OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2020Pages: 373, PDF Size: 9.36 MB
Page 241 of 373

Rijden en bediening239Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐
teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Beperk het motortoerental tot 2.500
omw/min gedurende de eerste 1.500 km.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijnen wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop is
wellicht niet mogelijk wanneer de accu wordt opgeladen.
Stop-startsysteem 3 241.
Roetfilter 3 247.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:0:contact uit: Sommige functies blij‐ ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contact is aan, dieselmotor gloeit
voor. De controlelampen bran‐
den en de meeste elektrische
functies werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart is
Page 242 of 373

240Rijden en bedieningStuurslotTrek de sleutel uit het contactslot endraai aan het stuurwiel totdat het
vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppeling bedienen.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem bedienen; versnellingsbak scha‐
kelt automatisch naar N.
Geef geen gas.
De sleutel naar stand 2 draaien om
voor te verwarmen en in die stand
houden totdat controlelamp N op het
Driver Information Center dooft.
Let op
Als er afhankelijk van de auto tijdens
het voorverwarmen een versnelling
wordt ingeschakeld, verschijnt er
mogelijk een bericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 106 dat
bij het starten van de motor het
koppelingspedaal moet worden
ingetrapt.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal
stationaire toerental naarmate de
motortemperatuur stijgt.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de motor niet start, 15 seconden wach‐ten alvorens de startprocedure teherhalen. Zo nodig het gaspedaal
bedienen alvorens de startprocedure te herhalen.
Let op
Achterwielaandrijving met dubbele
achterwielen en voorwielaandrij‐
ving: Bij het wegrijden op een vlakke ondergrond met een onbeladen auto
adviseren wij u om dat in de tweede
versnelling te doen.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.
Stop-startsysteem 3 241.
Opwarmen van de turbomotor Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.
Page 243 of 373

Rijden en bediening241Regeling stationair toerental
Druk op de schakelaar om het statio‐
naire toerental te verhogen. Na
enkele seconden wordt de functie
geactiveerd.
De functie wordt gedeactiveerd
wanneer:
● Het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
● Het gaspedaal wordt ingetrapt.
● De geautomatiseerde versnel‐ lingsbak staat niet in stand N
(neutraal).
● De auto sneller dan 0 km/u rijdt.
● Controlelampje j, W of C op
de instrumentengroep gaat bran‐ den.
Neem contact op met een werkplaats
om het stationaire toerental te verho‐
gen of te verlagen.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch
gedeactiveerd.
Stop-startsysteem 3 241.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file.
Het start de motor automatisch zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt
(handgeschakelde versnellingsbak)
of het rempedaal wordt losgelaten
(geautomatiseerde handgescha‐
kelde versnellingsbak).
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.
Activering
Het Stop/Start-systeem is beschik‐ baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
Als er niet aan de onderstaande voor‐ waarden wordt voldaan, is een Auto‐
stop niet toegestaan en licht \ op in
de instrumentengroep 3 105.
Page 244 of 373

242Rijden en bedieningDeactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op ) te drukken. De
uitschakeling is te herkennen aan het
oplichten van de led in de knop.
Druk voor het opnieuw activeren
nogmaals op Ï. De LED in de knop
dooft. Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld bij de volgende
keer inschakelen van het contact.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch
gedeactiveerd en kan niet met Ï
opnieuw worden geactiveerd. De
LED in de toets licht op om de deac‐
tivering aan te geven en er kan een
bijbehorend bericht verschijnen op
het Driver Information Center 3 106.
Regeling stationair toerental 3 241.
AutostopHandgeschakelde versnellingsbak Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
moet u een Autostop als volgt inscha‐
kelen:
● trap het koppelingspedaal in● zet de keuzehendel in neutraal
● laat het koppelingspedaal los
Controlelampje Ï knippert mogelijk
als de koppeling niet voldoende wordt losgelaten.Geautomatiseerde versnellingsbak
Als de auto stilstaat, moet u een Auto‐ stop als volgt inschakelen:
● keuzehendel in stand D, M of N
● rempedaal krachtig intrappen ● gaspedaal niet intrappen
Als aan de voorwaarden wordt
voldaan wordt de motor uitgescha‐
keld terwijl het contact aan blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer Ï brandt 3 105.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmingsprestaties, de stuurbe‐
krachtiging en de remprestatie
behouden. Remassistentie is echter
niet verkrijgbaar 3 260.
Let op
Als u uitstapt terwijl de motor in een
Autostop is, klinkt er een geluidssig‐
naal ter herinnering dat de motor op
stand-by staat en niet uitgeschakeld is.9 Waarschuwing
Schakel de motor en het contact
uit voordat u uitstapt.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den wordt voldaan; anders wordt een
Autostop verhinderd en brandt
controlelamp \.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
Page 245 of 373

