OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 261 of 373
Rijden en bediening259Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook
bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐ dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Controlelampje u 3 102.
Storing
Als controlelampen u en j oplich‐
ten met een bericht op het Driver
Information Center, is er een storing
in het ABS. Het remsysteem blijft
werken maar zonder ABS-regeling.9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen de
neiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Als controlelampen u, j , R en
C oplichten, worden het ABS en de
ESC gedeactiveerd en verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Trap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het
rempedaal in.
Controlelampje j 3 102.
Parkeren 3 244.
Page 262 of 373
260Rijden en bedieningUittrekbare handrem
Afhankelijk van het model is de hand‐
rem intrekbaar naar de horizontale
stand, zelfs als de handrem is
bekrachtigd.
Druk om de handrem los te zetten op
de ontgrendelingsknop, trek de
hefboom iets omhoog en zet deze
horizontaal.
Trek de hefboom omhoog en laat deze los om de handrem aan te trek‐
ken. De hefboom gaat weer horizon‐
taal staan.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet
verminderen, zolang er maximaal
geremd moet worden. Bij het loslaten van het rempedaal wordt de
remkracht automatisch verminderd.
Tijdens een Autostop is remassisten‐
tie niet beschikbaar.
Stop-startsysteem 3 241.
Hellingrem
Afhankelijk van de steilheid helpt het
systeem onbedoeld bewegen bij het
wegrijden op hellingen te voorkomen.
Wanneer het rempedaal wordt losge‐
laten na stoppen op een helling (met
de keuzehendel in een versnelling
vooruit of achteruit), blijven de
remmen nog 2 seconden werken. Bij
het optrekken van de auto worden de remmen automatisch gelost.Voorzichtig
De hellingrem kan rijden van deauto niet in alle situaties (zeer
steile hellingen enz.) volledig voor‐
komen.
Trap het rempedaal zo nodig in om te voorkomen dat de auto naar
achteren rijdt.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 241.
Page 263 of 373
Rijden en bediening261Rijregelsystemen
Traction Control
Het Traction Control-systeem is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling (ESC) die helpt bij het
behoud van de rijstabiliteit, ongeacht
wegdek en grip van de banden, en
voorkomt dat de wielen gaan door‐
slippen.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
Het Traction Control-systeem is
bedrijfsgereed zodra het contact
wordt ingeschakeld en controlelamp b op de instrumentengroep dooft.
Wanneer het Traction Control-
systeem actief is, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 103.
Aanhangerstabilisatie 3 281.
Enhanced Traction Mode
Het Traction Control-systeem kan
indien nodig worden uitgeschakeld
voor meer grip op zachte grond of
modderige of besneeuwde wegen:
Ø indrukken.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Wanneer de auto 50 km/u rijdt, scha‐
kelt het systeem automatisch over op
standaardbedrijf van het Traction
Control-systeem. Er verschijnt een
bericht op het Driver Information
Center.
U kunt het Traction Control-systeem
weer activeren door nogmaals op
Ø te drukken.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Storing
Als het systeem een storing detec‐
teert, gaat controlelampje b 3 103
samen met j 3 101 op de instru‐
mentengroep branden en verschijnt
er een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center.
Het Traction Control-systeem werkt
niet. Oorzaak van de storing onmid‐
dellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Boordinformatie 3 108.
Page 264 of 373
262Rijden en bedieningDriver Information Center 3 106.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven
wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd. Daardoor wordt de rijstabiliteit
van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra het contact
wordt ingeschakeld en het controle‐
lampje b op de instrumentengroep
dooft.
Wanneer ESC ingrijpt, gaat b knip‐
peren.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 103.
Aanhangerstabilisatie 3 281.
Enhanced Traction Mode
ESC is indien nodig uit te schakelen
voor meer grip op zachte grond of
modderige of besneeuwde wegen:
Ø indrukken.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Wanneer de auto 50 km/u rijdt, scha‐
kelt het systeem automatisch over op
standaardbedrijf van de ESC. Er
verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op Ø te drukken.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Motorremregeling De motorremregeling is geïntegreerd
in de ESC. Bij het terugschakelen in
gladde wegomstandigheden worden
motortoerental en -koppel verhoogd
om te voorkomen dat de aandrijfwie‐
len blokkeren tijdens de plotselinge
deceleratie.
Page 265 of 373
Rijden en bediening263ZijwindassistentDe zijwindassistent is een geïnte‐
greerde functie van ESC en houdt de auto op het juiste pad. Wanneer het
systeem in actie komt, verschijnt "
op het Driver Information Center.
