Peugeot 308 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 211 of 393

209
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
6
Rijden

Page 212 of 393

210
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage
bandenspanningResetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F

S

top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F

G

ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F

c

ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F

r

ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Rijden

Page 213 of 393

211
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto.
F

B
evestig het resetten door op de toets
" Ja " te drukken. Als het resetten is
voltooid, klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven.
Touchscreen
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd
als referentiewaarden.
Display C
F Druk op de toets MENU om het algemene
menu te openen.
F

D
ruk op de toets " 7" of " 8" om het menu
Persoonlijke instellingen - configuratie
te selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken.
F Selecteer " Initialisatie
bandensp.controle " in het
menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen.
F Druk op de toets " 5" of " 6" om het menu
Configuratie auto instellen te selecteren
en bevestig uw keuze door op de toets OK
te drukken.
F

D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het
menu Rijhulpsysteem , het menu
Bandenspanning en vervolgens het menu
Resetten te selecteren en bevestig uw
keuzes door op de toets OK te drukken.
H

et resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
6
Rijden

Page 214 of 393

212
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende
ongeveer drie seconden op deze
knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd
door een geluidssignaal.
Display A Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Display A (zonder
autoradio)
Rijden

Page 215 of 393

213
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstoftank
Tank meer dan 6 liter brandstof om er voor te
z orgen dat de stijging van het brandstofniveau
wordt weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
Openen
Indien uw auto is voorzien van het
Stop & Start-systeem, tank dan nooit
wanneer de motor zich in de STOP-
stand bevindt; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de knop
"START/STOP" bij een auto met het
Keyless entry and start-systeem.
F

O

ntgrendel de auto als deze is voorzien
van het Keyless entry and start-systeem.
F

D

ruk op de klep (in het achterste deel van
de zijkant van de auto) en trek de klep
vervolgens open.
Ta n k e n
F Ver wijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep).
F

S
teek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen
klep A in.
F

V
ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F

P
laats de vuldop terug en sluit deze door
de dop rechtsom te draaien.
F

D
ruk de klep van de tankdop dicht (uw auto
moet ontgrendeld zijn).
F

K

ies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van
uw auto).
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 53

liter (of 45

liter, afhankelijk van de uitvoering).
F

A

ls uw auto is voorzien van een
conventionele sleutel, steek deze dan in de
vuldop.
F

D

raai de vuldop linksom.
7
Praktische informatie

Page 216 of 393

214
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit. Als dit lampje gaat branden, zit er nog minder
dan 6 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan. Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk,
maar doe dit met beleid.
Houd de tuit van de jerrycan recht en
druk deze niet tegen de klep van de
tankbeveiliging, om ervoor te zorgen
dat de brandstof netjes in de vulopening
stroomt.
Tankbeveiliging diesel
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om
benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde
brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de
brandstoftankdop verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor zijn
voorzien van een tankbeveiliging. Daarom
adviseren wij u voordat u naar het buitenland
afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren
of uw auto geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
Praktische informatie

Page 217 of 393

215
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstof voor
benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen
rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en toekomstige Europese richtlijnen en
verkrijgbaar zijn bij tankstations.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000
is
toegestaan.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001

mogen worden
gebruikt. Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie
...) is nadrukkelijk verboden (kans
op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
-

B

enzine die voldoet aan de
norm EN228

en is gemengd
met een biobrandstof
die voldoet aan de norm
EN15376. -

D
iesel die voldoet aan de
richtlijn EN590
gemengd met
biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214
(met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0
tot 7%),
-

D
iesel die voldoet aan de
richtlijn EN16734
gemengd
met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN14214
(met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0
tot 10%),
-
P

araffinehoudende diesel
die voldoet aan de richtlijn
EN15940
gemengd met
biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214
(met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0
tot 7%).De brandstof B20
of B30 die
voldoet aan de richtlijn
EN16709
is ook geschikt voor
de dieselmotor van uw auto.
Maar als deze brandstof, ook al
is het slechts incidenteel, wordt
gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de
motor beschadigen. In bepaalde
landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te
gebruiken (specifiek octaangetal,
specifieke commerciële benaming
enz.) om de goede werking van de
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op
met uw dealer.
7
Praktische informatie

Page 218 of 393

216
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F

T
rek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F

M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F

R
ijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50
km/h.
F

Z
et de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Type sneeuwketting
195/65


R15 schakel 9

mm
205/55


R16
2 2 5 /4 5


R17
225/40


R18 K-Summit K23
235/35


R19 Polaire Grip 70
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Praktische informatie

Page 219 of 393

217
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwscherm
Zorg dat de motor is afgezet en de
ventilateur stil staat als er handelingen
aan het sneeuwscherm worden
uitgevoerd. Voor het plaatsen en
verwijderen wordt geadviseerd contact
op te nemen met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Plaatsen
F Breng het scherm aan op het bovenste gedeelte van het luchtrooster in de
vo o r b u m p e r.
F

D
ruk op het scherm om de
bevestigingsclips vast te zetten.
Verwijderen
F Gebruik een schroevendraaier als hefboom om de bevestigingsclips één voor één los
te maken.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
-

a
ls de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C (bijvoorbeeld 's zomers),
-

a
ls de auto moet worden gesleept,
-

b
ij snelheden hoger dan 120 km/h.
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om
een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
7
Praktische informatie

Page 220 of 393

218
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Sneeuwscherm
Bij het trekken van een aanhanger dient het
sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw
auto hiermee is uitgerust.
Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
De afsluitplaat bevindt zich achter het
onderste luchtrooster. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gewichten
(en aanhangergewichten
indien van toepassing voor uw auto).
Trekhaak GTi
Uw auto is niet geschikt voor de
montage van een trekhaak. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips voor het trekken van
een aanhanger.
Houd u aan de maximaal toegestane
aanhangergewichten. U kunt ze
vinden op het kentekenbewijs of in de
technische gegevens van uw auto.
Praktische informatie

Page:   < prev 1-10 ... 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 ... 400 next >