FIAT TALENTO 2017 Instructieboek (in Dutch)
Page 41 of 244
RICHTINGAANWIJZERS
Hendel 1 fig. 73:omhoog: schakelt de rechter
richtingaanwijzer in;
omlaag: schakelt de linker
richtingaanwijzer in.
Drukfuncties
De bewegingen van het stuurwiel
hoeven tijdens het rijden niet afdoende
te zijn om de hendel terug naar zijn
oorspronkelijk stand te laten gaan.
Beweeg in dat geval hendel 1 tot
halverwege en laat hem los: de hendel
keert terug naar het beginpunt en de
richtingaanwijzers knipperen drie keer.
BELANGRIJK
33)Voordat in het donker wordt gereden:
controleer of de elektrische systemen in
goede staat verkeren en controleer de
hoogte van de koplampen (als uw belading
afwijkt van de normale omstandigheden).
Controleer of niets de koplampen afdekt
(vuil, modder, sneeuw, enz.).
34)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht is
om de lichten overdag in te schakelen,
waar dit niet verplicht is, is het gebruik van
de dagrijlichten toegestaan.
35)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
36)Wanneer u langs de weg stopt en de
achterklep volledig openstaat, zijn de
achterlampen mogelijk niet zichtbaar.
Waarschuw de overige weggebruikers dat
uw voertuig daar staat door de
gevarendriehoek te plaatsen of andere
wettelijk toegestane middelen in het land
waar u zich bevindt.
BINNEN-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
Als u 1 fig. 74, 2 fig. 75 of 3
fig. 75 gebruikt, krijgt u:
permanente verlichting;
verlichting als een van de portieren
wordt geopend. De verlichting gaat
weer uit als het betreffende portier
wordt gesloten;
de verlichting gaat direct uit.
BELANGRIJK Als de portieren worden
ontgrendeld en geopend, gaat het
plafondlampje tijdelijk aan.
73T36522
74T36566
39
Page 42 of 244
Beweeg de schakelaar 4 fig. 76 (voor
bepaalde versies/markten) om het
leeslampje aan te doen.
DASHBOARD-
KASTVERLICHTING
Gaat aan als het dashboardkastje 4
fig. 77 wordt geopend.
LICHT IN DE
BAGAGERUIMTE
Gaat branden wanneer de
bagageruimte wordt geopend.
BELANGRIJK De plafondverlichting en
de lampen worden uitgeschakeld als de
portieren volledig zijn gesloten en de
motor gestopt of gestart wordt.
ACHTERLICHTEN
Door schakelaar 7 fig. 79 te bewegen,
krijgt u:
permanente verlichting;
verlichting als een van de
achterportieren wordt geopend. De
verlichting gaat weer uit als het
betreffende portier wordt gesloten;
de verlichting gaat direct uit.
75T36567
76T36720
77T36569
78T36568
79T36631
40
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 43 of 244
RUITENWISSER /
ACHTERRUITWISSER
VOORRUITWISSERS /
-SPROEIERS
37) 38) 39)
5) 6) 7)
Beweeg hendel 1 met geïntroduceerde
startinrichting. fig. 80
AStoppen
BWissen met interval De wisser
stopt een paar seconden tussen iedere
slag. De tijd dat de wisser tussen iedere
slag stopt, kan worden ingesteld door
aan ring 2 fig. 81 te draaien.
CLangzaam continu wissen
DSnel continu wissen
BELANGRIJK De bedieningsmodi B-C
fig. 80 kunnen alleen worden gebruikt
als de startinrichting is geïntroduceerd.
Bedieningsmodus D fig. 80 kan alleen
worden gebruikt met draaiende motor.OPMERKING Iedere keer als het
voertuig tijdens het rijden stopt,
vertragen de ruitenwissers: van snel tot
langzaam continu wissen. Zodra het
voertuig weer beweegt, gaan de
ruitenwissers weer op de eerder
geselecteerde snelheid werken.
Bewegingen van hendel 1 fig. 80 krijgen
voorrang over en annuleren een
eventuele automatische werking.