Rijden en bediening243● de accu is voldoende opgeladenen in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de hoogte is niet te hoog
● de helling is niet te steil
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● de parkeerhulp werkt niet
● het aircosysteem verhindert geen Autostop
● de airconditioning achterin is niet
geactiveerd
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief 3 247
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Een Autostop is wellicht niet meer
mogelijk wanneer de omgevingstem‐
peratuur het vriespunt bereikt.Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een Auto‐
stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
"Klimaatregeling" voor nadere infor‐
matie 3 220.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐
weg kan mogelijk geen Autostop
gebeuren.
Nieuwe auto inrijden 3 239.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de
bestuurderHandgeschakelde versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal met de
keuzehendel op neutraal in om de
motor weer te starten.
Let op
Trap als er een versnelling inge‐
schakeld is het koppelingspedaal
geheel in om de motor te starten.Trap als de motor niet meteen start
het koppelingspedaal stevig in.Geautomatiseerde versnellingsbak
Laat met de keuzehendel in stand D,
M of N en losgezette handrem het
rempedaal los om de motor weer te
starten.
Bij inschakelen van de achteruitver‐
snelling of intrappen van het gaspe‐
daal kunt u de motor ook weer star‐
ten.
De controlelamp Ï op de instrumen‐
tengroep dooft wanneer de motor
opnieuw wordt gestart. Als er aan
bepaalde voorwaarden niet wordt
voldaan, start de motor niet opnieuw. Start met behulp van de contactsleu‐tel.
Motor starten 3 240.
Bus
De motor wordt automatisch opnieuw
gestart wanneer u tijdens een Auto‐
stop de schakelaar elektrisch
bediende schuifdeur op het instru‐
mentenpaneel indrukt.
Schuifdeur 3 31.
Page 246 of 373

244Rijden en bedieningHerstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Als aan een van de voorwaarden voor een Autostop niet meer wordt
voldaan of als de auto in beweging
komt, wordt de motor mogelijk
opnieuw gestart door het Stop/Start-
systeem.
De motor start mogelijk niet opnieuw als een portier of de motorkap openis.
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Als de led brandt in de deactiverings‐
knop ) zonder eerst te zijn inge‐
drukt om het systeem te deactiveren, is er een storing in het Stop/Start-
systeem en wordt het gedeactiveerd.Een bijbehorend bericht verschijnt
ook op het Driver Information Center
3 106.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Draai de contactsleutel naar de
stand 0 en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Vergrendelt de auto 3 24 en schakelt
het vergrendelingssysteem 3 37 en
het diefstalalarmsysteem 3 38 in.
Luchtvering Werkt onderweg automatisch. Het
luchtveringssysteem past de
rijhoogte voortdurend aan de belas‐
ting van de auto aan.
Page 247 of 373

Rijden en bediening245Voorzichtig
Overschrijd voor een veilige
werking van het luchtveringssys‐
teem het aangegeven maximaal
toelaatbaar totaalgewicht niet.
Raadpleeg het typeplaatje 3 332
of de autopapieren.
Voor nadere informatie over het lucht‐ veringssysteem verwijzen wij u naar
de meegeleverde gebruiksaanwij‐
zing.
Hoofdschakelaar
Voorzichtig
Bij het slepen, gebruiken van de
starthulp, opheffen of vervoeren
van de auto moet het luchtverings‐ systeem uitgeschakeld zijn.
Schakel het luchtveringssysteem
onderweg niet uit.
Starthulp gebruiken 3 320.
Auto slepen 3 322.
De hoofdschakelaar zit op het onder‐
ste gedeelte van de portierstijl rechts, achter een bekledingspaneel.
Inschakelen om het luchtveringssys‐
teem te laten werken en af te stellen.
Uitschakelen om de auto in de onder‐
houdsstand te zetten.
Afstandsbediening
Als er meer rijhoogte of een betere
toegang tot de auto gewenst is, kan
het veringssysteem met de afstands‐
bediening omhoog of omlaag worden
gezet.
Voorzichtig
Zorg bij het verstellen van de hoogte van de wielophanging voor voldoende rijhoogte en dat er
geen obstakels zijn.
Page 248 of 373

