OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2020Pages: 373, PDF Size: 9.36 MB
Page 251 of 373

Rijden en bediening249Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt,
verschijnen er afhankelijk van het
huidige AdBlue-peil nog meer peil‐
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.Motor opnieuw starten niet mogelijk
Op het Driver Information Center
verschijnen herhaaldelijke verzoeken
tot het bijtanken van AdBlue en uitein‐ delijk de melding dat de motor niet
opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.Waarschuwingsstadia: peilwaar‐ schuwingen, motor opnieuw starten
niet mogelijk 1. Het waarschuwingsbericht ADBLUE BIJVULLEN verschijnt
na inschakeling van het contact bij een resterende actieradius kleiner
dan 2400 km.
Doorrijden is zonder enige beper‐ kingen mogelijk.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.2. ú brandt en het waarschuwings‐
bericht ADBLUE BIJVULLEN
verschijnt na inschakeling van het
contact bij een resterende actie‐
radius van minder dan 1500 of 1200 km.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. ú brandt en het waarschuwings‐
bericht XXXX KM FOUT ADBLUE
BIJVULLEN verschijnt na inscha‐
keling van het contact bij een
resterende actieradius van
minder dan 1000 of 800 km. Het
bericht verschijnt om de 100 km.
Bij een actieradius kleiner dan
200 km verschijnt het bericht om
de 50 km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot
0 km.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste 10 lAdBlue (afhankelijk van het
AdBlue-verbruik) bijtanken.
4. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht 0KM FOUT
ADBLUE BIJVULLEN :
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw worden gestart.
Om de motor opnieuw te kunnen
starten, de tank zo spoedig moge‐
lijk helemaal voltanken of ten
minste 10 l AdBlue (afhankelijk
van het AdBlue-verbruik) bijtan‐
ken.
Bij het oplichten van controlelampje Y kan er een geluidssignaal klinken.
Geluidssignalen 3 108.Waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het
Driver Information Center. Controle‐
lampje ú brandt continu samen met
j 3 101 en er klinkt een geluids‐
signaal.
Page 252 of 373

250Rijden en bedieningOp het Driver Information Center
verschijnen verzoeken tot het contro‐ leren van het uitlaatsysteem en
uiteindelijk de melding dat de motor
niet opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.Waarschuwingsstadia: waarschuwin‐ gen m.b.t. hoge uitstoot 1. ú en j lichten op met waar‐
schuwingsbericht Controleer
lucht verontreiniging .
Storing in het systeem met daar‐
door mogelijk minder motorver‐
mogen.
Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen.
2. ú en j lichten op met waar‐
schuwingsbericht xxxKM fout
antiluchtveront. .
Geeft aan dat binnen minder dan
1000 of 800 km de motor na uitschakelen van het contact niet
meer kan worden gestart. Ditwaarschuwingsbericht verschijnt
om de 100 km. Bij een actieradius
kleiner dan 200 km verschijnt het
bericht om de 50 km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot 0 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
3. ú en j lichten op met waar‐
schuwingsbericht 0 KM fout anti‐
luchtveront. .
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
De hulp van een werkplaats inroe‐ pen.
Bij het oplichten van controlelampjes ú en j kan er een geluidssignaal
klinken.
Geluidssignalen 3 108.Versie zonder peilwaarschuwingen
op het Driver Information Center
Wanneer de AdBlue-meter aangeeft
dat het peil erg laag is, brandt contro‐
lelampje ú eerst continu. Naarmate
het AdBlue-peil verder daalt, knippert
ú gedurende enkele seconden en
brandt dan continu.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Page 253 of 373

Rijden en bediening251Waarschuwingsstadia: peilwaar‐
schuwingen, motor levert minder
vermogen
1. Bereik A. Geen controlelamp:
Doorrijden is zonder enige beper‐
kingen mogelijk.
2. Bereikt B. Controlelampje ú licht
op:
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. Bereik C. Controlelampje ú knip‐
pert elke keer bij inschakelen van
het contact gedurende enkele
seconden en brandt dan continu:
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
4. Bereik D. Controlelampje ú knip‐
pert elke keer bij inschakelen van
het contact gedurende enkele
seconden, brandt dan continu en er klinkt een geluidssignaal:
Motor levert minder vermogen.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste 10 l
AdBlue (afhankelijk van het
AdBlue-verbruik) bijtanken.
5. Bereik E. Tank is leeg en ú knip‐
pert begeleid door geluidssigna‐
len:
De rijsnelheid wordt beperkt tot
20 km/u na het uit- en weer
inschakelen van de motor.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste 10 l
AdBlue (afhankelijk van het
AdBlue-verbruik) bijtanken.Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot tot boven een
bepaalde waarde stijgt, licht controle‐
lampje ú samen met j 3 101 op.
Roep zo spoedig mogelijk hulp van
een werkplaats in.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.Waarschuwingsstadia: waarschuwin‐ gen m.b.t. hoge uitstoot 1. ú en j lichten op:
Storing in het systeem.
Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen.
2. ú en j knipperen bij het starten
van de motor en branden dan
continu:
Storing in het systeem met daar‐
door minder motorvermogen.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
3. ú en j knipperen:
Storing in het systeem.
Page 254 of 373

