OPEL MOVANO_B 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 141 of 223

Rijden en bediening139Achteruitkijkcamera
De camera is gewoonlijk onder de lijstvan de nummerplaat gemonteerd meteen displaymonitor op de zonneklepvan de bestuurder.
Werking Door het achteruitkijkcamerasysteem
kan de bestuurder de achterkant van
het voertuig in de displaymonitor zien terwijl hij achteruit rijdt.
Het systeem kan worden in- of uitge‐
schakeld met de Start/Stop-knop die
zich rechts van de displaymonitor be‐ vindt.
Met de overige toetsen op de monitor
kan de gebruiker bron AV1 of AV2 se‐
lecteren en de helderheid en het con‐ trast van de displaymonitor aanpas‐
sen.
Voor een optimale zichtbaarheid mag
de achteruitkijkcamera niet met vuil,
sneeuw of ijs zijn bedekt.9 Waarschuwing
Het systeem is bedoeld als een
achteruitrijhulp en vervangt het
zicht van de bestuurder niet.
Zorg ervoor dat u door deze func‐
tie geen risico's neemt bij het ach‐ teruit rijden.
Niet voorzichtig zijn bij het achter‐
uit rijden kan leiden tot schade aan
de auto, letsel of de dood. Contro‐
leer steeds de buitenspiegels en
kijk over uw schouder voordat u
achteruit rijdt.
De hulpsystemen voor de bestuur‐
der ontheffen de bestuurder niet
van zijn volledige verantwoorde‐
lijkheid van de bediening van het
voertuig.

Page 142 of 223

140Rijden en bedieningBrandstof
Brandstof voor
dieselmotoren Gebruik uitsluitend dieselbrandstof‐
fen die voldoen aan EN 590. De
brandstof moet een laag zwavelge‐
halte hebben (max. 10 ppm). Het is
toegestaan gelijkwaardige genorma‐
liseerde brandstoffen te gebruiken
met een gehalte aan biodiesel
(= FAME conform EN14214) van
max. 7 volumeprocent (zoals
DIN 51628 of gelijkwaardige nor‐
men).
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐
torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Geen scheepsoliën, huisbrandoliën
of dieseloliën die geheel van plant‐
aardige aard zijn, zoals koolzaadolie
of biodiesel, Aquazole en soortgelijke diesel-wateremulsies gebruiken. Hetis niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor ben‐
zinemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen die‐
selolie met gegarandeerde winterei‐
genschappen tanken.
Dieselbrandstoffilter 3 152, diesel‐
brandstofsysteem ontluchten 3 153.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulopening met daarop de
dop met bajonetsluiting zit aan de
voorkant van de auto.
De tankvulklep kan alleen worden ge‐ opend als de auto ontgrendeld is en
het portier wordt geopend. Open de
tankklep met de hand.

Page 143 of 223

Rijden en bediening141
Draai de tankdop linksom los.
De tankdop kan aan de onderste
haak van de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open‐
zetten.
Nadat deze automatisch is afgesla‐
gen, kunnen er nog max.
twee doses worden toegevoegd.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Breng de brandstofdop na het tanken weer aan en draai deze rechtsom
vast.
Sluit de tankklep.
Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen. Auto's met een dieselmotor heb‐
ben een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot
Raadpleeg voor de waarden die spe‐ cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Algemene informatie De officiële waarden voor het brand‐
stofverbruik en de specifieke CO 2-
emissie zijn gebaseerd op het Euro‐ pese basismodel met standaarduit‐
rusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening 715/2007692/2008 A, waarbij rekening wordt
gehouden met het gewicht van de
auto in bedrijfstoestand, zoals voor‐
geschreven door de verordening.
De waarden kunnen afwijken van het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto. Accessoires leiden mogelijk tot een geringe verhoging
ten opzichte van het opgegeven
brandstofverbruik en de CO 2-emis‐
sie. Het brandstofverbruik hangt bo‐
vendien af van de persoonlijke rijstijl,
de staat van het wegdek en de ver‐
keersomstandigheden.

Page 144 of 223

142Rijden en bedieningTrekhaakAlgemene informatie
Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Trekhaken later door een werkplaats laten inbou‐
wen. Zo nodig wijzigingen in de auto
aanbrengen, zoals in het koelsys‐
teem, de hitteschilden of andere uit‐
rusting.
Rijgedrag en
aanhangertips Bij beremde aanhangers/caravans delosbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐
schakelen als bergopwaarts en onge‐ veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 210.
Aanhanger trekken Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en
het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐
percentages tot maximaal 12 %.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogtevan 1000 meter boven de zeespiegel. Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8 %,
bijv. op snelwegen) hoeft het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 191
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk

Page 145 of 223

Rijden en bediening143
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐ den overschreden.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Akoestisch
waarschuwingssignaal
trekhaaksysteem Wanneer een auto met een trekhaak‐
systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert
de toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.
De toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal verandert, als
een richtingaanwijzer op de caravan/
aanhangwagen of op de auto kapot
gaat.
Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd tot‐
dat de slingerbeweging stopt. Wan‐
neer het systeem actief is, moet u het
stuurwiel zo stil mogelijk houden.
Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van het elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP) 3 131.Extra functies
PTO (krachtafnemer)
Activering
PTO (krachtafnemer) activeren met
stilstaande auto en stationair draai‐
ende motor:
■ De keuzehendel in neutraal plaat‐ sen (auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak: keuzehendel in
stand N).
■ Het koppelingspedaal intrappen.