246Rijden en bedieningDe handzendermodule is magnetischen kan aan elk metalen gedeelte van
de auto worden bevestigd of in de
houder worden gelegd.
Verstel de hoogte van het veringssys‐
teem door met draaiende motor
gedurende twee seconden op de
juiste knop te drukken. Het controle‐
lampje knippert bij het verstellen van de hoogte zo nu en dan en licht na
afloop ervan op.
Als het contact aan staat maar de
motor niet draait, kunt het veringssys‐ teem alleen laten zakken.
Let op
Wees voorzichtig, bescherm tegen
vocht en hoge temperaturen en laat
niet onnodig werken.
Voorgeprogrammeerde instellingen
Verstelt de hoogte van het verings‐
systeem naar een van de drie voor‐ geprogrammeerde standen.l:lage standk:normale standj:hoge standVoorzichtig
Als het systeem bij het hoger of
lager zetten een obstakel detec‐
teert, neemt de wielophanging na
een korte tijd weer de normale
hoogte in. Hierbij is een werking
zonder schade niet gegarandeerd. De bestuurder is verantwoordelijk
voor voldoende rijhoogte en de afwezigheid van obstakels.
Handmatige instellingen
Handmatig verstellen is alleen moge‐ lijk wanneer de auto stil staat.
Selecteren door gedurende
2 seconden op h te drukken, dan op
R voor omhoog zetten of S om te
laten zakken.
Druk op een van de voorgeprogram‐
meerde knoppen om af te sluiten.
Let op
Bij handmatig verstellen kan het
systeem geen obstakels detecteren.
Bij het overschrijden van een
bepaalde lage snelheid of wanneer
het contact uit staat, wordt de hoog‐
teverstelling automatisch gedeacti‐
veerd en wordt het veringssysteem
weer op de normale hoogte gezet.
Onderhoudsmodus
Druk wanneer de auto stilstaat gedu‐
rende 5 seconden op i om de auto
in de onderhoudsmodus te zetten. Het controlelampje licht op.
Na het activeren van de onderhouds‐
modus moet de hoofdschakelaar van
de luchtvering worden uitgeschakeld.
U sluit de onderhoudsmodus af door
i nogmaals gedurende 5 seconden
in te drukken.
Storing
Bij het vaststellen van een storing gaat i soms knipperen. Als er na het
activeren van de onderhoudsmodus
een storing is, gaan h, S en R tege‐
lijkertijd knipperen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Page 249 of 373

Rijden en bediening247Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Het roetfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
melding over verschijnt.
Het filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt automa‐
tisch plaats onder bepaalde rijom‐
standigheden. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige geur- enrookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijvoorbeeld bij korte ritten, kan het
systeem zichzelf niet automatisch
reinigen.
Wanneer het filter moet worden gerei‐
nigd, maar de recente rijomstandig‐
heden geen automatische reiniging
toelieten, knippert controlelampje
j 3 101 . Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 277 kan aanleiding
geven tot schade aan de katalysa‐
tor en de elektronische onderde‐
len.
Onverbrande brandstof kan leiden tot oververhitting van en schadeaan de katalysator. Daarom destartmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet aan proberen te
duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
Page 250 of 373

248Rijden en bedieningmeteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelampje Z gaat
knipperen, worden de toelaatbare
emissienormen mogelijk overschre‐
den. Uw voet van het gaspedaal
halen totdat Z ophoudt met knippe‐
ren en continu brandt. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Storingsindicatielampje 3 101.
AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie is een
methode om het aandeel stikstof‐
oxide in de uitstoot van uitlaatgassen aanzienlijk terug te brengen. Dit wordt
bewerkstelligd door het inspuiten van een dieseluitlaatvloeistof ( DEF) in het
uitlaatsysteem.De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐
stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Peilwaarschuwingen
Het AdBlue-verbruik is ongeveer3,5 l per 1000 km en is afhankelijk van het rijgedrag.
AdBlue-meter 3 95.
Peilwaarschuwingen op het Driver
Information Center
Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 106.
Ook brandt controlelampje ú continu
en klinkt er een geluidssignaal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.