252Rijden en bedieningDe rijsnelheid wordt beperkt tot
20 km/u na het uit- en weer
inschakelen van de motor.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Bij het oplichten van controlelampjes
ú en j kan er een geluidssignaal
klinken.
Geluidssignalen 3 108.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Bij het bijtanken van AdBlue bij zeer
lage temperaturen wordt dit wellicht
niet door het systeem gedetecteerd.
Parkeer de auto in dat geval op een
locatie met een hogere buitentem‐
peratuur totdat de AdBlue weer
vloeibaar wordt.
Let op
Als de motor wegens een te laag AdBlue-peil niet start, adviseren we om de AdBlue-tank vol te tanken of
ten minste 10 l bij te tanken (afhan‐ kelijk van het AdBlue-verbruik).
Tank niet te weinig (bijv. minder dan 10 l) bij, omdat het systeem anders
het bijtanken wellicht niet detecteert.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐
dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit achter de
tankklep, aan de rechterkant van de
auto.
De tankklep kan alleen worden
geopend als de auto ontgrendeld is
en de rechter deur geopend is.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Inhouden 3 333.
Page 255 of 373

Rijden en bediening253Tankstation9Gevaar
Volg bij het tanken van AdBlue de
bedienings- en veiligheidsinstruc‐
ties van het tankstation.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open de rechter deur en trek de tankklep open.
3. Schroef de blauwe beschermdoplinksom los van de vulpijp.
4. Steek het vulpistool geheel in de vulpijp en zet het open.
5. Breng de beschermdop na hetbijtanken weer aan en schroef
deze rechtsom vast.
6. Sluit de tankklep en de rechter deur.
AdBlue-jerrycan Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de daarvoor bedoelde jerrycans om te
voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Let op
Controleer vóór het bijtanken van AdBlue de houdbaarheidsdatumervan, omdat het maar beperkt
meegaat.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open de rechter deur en trek de tankklep open.
3. Schroef de blauwe beschermdoplinksom los van de vulpijp.
4. Open de AdBlue-jerrycan.
5. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
6. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n vijf minuten duren.
7. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
8. Schroef de slang van de vulpijp.
Page 256 of 373

254Rijden en bediening9. Breng de tankdop aan en schroefdeze rechtsom vast.
10. Sluit de tankklep en de rechter deur.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. De slang kan
worden hergebruikt na doorspoelen met water voordat de AdBlue
opdroogt.
Let op
Laat de auto gedurende ten minste
tien seconden om het systeem de
bijgetankte AdBlue te laten detecte‐
ren.
Als u dat niet doet, herkent het
systeem de bijgetankte AdBlue pas
na ongeveer 20 minuten rijden.
Als de bijgetankte AdBlue herkend
is, verdwijnen de waarschuwingen
m.b.t. het AdBlue-peil.
Neem als de bijgetankte AdBlue na
enige tijd met draaiende motor niet
gedetecteerd is contact op met een
werkplaats.Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen. De AdBlue-tank heeft een speci‐ ale tankdop.
Storing
Als het systeem een bedrijfsstoring
detecteert, licht controlelampje ú
samen met j op en klinkt er een
geluidssignaal. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 106.Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruitversnelling in te scha‐ kelen, vanuit stilstand het koppelings‐
pedaal bedienen, de ring op de
keuzehendel omhoogtrekken en de
versnelling in inschakelen.
Als de versnelling niet kan worden ingeschakeld, laat dan de koppeling
opkomen met de hendel in de
neutrale stand, trap opnieuw op de
koppeling en schakel opnieuw.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Page 257 of 373

Rijden en bediening255Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Het wordt afgeraden uw hand
tijdens het rijden op de schakel‐
pook te laten rusten.
Schakelen 3 102.
Stop-startsysteem 3 241.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak (MTA) is zowel handmatig
schakelen (handgeschakelde
modus) als automatisch schakelen
(automatische modus) mogelijk;
beide met automatische bediening van de koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele
versnelling.
Motor starten
Bij het starten van de motor het
rempedaal intrappen. Bij niet intrap‐
pen van het rempedaal brandt T op
het versnellingsbakdisplay en kan de
motor niet worden gestart.
Bij het intrappen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐ tisch naar N (neutraal). Op het
versnellingsbakdisplay verschijnt "N"
en de motor kan worden gestart. Dit
gebeurt mogelijk met enige vertra‐
ging.
Keuzehendel
Page 258 of 373

