, controleer dan of de portieren,
de motorkap en de achterklep goed
gesloten zijn. Hiermee wordt
voorkomen dat de interieurverlichting
blijft branden.
❒schakel de interieurverlichting uit: het
voertuig is in ieder geval uitgerust met
een systeem voor automatische
uitschakeling van de interieurverlichting;
❒houd accessoires (bijv. autoradio,
alarmknipperlichten, enz..) niet te lang
ingeschakeld wanneer de motor is
uitgezet;
❒maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie worden
uitgevoerd, de kabel van de minpool op
de accu los.Als men na aanschaf van het voertuig
elektrische accessoires wil monteren
die constante voeding vereisen (alarm
enz.), of accessoires die de elektrische
installatie zwaar belasten, wordt
geadviseerd contact op te nemen met
het Fiat Servicenetwerk; het
gekwalificeerde personeel zal dan het
totale stroomverbruik beoordelen.
72)
BELANGRIJK Als de accu werd
losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden
geïnitialiseerd. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden (of
het symbool verschijnt op het display)
om dit aan te geven. Ga hiervoor als
volgt te werk: draai het stuurwiel van
het ene uiteinde naar het andere terwijl
op een rechtlijnig traject van ongeveer
honderd meter wordt gereden.
193
Page 196 of 280
BELANGRIJK Als het ladingsniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen. De
accu is ook gevoeliger voor bevriezing
(dit kan reeds bij temperaturen van
-10°C gebeuren). Als het voertuig
langere tijd niet gebruikt wordt, zie dan
"Langdurige stilstand van het voertuig”
in het hoofdstuk "Starten en rijden".
BELANGRIJK
163)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
164)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
165)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!166)Het koelsysteem staat onder druk. Als
de dop vervangen moet worden, doe dit
dan alleen door een origineel exemplaar;
anders kan dit de werking van het systeem
negatief beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir niet los:
gevaar voor brandwonden.
167)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.
168)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.
169)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
170)Het symbool
op het reservoir geeft
aan dat een synthetische remvloeistof
moet worden gebruikt, dus geen minerale
remvloeistof. Het gebruik van minerale
vloeistoffen kan de speciale rubberen
pakkingen in het remsysteem onherstelbaar
beschadigen.
171)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.172)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
173)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
66)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
67)Het oliepeil mag het MAX-teken nooit
overschrijden.
68)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor gevuld is.
69)PARAFLU
UPantivries wordt gebruikt in
het motorkoelsysteem. Vul koelvloeistof
bij met dezelfde kenmerken als de
koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet met
andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
70)Vermijd dat remvloeistof, die uiterst
corrosief is, in contact komt met gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk af met
water.
194
ONDERHOUD EN ZORG
Page 197 of 280
71)Als het voertuig langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
72)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische accessoires kan ernstige
schade aan het voertuig toebrengen. Als
na aanschaf van de auto accessoires (bijv.
alarmsysteem, mobiele telefoon enz.)
gemonteerd moeten worden, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk,
dat de meest geschikte apparaten weet
aan te raden en vooral kan beoordelen of
een accu met een grotere capaciteit nodig
is.
BELANGRIJK
4)De gebruikte motorolie en het vervangen
motoroliefilter bevatten stoffen die
schadelijk zijn voor het milieu. Het wordt
geadviseerd contact op te nemen met het
Fiat Servicenetwerk om de olie en de
filters te laten vervangen.
5)Gebruikte transmissievloeistof bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk om de
vloeistof te laten vervangen.
6)Accu's bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
deze handeling te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
startinrichting op STOP is gezet en het
bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding naar de accu weer wordt
aangesloten, controleren of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een laag
amperage gedurende ongeveer 24 uur
op te laden. De accu langer opladen,
kan de accu beschadigen.BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op
het deksel van de accu. De
kabelklemmen moeten ook corrosie-vrij
en stevig vastgemaakt worden aan de
klemmen. Indien gebruik gemaakt
wordt van een acculader van het type
"snellader" terwijl de accu in het
voertuig gemonteerd is, alvorens de
lader aan te sluiten eerst de kabels van
de accu zelf loskoppelen. Gebruik
geen "snellader" voor de levering van
startspanning.
VERSIES ZONDER
START&STOPSYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒maak de klem van de minpool van de
accu los.
❒sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
195
Page 198 of 280
❒sluit de minklem aan op de accu.
VERSIES MET
START&STOPSYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒koppel de stekker A fig. 156 van de
accusensor C op de minklem D (–)
van de accu los (door op de knop B te
drukken);❒sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem E van de
accu en de minkabel (–) op de klem
van de sensor D zoals aangegeven in
de figuur;
❒schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
❒sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A terug op de
sensor C aan zoals aangegeven in
de figuur.
ONDERHOUDS-
73) 74) 75)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
76)
Motorolieniveau controleren
Om een juiste smering van de motor
te garanderen, moet de olie altijd op
het voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
156F1B0300C
196
ONDERHOUD EN ZORG
PROCEDURES
Page 199 of 280
LUCHTFILTER
174)
Luchtfilter vervangen
Zie het "Geprogrammeerd
onderhoudsschema" voor de juiste
onderhoudsintervallen.