Voertuigen met automatische
ruitenwissers
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Beweeg hendel 1 met draaiende motor
fig. 81
Afig. 80 Stoppen
Bfig. 80 Automatische
ruitenwisserfunctie In deze stand
detecteert het systeem water op de
voorruit en schakelt de ruitenwissers in
op de meest geschikte snelheid. Deinschakelgrens en de tijd dat de wisser
tussen iedere slag stopt, kunnen
worden ingesteld door ring 2 te draaien.
Efig. 81 Minimum gevoeligheid
Ffig. 81 Maximum gevoeligheid
C fig. 80Langzaam continu wissen
Dfig. 80 Snel continu wissen
OPMERKING In geval van mist of
sneeuw, werkt de automatische
ruitenwisserfunctie niet en moet de
bestuurder de ruitenwissers zelf
bedienen.
BELANGRIJK De bedieningsmodus C
fig. 80 kan alleen worden gebruikt als
startinrichting is geïntroduceerd. De
modi B en D fig. 80 kunnen alleen
worden gebruikt als de motor draait.
OPMERKING Voor het vervangen van
de wisserbladen is er een
onderhoudsstand. Met de
starterschakelaar aan en de motor uit,
de wisserhendel 1 fig. 81 helemaal
omlaag brengen (stand D). De
wisserbladen stoppen in een vrije stand
(zie de paragraaf “ruitenwisser” in het
hoofdstuk “Onderhoud en verzorging”).
Ruitensproeier
Beweeg hendel 1 fig. 82, met
geïntroduceerde startinrichting, naar de
bestuurder. Door kort aan de hendel te
trekken wordt een enkele wissing
geactiveerd, samen met de
ruitensproeier. Door iets langer aan de
hendel te trekken worden drie
80T36521
81T35570-4
41
Page 44 of 244
wissingen achter elkaar geactiveerd,
samen met de ruitensproeier en dan
een vierde wissing na een paar
seconden.
BELANGRIJK Reinig in geval van ijs of
sneeuw, de voorruit (inclusief het
middengedeelte achter de
binnenspiegel) en de achterruit, voordat
de ruitenwissers worden ingeschakeld
(gevaar voor oververhitting van de
elektrische motor). Controleer de
toestand van de wisserbladen:
ze moeten schoon blijven: reinig
zowel de voor- als de achterruit
regelmatig met water en zeep;
gebruik de wisserbladen niet als de
voor- en achterruit droog zijn;
maak de wisserbladen los van de
voor- of achterruit als ze lange tijd niet
gebruikt zijn.
Vervang de wisserbladen in ieder geval
zodra ze niet meer efficiënt werken:
ongeveer één keer per jaar.Controleer voordat u de
achterruitwisser gebruikt, dat niets de
slag van de wisser belemmert.
ACHTERRUITWISSER /
-SPROEIER
37) 38) 39)
5) 6) 7)
Achterste ruitenwisser met
snelheidsafhankelijke interval
Draai het uiteinde van hendel 1
fig. 83 met de startschakelaar aan, tot
het symbool
overeenkomt met
referentie 2 fig. 83. De
werkingsfrequentie varieert afhankelijk
van de snelheid.
Achterruitsproeier
Draai het uiteinde van hendel 1
fig. 83 met de startschakelaar aan, tot
het symbool
overeenkomt met
referentie 2 fig. 83.Wanneer u de hendel loslaat, gaat deze
terug naar de stand van de achterste
ruitensproeier.
OPMERKING Als de wissers aanstaan
of op de automatische modus staan,
wanneer u de versnelling in zijn
achteruit zet, werken de achterste
ruitenwissers met een interval.
BELANGRIJK Reinig in geval van ijs of
sneeuw, de voorruit (inclusief het
middengedeelte achter de
binnenspiegel) en de achterruit, voordat
de ruitenwissers worden ingeschakeld
(gevaar voor oververhitting van de
elektrische motor). Controleer de
toestand van de wisserbladen:
ze moeten schoon gehouden blijven:
reinig wisserbladen, voor- en achterruit
regelmatig met water en zeep;
gebruik de wisserbladen niet als de
voor- en achterruit droog zijn;
maak de wisserbladen los van de
voor- of achterruit als ze lange tijd niet
gebruikt zijn.
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen
in ieder geval zodra ze niet meer
efficiënt werken: ongeveer één keer per
jaar.
