OPEL ZAFIRA B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 111 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen109
Er zijn twee boordcomputers die on‐
afhankelijk van elkaar kunnen worden gereset. Hierdoor bestaat de moge‐
lijkheid om gegevens van verschil‐
lende periodes te analyseren.
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en bevestigen.Voor het resetten van alle informatie
van een boordcomputer, de menu‐
optie Alle waarde selecteren.
Timer
Selecteer de menuoptie Timer in het
menu Boordcomputer .
Om te starten, de menuoptie Start se‐
lecteren. Om te stoppen, de menu‐
optie Stop selecteren.
Voor het resetten de menuoptie Reset selecteren.
In het menu Opties kan de gewenste
weergave van de timer worden gese‐
lecteerd:

Page 112 of 225

110Instrumenten en bedieningsorganen
Rijtijd zonder stops
De tijd dat de auto in beweging is,
wordt gemeten. Met stilstandtijden
wordt geen rekening gehouden.
Rijtijd met stops De tijd dat de auto in beweging is,
wordt gemeten. Ook stilstandtijden
worden meegerekend op voorwaarde
dat de ontsteking ingeschakeld is.
Reisduur
Hierbij wordt de tijd gemeten tussen
het handmatig inschakelen met Start
en het handmatig uitschakelen met Reset .Bandenspanningswaar‐
den
Menuoptie Banden in het menu
Boordcomputer selecteren.
Voor elke band wordt de actuele ban‐
denspanning getoond.
Verdere informatie 3 181.

Page 113 of 225

Verlichting111VerlichtingRijverlichting.............................. 111
Binnenverlichting .......................116
Verlichtingsfuncties ....................117Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7=Uit8=zijmarkeringslichten9=dimlicht
Controlelamp 8 3 95.
Als het contact wordt uitgezet met het
dimlicht aan, blijven alleen de zijmar‐
keringslichten branden.
Automatische verlichting
Lichtschakelaar in de stand AUTO:
Als de motor draait, wordt de buiten‐
verlichting bij een slecht zicht inge‐
schakeld.
Laat de lichtschakelaar omwille van
de veiligheid altijd in de stand AUTO
staan.
Zet de lichtschakelaar in de stand
9 bij slecht zicht als gevolg van ne‐
vel of mist.

Page 114 of 225

112VerlichtingGrootlicht
Omschakelen van dimlicht naar
grootlicht door de hendel van u af te
duwen.
Omschakelen naar dimlicht door de
hendel nogmaals naar voren te du‐ wen of door deze naar u toe te trek‐
ken.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Instellen
koplampreikwijdte
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Koplampreikwijdte aan de belading
van de auto aanpassen om verblin‐
ding te voorkomen: knop indrukken
om te ontgrendelen en in de gewen‐
ste stand draaien.
Auto's zonder automatische
niveauregeling
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet2=alle zitplaatsen bezet en ba‐
gage in de bagageruimte3=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Auto's met automatische
niveauregeling
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet1=alle zitplaatsen bezet en ba‐
gage in de bagageruimte2=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Automatisch instellen
koplampreikwijdte De koplampreikwijdte wordt afhanke‐ lijk van de belading van de auto auto‐
matisch ingesteld.
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.

Page 115 of 225

Verlichting113
Auto's met halogeenkoplampenKoplampen door een werkplaats la‐ten bijstellen.
Auto's met adaptief rijlicht (AFL)
Dimlichtbundel omschakelen: 1. Hendel naar u toe trekken en vast‐
houden.
2. Ontsteking inschakelen.
3. Na ca. 3 seconden klinkt er een geluidssignaal.
Controlelamp B 3 95.
Dagrijlicht
Met ingeschakeld contact en de licht‐ schakelaar op 7 of AUTO worden de
zijmarkeringslichten ingeschakeld.
Bij een draaiende motor wordt het
dimlicht ingeschakeld.
Bij auto’s zonder automatisch dimlicht
moet voor een goede verlichting van
het display en de schakelaars bij duis‐
ternis naar 9 worden omgescha‐
keld.
Bij het uitschakelen van het contact
wordt ook het dagrijlicht uitgescha‐
keld.
Adaptief rijlicht (AFL)
Het adaptieve rijlicht (AFL) zorgt met
de Bi-Xenonkoplampen voor een be‐
tere verlichting in bochten en vergroot
de koplampreikwijdte.Bochtverlichting
De lichtbundel draait mee afhankelijk
van de stuurwielstand en de rijsnel‐
heid.
Snelwegverlichting
Bij hogere snelheden en voortdurend rechtuitrijden wordt de lichtbundel au‐ tomatisch iets hoger afgesteld. Daar‐
door hebben de koplampen meer
reikwijdte.
Controlelamp B 3 95.