Storing
Als het systeem een storing detec‐
teert, gaat controlelampje b 3 103
samen met j 3 101 op de instru‐
mentengroep branden en verschijnt
er een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center 3 106.
De ESC is buiten werking. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een
werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 108.
Driver Information Center 3 106.
Achteras met gedeeltelijke blokkering
Auto's met achterwielaandrijving
kunnen zijn uitgerust met een auto‐
matisch blokkerend achterdifferenti‐
eel dat het koppel op elk achterwiel
aanstuurt en daardoor meer tractielevert bij een zachte ondergrond of
een met modder of sneeuw bedekt
wegdek.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Wanneer de rijsnelheid 30 km/u
bereikt of zodra de achterwielen weer
normaal grip hebben, bijv. op een
verhard wegdek, schakelt het
systeem automatisch uit, soms bege‐ leid met een geluid (zonder gevolgenvoor het rijgedrag).
De bestuurder kan het systeem ook zelf deactiveren door bij terugkeer
van normale grip even de voet van het gaspedaal te nemen.
Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐ haven. Bij stijgen of afdalen kunnen
er afwijkingen van de opgeslagen
snelheden optreden. De opgeslagen
snelheid knippert op het Driver Infor‐
mation Center 3 106.
Page 266 of 373
264Rijden en bedieningOm veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is.
Cruise control niet gebruiken als het handhaven van een vaste snelheid
niet wordt aanbevolen.
Bij geautomatiseerde versnellings‐
bak, cruise control alleen in automa‐
tische modus activeren.
Controlelampen m en U 3 105.
Systeem inschakelen
m indrukken, controlelamp U licht
groen op de instrumentengroep op.
Cruise control staat nu in de standby- stand en er verschijnt een bijbeho‐
rende melding in het driver informa‐
tion center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt nu opgeslagen en
gehandhaafd en het gaspedaal kan
worden losgelaten.
Controlelampje m brandt groen op de
instrumentengroep samen met U en
een bijbehorend bericht verschijnt in
het driver information center.
De rijsnelheid kan worden verhoogd
door het gaspedaal in te trappen. De
opgeslagen snelheid knippert op de
instrumentengroep. Bij het loslaten
van het gaspedaal wordt de eerder
opgeslagen snelheid weer opgeno‐
men.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
De snelheid wordt tot het uitschake‐
len van het contact opgeslagen.
Page 267 of 373
Rijden en bediening265Snelheid verhogenNa het activeren van de cruisecontrolkan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verhoogd door <
ingedrukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar
wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.
Ook kunt u tot de gewenste snelheid
optrekken en deze met < opslaan.
Snelheid verlagen
Na het activeren van de cruisecontrol kan de rijsnelheid gestaag of in kleine
stapjes worden verlaagd door ] inge‐
drukt te houden of er steeds op te
tikken.
Na het loslaten van de schakelaar wordt de huidige snelheid opgesla‐
gen en aangehouden.Functie deactiveren
$ indrukken: cruise control wordt
gedeactiveerd en de groene contro‐
lelamp m dooft op de instrumenten‐
groep.
Automatisch deactiveren: ● rijsnelheid daalt tot onder 30 km/u
● het rempedaal wordt ingetrapt
● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● keuzehendel in N
De snelheid wordt opgeslagen en een
bijbehorend bericht verschijnt op het
Driver Information Center.
Functie activeren
R bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken.
Als de opgeslagen snelheid veel
hoger dan de huidige snelheid is, trekt de auto krachtig op totdat de opge‐
slagen snelheid bereikt is.
Als u op < drukt, wordt de cruise
control-functie ook weer ingescha‐
keld maar alleen op de huidige snel‐
heid, niet de opgeslagen snelheid.
Systeem uitschakelen m indrukken, groene controlelampen
U en m doven in de instrumenten‐
groep.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde maxi‐
mumsnelheid boven 30 km/u over‐
schrijdt.
Page 268 of 373
266Rijden en bedieningSysteem inschakelen
U indrukken, controlelampje U licht
geel op de instrumentengroep op.
De snelheidsbegrenzerfunctie staat
nu stand-by en er verschijnt een
bijbehorende melding op het Driver
Information Center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt opgeslagen.
De auto kan normaal rijden, maar de geprogrammeerde snelheid kan
behalve in noodgevallen niet worden
overschreden.
Als de maximumsnelheid niet kan worden gehandhaafd, bijv. bij het
rijden op een steile afdaling, knippert
de maximumsnelheid op het bestuur‐
dersinformatiecentrum.