BELANGRIJK Controleer voordat u de
achterruitwisser gebruikt, dat niets de
slag van de wisser belemmert.
BELANGRIJK Gebruik de wisserarm
niet om de bagageruimte te openen of
sluiten.
82T36521
83T35570-2
42
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 45 of 244
BELANGRIJK
37)Zorg ervoor dat als in de motorruimte
wordt gewerkt, de ruitenwissers in de
stand A (uit) staan. Gevaar voor letsel.
38)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP
staat.
39)Zorg ervoor dat als in de motorruimte
wordt gewerkt, de achterruitwisser in de
uitstand staat. Gevaar voor letsel.
BELANGRIJK
5)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt, ook
niet na het voertuig opnieuw te hebben
gestart, neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
6)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
7)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
TANKEN
Nuttige tankinhoud: Ca. 80 liter
Open het linker voorportier om bij flap A
fig. 84 te komen.
Tijdens het vullen dop 2 fig. 84 op de
dophouder 1 op Flap A hangen.
BELANGRIJK Controleer of de dop en
klep na het tanken zijn gesloten.
Brandstofkwaliteit
Gebruik de beste brandstofkwaliteit,
met inachtneming van de specifieke
wetten die in ieder land gelden, en
houd u strikt aan de aanduidingen op
het etiket op klep A.
40)
8)
Tanken
Om met de sleutel uit het contact te
tanken, introduceert u het tankpistool
en duwt u het zover mogelijk naar
binnen, voordat u begint te tanken
(risico op spetters).
Houd het tankpistool tijdens het tanken
op zijn plaats.
Nadat het tankpistool tijdens het tanken
voor de eerste keer automatisch stopt,
kunt u nog twee klikken bijvullen om
ervoor te zorgen dat het
expansievolume in de tank leeg is. Zorg
ervoor dat tijdens het tanken geen
water binnentreedt. Klep A en de
gedeelten rondom de klep moeten
schoon gehouden worden.
Voertuigen met Start&Stop-functie
BELANGRIJK De motor moet tijdens
het tanken zijn afgezet en niet op
stand-by staan.
41)
Brandstoftank leeg
Voertuigen met sleutel met
afstandsbediening
Draai de sleutel naar de stand "M" en
wacht een paar minuten voordat u de
motor start om ervoor te zorgen dat het
brandstofcircuit wordt geheractiveerd;
draai de sleutel naar D. Herhaal de
bovenstaande handelingen, als de
motor niet start.
42)
84T36715
43
Page 46 of 244
Voertuigen met elektronische
sleutel
Plaats de elektronische sleutel in de
kaartlezer. Druk op de knop 4 zonder
de pedalen aan te raken. Wacht een
paar minuten voordat u wegrijdt. Op die
manier kan het brandstofcircuit worden
ingeschakeld. Indien de motor niet
binnen een paar seconden start, moet
u de procedure herhalen.
Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.Controleer, alvorens te tanken, de
symbolen aan de binnenkant van het
brandstofklepje (waar voorzien) en
vergelijk ze met de symbolen op de
pomp (waar voorzien).
Symbolen voor dieselvoertuigen
B7: Diesel met maximaal 7% (V/V)
FAME (vetzuurmethylesters) in
overeenstemming met de normEN590
B10: Diesel met maximaal 10% (V/V)
FAME (vetzuurmethylesters) in
overeenstemming met de norm
EN16734
BELANGRIJK
40)De tankdop is specifiek. Als deze
vervangen moet worden, gebruik dan
dezelfde als het origineel. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Houd de dop
niet in de buurt van een vlam of hittebron.
Was het vulgebied niet met een
hogedrukspuit.
41)Ga als volgt te werk in geval van een
aanhoudende brandstofgeur: zet de auto
stil als de verkeerssituatie dit toelaat en
schakel de startinrichting uit; zet de
alarmknipperlichten aan en zorg ervoor dat
alle inzittenden het voertuig verlaten en uit
de buurt van het verkeer blijven; neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
42)Werkzaamheden of modificaties aan
het brandstoftoevoersysteem (elektrische
circuits, bedrading, brandstofcircuit,
inspuitventiel, afschermingen, enz.) zijn ten
strengste verboden in verband met de
bijkomende risico's (laat dit uitsluitend over
aan gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk).