256Rijden en bedieningDe keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.N:neutrale standD/
M:wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modus
In de automatische modus
staat er "D" op het versnel‐
lingsbakdisplay.R:achteruitversnelling
Uitsluitend inschakelen als de
auto stilstaat. Bij inschakeling
van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnel‐
lingsbakdisplay.+:een hogere versnelling inscha‐ kelen.-:terugschakelen naar een
lagere versnelling.
Wegrijden
Bij het starten van de motor staat deversnellingsbak in de automatische
modus. Rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen.
Bij het selecteren van R wordt de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snelweg te rijden het rempedaal loslaten
en meteen na het inschakelen van
een versnelling gas geven.
In de automatische modus schakelt
de versnellingsbak automatisch
andere versnellingen in, afhankelijk
van de rijomstandigheden.
Schakel de handmatige modus in
door de keuzehendel in D/M te zetten.
De huidige versnelling verschijnt op
het versnellingsbakdisplay.
Om de eerste versnelling in te scha‐
kelen, het rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar de + of - bewegen.
Naar een hogere of lagere versnelling schakelen door de keuzehendel naar de + of - te bewegen. Het is mogelijk
versnellingen over te slaan door de schakelhendel meerdere malen met
korte tussenpozen te bewegen.
Auto stoppen
Wanneer in de automatische of hand‐ geschakelde modus wordt gestopt,
wordt de eerste versnelling ingescha‐keld, waarna wordt ontkoppeld. In
stand R blijft de achteruitversnelling
ingeschakeld.
Bij het stoppen op een helling de
handrem aantrekken of het rempe‐
daal intrappen. Om oververhitting van de koppeling te voorkomen, klinkt er
een onderbroken waarschuwingssig‐
naal om aan te geven dat u het
rempedaal moet intrappen of de
handrem moet aantrekken.
Motor afzetten tijdens langere perio‐
den van stilstand, zoals bij files.
Als de auto wordt geparkeerd en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een waarschuwingssignaal
als de neutrale stand niet is ingescha‐
keld of het rempedaal niet is inge‐
trapt.
Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij
hogere toeren op. Bij het remmen
wordt tijdig teruggeschakeld.
Page 259 of 373

Rijden en bediening257Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een
lagere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder, sneeuw of
een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk tussen R en D/M (of tussen + en -)
bewegen terwijl u lichte druk op het
gaspedaal uitoefent. Motor niet te
hoge toeren laten maken en snel
optrekken voorkomen.
Parkeren
Handrem aantrekken. De laatst gese‐ lecteerde versnelling (zie versnel‐
lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.
In de stand N is geen versnelling inge‐
schakeld.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingbak niet meer op bewegingen van de keuzehendel.Bij het niet uitschakelen van het
contact of het niet aantrekken van de handrem klinkt er bij het openen van
het bestuurdersportier een waarschu‐
wingssignaal.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.Elektronische
rijprogramma's
Beladingsmodus kg
De beladingsmodus is zowel in de
handgeschakelde als de automati‐
sche modus te gebruiken. In beide gevallen worden de schakelpatronenzodanig aangepast dat er meer
nuttige lading kan worden vervoerd.
Activering
Druk op kg. Controlelamp kg licht op
het versnellingsbakdisplay op. De
versnellingsbak kiest vervolgens geoptimaliseerde schakelpatronen.
Page 260 of 373

258Rijden en bedieningDeactivering
De beladingsmodus wordt uitgescha‐ keld door:
● nogmaals op kg te drukken
● uitschakelen van de ontsteking
Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbijhet weerstandspunt wordt bediend,
wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.
Als het motortoerental te hoog
oploopt, schakelt de versnellingsbak
– ook in de handgeschakelde modus
– automatisch naar een hogere
versnelling. Zonder kickdown wordt
deze automatisch schakeling niet
uitgevoerd in de handgeschakelde
modus.
Storing Bij een storing gaat controlelamp W
op het versnellingsbakdisplay bran‐ den. Verder rijden is mogelijk, zij het
voorzichtig en anticiperend.Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking en een
ingeschakelde versnelling kan de
koppeling niet worden gelost. Er kan
niet meer met de auto worden gere‐
den.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 320.
Is een lege accu hiervan niet de oorzaak, dan de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Als Neutraal geen optie is, kan de
auto alleen met de aandrijfwielen van de grond worden gesleept 3 322.
Auto slepen 3 322.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remmen
werken dan achter pas goed als het
rempedaal zeer diep wordt ingetrapt.
Daarvoor is een aanzienlijk grotere
krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te
vervolgen, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 102.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeerremsysteem (ABS)
voorkomt dat de wielen blokkeren.