Het is raadzaam om het te vervangen
door een origineel onderdeel, speciaal
ontworpen voor dit voertuig.
ONDERHOUD
AIRCONDITIONING
77) 78)
Om de beste prestaties te garanderen,
moet de airconditioning gecontroleerd
en onderhouden worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk,
bij het begin van de zomer.
RUITEN
Wees bij het reinigen van de verwarmde
voor- en achterruit voorzichtig, als de
ontdooifunctie ingeschakeld is,
vanwege de temperatuur van het glas;
zorg er ook voor dat kinderen het
verwarmde oppervlak niet aanraken.
Het glas kan heet zijn.
Gebruik nooit schurende
reinigingsmiddelen om het oppervlak
van de ruiten schoon te maken.Gebruik geen schrapers of scherpe
voorwerpen die krassen op de ruiten
zouden kunnen veroorzaken.
Sproei het reinigingsmiddel op de doek
die u gebruikt om de
achteruitkijkspiegel schoon te maken.
Sproei het reinigingsmiddel niet
rechtstreeks op het glas.
Het reinigen van de ruit met heet water
kan ertoe leiden dat eventuele etiketten
worden verwijderd.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
De voorruitwissers optillen
Als de wisserbladen omhoog moeten
worden gezet (bijv. in geval van sneeuw
of als ze moeten worden vervangen),
moet de functie "Servicestand" worden
ingeschakeld (zie de paragraaf
"Ruitenwisser/achterruitwisser" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
voertuig").
Draai de startinrichting naar MAR, om
de bladen weer naar beneden te zetten.
BELANGRIJK Zet de bladen terug
tegen de voorruit voordat de
ruitenwisser weer wordt ingeschakeld
en/of voordat de startinrichting naar
MAR wordt gedraaid.
Wisserbladen voorruit vervangen
Ga als volgt te werk:
❒hef de wisserarm op, druk op knop A
fig. 157 van de springveer en verwijder
het wisserblad van de arm;
❒monteer het nieuwe wisserblad door
het lipje in de speciale zitting op de
wisserarm te blokkeren;
❒breng de wisserarm voorzichtig tegen
de ruit.
BELANGRIJK Schakel de ruitenwissers
niet met van de ruit opgeheven
wisserbladen in.
Wisserblad achterruit vervangen
Ga als volgt te werk:
❒zet de twee lipjes uit elkaar, zoals
aangegeven met de pijlen, en draai
afdekking A fig. 158 naar buiten;
❒draai moer B los en verwijder arm C
van de middelste pin;
157F1B0302C
197
Page 200 of 280
❒lijn de nieuwe arm goed uit;
❒draai moer B helemaal vast en zet
afdekking A terug.
BELANGRIJK Schakel de
achterruitwisser niet met van de ruit
opgeheven wisserblad in.
SPROEIERS
Ruitensproeier
De ruitensproeiers zijn niet verstelbaar.
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit
(zie paragraaf “Motorruimte” in dit
hoofdstuk). Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.BELANGRIJK Bij versies met schuifdak
controleren of het schuifdak gesloten
is alvorens de ruitensproeiers te
bedienen.
Achterruitsproeier
De sproeier van de achterruit is niet
verstelbaar. De sproeiermond bevindt
zich aan de kant van het derde
remlicht.
UITLAATSYSTEEM
175) 176)
79)
Passend onderhoud van het
motoruitlaatsysteem is de beste
bescherming tegen lekkage van
koolmonoxide in het interieur.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
80)
Gebruik alleen versnellingsbakvloeistof
met dezelfde kenmerken als vermeld
in de tabel "Vloeistoffen en
smeermiddelen" (zie hoofdstuk
“Technische gegevens”).
BELANGRIJK
174)Het luchtinlaatsysteem (luchtfilter,
rubber slangen, enz.) kan als bescherming
fungeren in geval van terugslag van de
motor. VERWIJDER dit systeem NIET, tenzij
voor het uitvoeren van reparatie- of
onderhoudswerkzaamheden. Vóór het
starten van de motor dient men zich ervan
te verzekeren dat het systeem niet is
ontmanteld: het niet naleven van deze
voorzorgsmaatregel kan ernstig letsel
veroorzaken.
175)Uitlaatgassen zijn zeer gevaarlijk en
kunnen dodelijk zijn. Ze bevatten
koolmonoxide, een kleurloos en reukloos
gas dat bij inademing bewustzijnsverlies en
vergiftiging kan veroorzaken.
176)Het uitlaatsysteem kan zeer hoge
temperaturen bereiken en brand
veroorzaken als het voertuig op licht
ontvlambaar materiaal is geparkeerd.
Droog gras of bladeren kunnen ook vlam
vatten als ze in contact komen met het
uitlaatsysteem. Parkeer of gebruik het
voertuig niet op een plaats waar het
uitlaatsysteem in contact kan komen met
ontvlambaar materiaal.
158F1B0303C
198
ONDERHOUD EN ZORG