BELANGRIJK
8)Meng benzine (ongelood of E85) niet
met diesel, zelfs niet een klein beetje.
Gebruik geen ethanolbrandstof als uw
voertuig daar niet geschikt voor is. Voeg
geen additieven aan de brandstof toe, om
schade aan de motor te voorkomen.
85T36514
44
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 47 of 244
AdBlue (Ureum)
ADDITIEF TANK
Zorg dat u zich houdt aan de wetten
van het land waar u zich bevindt.
Vergeet niet dat als de eigenaar van het
voertuig zich niet aan de geldende
wetten houdt, er rechtelijke gevolgen
zouden kunnen zijn.
Werkingsprincipe
Gebruik van additieven verlaagt de
uitstoot van verontreinigende stoffen,
doordat deze worden omgezet in
waterdamp en stikstof.
Vullen
Nuttige tankinhoud: Ongeveer 20 liter.
Open het linkervoorportier om klep A te
openen. Schroef dop 1 los.
43)
9) 10) 11)
BELANGRIJK Vul op voertuigen met
Start&Stop-functie het AdBlue (Ureum)
additief bij als de motor volledig is
afgezet. Zet altijd de motor af
(raadpleeg de informatie over het
starten en afzetten van de motor).
AdBlue (Ureum) additief kwaliteit
Gebruik alleen additieven die voldoen
aan de norm ISO 22241 en conform
het etiket op de tankklep.
Gemiddeld brandstofverbruik
Ongeveer 2 l/1000 km, afhankelijk van
de versie van het voertuig en de rijstijl.
Voorzorgsmaatregelen voor de
bediening
Lees altijd de informatie over het
AdBlue (Ureum) additiefpakket.
Ga zorgvuldig om met additieven. Ze
kunnen kleding, schoenen,
chassisonderdelen, enz. beschadigen.
Als het additief over gelakte
oppervlakken stroomt of deze
verontreinigt, reinig het oppervlak dan
snel met een vochtige doek.
In extreem koude klimaten
Het voertuig is voorzien van een
verwarmingssysteem voor AdBlue
(Ureum) additief om in zeer koud weer
te kunnen rijden.
Voorzorgsmaatregelen voor het
bijvullen van de tank
Het AdBlue (Ureum) additief bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer -10
°C.Probeer in dit geval deze niet (bij) te
vullen. Als het controlelampjeop het
instrumentenpaneel aangaat, raden we
u echter aan het AdBlue (Ureum)
additief bij te vullen of bij te laten vullen
door een gekwalificeerd professional.
44)
BELANGRIJK
43)De tankdop is specifiek. Als deze
vervangen moet worden, gebruik dan
dezelfde als het origineel. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Was het
vulgebied niet met een hogedrukspuit.
44)Het AdBlue (Urea) additief mag niet in
contact komen met ogen of huid. Gebeurt
dit toch, spoel dan grondig uit met water.
Raadpleeg, indien nodig, een arts.
BELANGRIJK
9)Er mogen aan geen enkel deel van het
systeem werkzaamheden worden verricht.
Om eventuele schade te vermijden, is
alleen gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk bevoegd werkzaamheden
aan het systeem te verrichten.
10)Vul de AdBlue (Ureum) additieftank
(minimaal 10 liter) zodra het speciale bericht
wordt weergegeven en raadpleeg de
instructies voor het bijvullen. Gevaar dat het
voertuig stilvalt.
86T40504
45
Page 48 of 244
11)Controleer na het bijvullen van de
AdBlue (Ureum) additieftank of de dop en
klep gesloten zijn, start de motor en
WACHT 10 seconden met stilstaand
voertuig en draaiende motor, voordat u
verder rijdt. Doet u dit niet, dan wordt het
bijvullen van de tank pas na een paar
minuten rijden automatisch gedetecteerd.
Het bijbehorende bericht en/of de
controlelampjes zijn nog steeds zichtbaar
tot het systeem detecteert dat de tank is
bijgevuld.STARTSYSTEEM
45) 46) 47) 48) 49)
S fig. 87: "Stopstand" Neem de
sleutel uit en draai het stuurwiel tot het
slot wordt ingeschakeld, om het
stuurwiel te vergrendelen. Gebruik
zowel de sleutel als het stuurwiel
zonder kracht uit te oefenen, om het
stuurwiel te ontgrendelen.