Page 146 of 223

144Rijden en bediening
■Schakelaar op het instrumentenpa‐
neel indrukken; LED in schakelaargaat na ongeveer 2 seconden bran‐
den.
■ Laat het koppelingspedaal los.
Het stationaire motortoerental ver‐
hoogt tot 1.200 omw/m.Voorzichtig
Tijdens de bediening van de PTO
(krachtafnemer) mag u de keuze‐
hendel nooit uit neutraal halen
(auto's met geautomatiseerde ver‐ snellingsbak: keuzehendel in
stand N) om schade aan de ver‐
snellingsbak te voorkomen.
Als geschakeld moet worden,
bijv. om de rijsnelheid te verande‐
ren, moet de PTO altijd eerst wor‐
den gedeactiveerd.
Deactivering
PTO (krachtafnemer) deactiveren:
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Schakelaar op het instrumentenpa‐
neel indrukken; LED in schakelaardooft na ongeveer 2 seconden.
■ Laat het koppelingspedaal los.
Storing
Als de LED in de schakelaar niet brandt bij het activeren van de PTOen/of het systeem niet werkt:
Het koppelingspedaal geleidelijk los‐
laten.
- of - ■ De keuzehendel in neutraal plaat‐ sen (auto's met geautomatiseerdeversnellingsbak: keuzehendel instand N).
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Schakelaar op het instrumentenpa‐
neel indrukken; LED in schakelaargaat na ongeveer 2 seconden bran‐
den.
■ Laat het koppelingspedaal los.Daarna de bovenstaande procedure
herhalen.
Let op
De PTO-functie is niet beschikbaar
wanneer controlelamp A 3 85, C
3 86 of W 3 87 brandt.

Page 147 of 223

Verzorging van de auto145Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................145
Controle van de auto .................146
Gloeilamp vervangen .................154
Elektrisch systeem .....................162
Boordgereedschap ....................165
Velgen en banden .....................166
Starthulp gebruiken ...................179
Trekken ...................................... 182
Verzorging van uiterlijk ..............183Algemene informatie
Accessoires en
modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik
te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische
systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen
Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
■ Auto wassen en conserveren.
■ Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
■ Afdichtrubbers reinigen en conser‐ veren.
■ Motorolie verversen.
■ Sproeiervloeistofreservoir leegma‐ ken.
■ Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
■ Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
■ Auto in een droge en goed geven‐ tileerde ruimte parkeren. Eerste
versnelling of achteruitversnelling
inschakelen. Voorkomen dat de
auto kan gaan rollen.
■ Handrem niet aantrekken.

Page 148 of 223

146Verzorging van de auto
■ Motorkap openen, alle portierensluiten en auto vergrendelen.
■ Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt, bijv.
het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening inscha‐ kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website, als dat
conform de wet vereist is. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden
uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem wekt zeer
hoge spanningsniveaus op. Nietaanraken.
Om ze beter herkenbaar te makenzijn de doppen op de vulopeningen
voor motorolie, koelvloeistof, sproei‐
ervloeistof en de handgreep van de
oliepeilstok geel van kleur.

Page 149 of 223

Verzorging van de auto147Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Aan veiligheidspal trekken, iets links
van het midden, en motorkap ope‐
nen.
Motorkapstang omhoog uit de houder
trekken en in de rechter haak onder
de motorkap vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend tij‐ dens een Autostop, wordt de motor
automatisch herstart omwille van vei‐ ligheidsredenen.
Sluiten Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm ) in de grendel vallen. Con‐
troleer of de motorkap vergrendeld is.
MotorolieHet motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
olie de juiste specificatie heeft. Aan‐
bevolen vloeistoffen en smeermidde‐
len 3 188.

Page 150 of 223

148Verzorging van de auto
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
10 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
Voorzichtig
Het motoroliepeil nooit tot onder
het minimumpeil laten dalen!
Het wordt geadviseerd hetzelfde type olie te gebruikt als bij de laatste olie‐
verversing.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Wij raden bij het bijvullen van de mo‐
torolie een trechter aan om morsen te
voorkomen. Controleer of de trechter
goed op de vulpijp staat.
Het olieverbruik stabiliseert niet voor‐ dat de auto enkele duizenden kilome‐
ters heeft afgelegd. Pas dan kan het
werkelijke olieverbruik worden be‐
paald.
Bij een verbruik van meer dan
0,5 liter per 1000 km na deze inrijpe‐
riode wordt geadviseerd contact op te nemen met een werkplaats.
Inhouden 3 209, Peilsensor motor‐
olie 3 80.
Dop recht terugplaatsen en vast‐
draaien.
Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –28 °C.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 230 next >