Snelheidslimiet verhogen
De snelheidslimiet kan gestaag of in kleine stapjes worden verhoogd door
< ingedrukt te houden of er steeds op
te tikken.
Snelheidslimiet verlagen De snelheidslimiet kan gestaag of in
kleine stapjes worden verlaagd
door ] ingedrukt te houden of er
steeds op te tikken.
Snelheidslimiet overschrijden In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
Gedurende deze periode knippert de
maximumsnelheid in het Driver Infor‐
mation Center.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Snelheidswaarschuwing 3 106.
Page 269 of 373
Rijden en bediening267Functie deactiveren
$ indrukken: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en normaal
rijden is mogelijk.
De maximumsnelheid wordt opgesla‐ gen en een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Functie activeren
R indrukken: de snelheidsbegrenzer‐
functie wordt opnieuw geactiveerd.
Als u op < drukt, wordt de snelheids‐
begrenzerfunctie ook weer ingescha‐
keld maar alleen op de huidige snel‐
heid, niet de opgeslagen snelheid.
Systeem uitschakelen
U indrukken.
Het gele controlelampje U in de
instrumentengroep dooft.
Actieve noodrem De actieve noodrem kan helpen om
de schade en letsel door aanrijdingen
met voorliggers te beperken, als een
aanrijding door remmen of sturen niet
langer kan worden vermeden. Deze
functie maakt gebruik van input uit
vele bronnen (bijv. camerasensor,
radarsensor, remdruk, rijsnelheid) om
de waarschijnlijkheid van een frontale
aanrijding te berekenen.9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder, voor het besturen van
de auto en anticiperen op de
verkeerssituatie, over te nemen.
Het is alleen bedoeld als aanvul‐
ling om de rijsnelheid vóór een
botsing te verlagen.
Het systeem detecteert alleen
voertuigen in dezelfde verkeers‐
richting.
Na een plotselinge verandering
van rijstrook, heeft het systeem
enige tijd nodig om de nieuwe
voorligger te detecteren.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen.
Gebruiksvoorwaarden
Het systeem werkt bij een rijsnelheid
tussen 15 km/u en 100 km/u.
Activering
Het systeem werkt automatisch
wanneer het contact wordt ingescha‐
keld.
Werking Bij rijden in het bovengenoemde snel‐heidsbereik waarbij een risico op een
botsing met de voorligger dreigt, knip‐
pert l en klinkt er een waarschu‐
wingssignaal.
Page 270 of 373
268Rijden en bedieningHet lampje l en de signalen stoppen
wanneer het systeem detecteert dat
er geen botsing meer dreigt.
Vlak vóór de dreigende botsing remt
het systeem automatisch om de
botsingssnelheid terug te brengen of
om een aanrijding te voorkomen.9 Waarschuwing
Vertrouw voor het afremmen van
de auto niet op het systeem. Het
actieve-noodremsysteem remt
niet buiten zijn actieve snelheids‐
bereik en reageert alleen op gede‐ tecteerde voertuigen.
Uitschakelen en weer
inschakelen
De actieve noodrem kan worden
uitgeschakeld bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact:
Schakel door het Driver Information
Center met de knoppen op de rech‐
terhendel totdat het bericht Actief
remmen verschijnt.
Druk om het systeem te deactiveren
een van de twee knoppen in en houd
gedurende ongeveer 3 seconden
vast. l brandt op de instrumenten‐
groep totdat het systeem opnieuw wordt geactiveerd.
Houd een van de twee knoppen
gedurende ongeveer 3 seconden
ingedrukt om het systeem weer in te
schakelen. l verdwijnt.
In de volgende gevallen adviseren we
u om het systeem te deactiveren in
het menu Persoonlijke instellingen:
● wanneer de auto wordt gesleept
● vóór gebruik van een automati‐ sche wasstraat met ingeschakeld
contact
● als de voorruit beschadigd is in de buurt van de camera
● als de voorbumper beschadigd is
Voorwaarden voor weer inschakelen Het actieve-noodremsysteem kan
alleen weer worden ingeschakeld als:
● de versnellingshendel niet op neutraal staat
● de handrem niet aangetrokken is
● de auto geen bocht neemt
Systeembeperkingen In sommige gevallen kan het actieve
noodstopsysteem automatisch
remmen in situaties waarin dat onno‐
dig lijkt, zoals in parkeergarages, als
er verkeersborden in een bocht staan
of door auto's in een andere rijstrook.
Dit is de normale werking van het
systeem, zodat geen auto-onderhoud