A: Stand accessoires: Als de
startinrichting wordt uitgeschakeld,
blijven de accessoires (autoradio, enz.)
werken.
M: Schakelstand. Met
geïntroduceerde startinrichting.
D: Rijstand. Als de motor niet start,
moet u eerst de sleutel uitnemen
voordat u de motor weer probeert te
starten. Laat de sleutel los, zodra de
motor start.
BELANGRIJK
45)Als er geknoeid is aan het contactslot
(bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit
gecontroleerd worden bij het Fiat
Servicenetwerk voordat er verder gereden
wordt.
46)Neem de sleutel altijd mee als het
voertuig wordt verlaten, om te voorkomen
dat iemand onverhoeds gebruik van de
bedieningselementen maakt. Vergeet niet
de parkeerrem in te schakelen. Laat nooit
kinderen zonder toezicht in het voertuig
achter.
47)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
48)Verwijder de mechanische sleutel nooit
terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden zodra
eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor
voertuigen die gesleept worden.
49)Alvorens het voertuig te verlaten
ALTIJD de parkeerrem inschakelen, de
wielen draaien, de eerste versnelling
inschakelen bij een helling omhoog en de
achteruitversnelling bij een helling omlaag.
Als het voertuig op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of
wiggen of stenen. Bij het verlaten van het
voertuig, altijd de portieren sluiten door op
het knopje op de sleutel te drukken.
87T36545-1
46
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 49 of 244
KLIMAATREGELING
Advies voor gebruik
In sommige gevallen (airconditioning uit,
luchtrecirculatie aan, ventilatorsnelheid
nul of minimaal, enz.) kunnen de ruiten
en de voorruit van het voertuig beslaan.
Gebruik als de ruiten beslaan de MAX
DEF-functie om de condens te
verwijderen en zet vervolgens de
airconditioning in de automatische
stand om te voorkomen dat de ruiten
opnieuw beslaan.
Onderhoud
Raadpleeg het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
BELANGRIJK Zolang de airconditioning
aanstaat, wordt meer brandstof
verbruikt (zet het systeem uit als u het
niet meer nodig hebt).
50) 51)
2)
Verbruik
Een hoger brandstofverbruik (vooral
binnen de bebouwde kom) is normaal
als de airconditioning wordt gebruikt.Hieronder volgen een aantal adviezen
om het brandstofverbruik tot een
minimum terug te brengen en
zodoende het milieu te helpen
beschermen:
zet het systeem uit als het niet nodig
is;
houd tijdens het rijden de
luchtroosters open en de ruiten
gesloten;
als het voertuig bij hoge
temperaturen of in de zon is
geparkeerd, laat dan eerst het interieur
luchten om de hete lucht naar buiten te
laten, voordat u vertrekt.
Voertuigen met extra verwarming
Sommige voertuigen zijn uitgerust met
een extra verwarming die het interieur
sneller verwarmt. Deze inrichting werkt
alleen als de motor draait en bij lage
temperaturen. Tijdens de werking kan
enige rook uit de rechterkant van het
voertuig komen; die is afkomstig van
het uitlaatsysteem en dat is normaal.
Onregelmatige werking
Over het algemeen dient u, als u een
onregelmatige werking waarneemt,
naar een Fiat Servicepunt te gaan.
Een beperkte werking van het
ontdooien, ontwasemen of van de
airconditioning kan te wijten zijn aan
een verstopt filterelement.
Er wordt geen koude lucht
gegenereerd. Controleer de stand van
de bedieningen en de staat van de
zekeringen. Zet anders het systeem uit.
Water onder het voertuig
Na langdurig gebruik van de
airconditioning is het normaal om
condenswater onder de airconditioning
aan te treffen.
47
Page 50 of 244
VERWARMING EN VENTILATIE
1Luchtrooster ontwaseming linkerruit;2Linker luchtrooster;3Luchtrooster ontwaseming voorruit;4Centrale luchtroosters;5
Rechter luchtrooster;6Rechter luchtrooster ontwaseming;7lagere luchtroosters achterbank;8Instrumentenpaneel.
88T36548
48
KENNIS VAN HET VOERTUIG