Page 116 of 225

114VerlichtingAlarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags in werking treden.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=rechter richtingaanwij‐
zersignaalHendel
omlaag=linker richtingaanwij‐
zersignaal
De hendel keert altijd terug naar de
uitgangspositie.
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Richtingaanwijzer handmatig uit‐
schakelen door aantippen van de
hendel.
Mistlampen voor

Page 117 of 225

Verlichting115
De mistlampen kunnen alleen worden
ingeschakeld wanneer zowel het con‐ tact als de koplampen of de zijmarke‐
ringslichten zijn ingeschakeld.
Bediening met toets >.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht kan alleen worden
ingeschakeld wanneer zowel het con‐ tact als de koplampen of de zijmarke‐ ringslichten (in combinatie met de
mistlampen voor) zijn ingeschakeld.
Bediening met toets r.
Het mistachterlicht van de auto wordt
bij het aankoppelen van een aanhan‐
ger uitgeschakeld.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kan het parkeerlicht
aan één kant worden ingeschakeld:
1. Lichtschakelaar op 7 of AUTO ,
2. Ontsteking uit, 3. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlicht rechts) of
omlaaghalen (parkeerlicht links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Om uit te schakelen, ontsteking in‐
schakelen of richtingaanwijzerhendel
in de tegenovergestelde richting be‐
wegen.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen
lampafdekkingen De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐ dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.

Page 118 of 225

116VerlichtingBinnenverlichtingRegelbare
instrumentenverlichting
De lichtsterkte kan bij ingeschakelde
buitenverlichting worden ingesteld:
knop k indrukken om te ontgrende‐
len, linksom of rechtsom draaien en
vasthouden totdat de gewenste licht‐
sterkte bereikt is.
Interieurverlichting
De voorste en middelste interieurver‐ lichting worden bij het in- en uitstap‐pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Voorste interieurverlichting
Bediening met toets c.
Middelste en achterste
interieurverlichting
Er zijn twee uitvoeringen.
Bediening met schakelaar (I = aan, 0 = uit, middelste stand = automatische interieurverlichting).
Uitschakelen met toets c.

Page 119 of 225

Verlichting117Leeslampjes
Bediening met toetsen a of met scha‐
kelaar (I = aan, 0 = uit, middelste
stand = automatische interieurver‐
lichting).
Verlichting spiegels in
zonnekleppen De verlichting wordt ingeschakeld bij
het openen van de afdekking.
Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole Spot in het binnenspiegelbehuizing.
Automatische, daglichtafhankelijke
regeling van de middenconsolever‐
lichting.
Instapverlichting
Na ontgrendeling van de auto gaan
de verlichting van de instrumenten en
de schakelaars en die van de kente‐
kenplaat enkele seconden branden.
Wegrijden 3 16.Uitstapverlichting
Koplampen en achteruitrijlichten
gaan na het inschakelen van het sys‐ teem en het sluiten van het bestuur‐
dersportier ca. 30 seconden branden.
Inschakelen 1. Contact uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.

Page 120 of 225

118Verlichting
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld als u de richtingaanwijzer‐
hendel naar u toe trekt, terwijl het be‐
stuurdersportier geopend is.
Ontlaadbeveiliging accu Om de accu tegen ontlading te bevei‐
ligen wordt bij uitgeschakeld contact
alle interieurverlichting na
10 minuten automatisch uitgescha‐ keld.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 230 next >