Peugeot 407 2010 Handleiding (in Dutch)

Page 111 of 247

8RIJDEN
95
Schakelpatroon

 Kies de gewenste stand door de
selectiehendel in het schakelpa-
troon te verplaatsen.
De gekozen stand wordt met een
pictogram in het instrumentenpaneel
aangegeven.

P ark (parkeerstand): om de auto stil te
zetten of te starten, met aangetrokken
handrem.

R everse (achteruitversnelling): om
achteruit te rijden (schakel deze stand
alleen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait).

N eutral (neutraalstand): om de motor
te starten en de auto te parkeren, met
gebruik van de handrem.

Opmerking: laat, als u wilt wegrijden
en de selectiehendel per ongeluk in
de stand N staat, het motortoerental
terugvallen tot stationair voordat de
stand D wordt geselecteerd en geef
vervolgens weer gas.

D rive (rijstand): om automatisch te
schakelen tijdens het rijden.

M anual (sequentiële stand): om zelf te
schakelen tijdens het rijden.

S : programma sport.

 : programma sneeuw. AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET "TIPTRONIC TECHNIEK SYSTEEM PORSCHE"
Bij de automatische transmissie met
vier of zes versnellingen kunt u kiezen
uit automatische bediening, aangevuld
met de programma's sport, voor een
meer dynamische rijstijl, en sneeuw,
voor het rijden op gladde wegen.
U kunt met de selectiehendel ook
handmatig schakelen. Wegrijden
Starten in de stand
P en wegrijden:

 trap altijd het rempedaal in om uit
de stand P te kunnen schakelen,

 selecteer de stand R , D of M en
laat langzaam het rempedaal los;
de auto begint te rijden.
Starten in de stand N en wegrijden:

 trap het rempedaal in en zet de
handrem los,

 selecteer de stand R , D of M en
laat langzaam het rempedaal los;
de auto begint te rijden.
Starten van de motor

 controleer of de handrem is aan-
getrokken en zet de selectiehendel
in stand P of N .

 start de motor. Als de motor stationair draait,
het rempedaal is losgelaten
en de stand
R , D of M is gese-
lecteerd, zet de auto zich al in
beweging, zelfs als het gaspedaal niet
wordt ingedrukt.

Laat daarom geen kinderen alleen
in de auto achter.
Als het contact is afgezet en de
selectiehendel niet in de stand

P staat, is bij het openen van het
bestuurdersportier of na onge-
veer 45 seconden een geluidssignaal te
horen. Zet de selectiehendel in de stand

P . Het geluidssignaal zal dan stoppen.
Trek de handrem aan en selecteer de
stand P indien er onderhoudswerk-
zaamheden moeten worden uitge-
voerd bij draaiende motor.

Page 112 of 247

8RIJDEN
Automatisch
schakelprogramma

 selecteer de stand D in het scha-
kelpatroon: de versnellingsbak
werkt dan automatisch, zonder
dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de volgende para-
meters:
- de rijstijl,
- het profi el van de weg,
- de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden in-
gedrukt (kick down). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft
de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen. Programma's Sport en Sneeuw
Dit zijn twee specifi eke programma's.
De gekozen stand wordt in het instru-
mentenpaneel aangegeven.
Het schakelen naar een an-
dere stand kan alleen als de
snelheid van de auto en het
toerental van de motor dit toe-
staan, anders wordt er tijdelijk overge-
gaan op de automatische bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
kiest de automatische transmissie au-
tomatisch de stand M1 .
De programma's S (sport) en 
(sneeuw) kunnen niet worden inge-
schakeld in de handbediende stand.
Een storing wordt aangegeven
door het verschijnen van dit
pictogram in combinatie met
een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3e versnelling). U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het se-
lecteren van R vanuit de stand P , of

R vanuit de stand N , (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h of de ter
plaatse geldende maximumsnelheid.
Laat uw auto controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Controle van de werking
Handmatig schakelen

 selecteer de stand M in het scha-
kelpatroon,

 duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op
te schakelen,

 trek de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling te-
rug te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de automatische stand) naar
de stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Om de veiligheid te verbeteren
schakelt de versnellingsbak
niet naar een hogere versnel-
ling als u het gaspedaal plot-
seling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in
de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in
de stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een an-
dere stand om af te remmen op een
glad wegdek. Programma Sport


Druk op de toets S als de auto is gestart
en de stand D is geselecteerd. Het au-
tomatische schakelprogramma maakt
dan een dynamische rijstijl mogelijk.
Programma Sneeuw
Dit programma zorgt ervoor dat u ge-
makkelijker kunt rijden op een onder-
grond met weinig grip.

 Druk op de toets  als de auto is
gestart en de stand D is geselec-
teerd. Het automatische schakel-
programma past zich dan aan voor
het rijden op gladde wegen.
U kunt het programma Sport of
Sneeuw op elk gewenst moment uit-
schakelen door opnieuw op de desbe-
treffende toets te drukken.
Als de accu geen stroom levert
en de selectiehendel in de stand

P staat, is het onmogelijk om naar
een andere stand te schakelen.
Forceer in geen enkel geval de selec-
tiehendel; dit kan schade aan de auto-
matische transmissie veroorzaken.

Page 113 of 247

8RIJDEN
97

 Druk de schakelaar 1 in,
het verklikkerlampje gaat
branden en het pictogram

SPORT verschijnt op het
instrumentenpaneel.

 Druk nogmaals op de
schakelaar 1 om de au-
tomatische regeling weer
in te schakelen. Het ver-
klikkerlampje gaat uit en
het pictogram AUTO ver-
schijnt.
Automatische regeling opnieuw
inschakelen
De elektronisch gestuurde vering staat
nu in de stand
SPORT .
In het geval van een storing
gaat het lampje branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifuctionele display.
Selecteer de automatische werking
en raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Controle van de werking
De werking van de elektronisch ge-
stuurde vering wordt aangegeven door
het verklikkerlampje op de schakelaar
en het pictogram.
ELEKTRONISCH GESTUURDE VERING Handmatig selecteren van de stand
SPORT
De vering wordt automatisch en direct
aan verschillende rijstijlen en wegdek-
ken aangepast om zo een maximaal
comfort voor de inzittenden en een
optimale wegligging van de auto te
combineren. In principe staat de vering
afgesteld op een zachte dempingska-
rakteristiek voor een maximaal comfort.
Zodra de omstandigheden dit vereisen
(sportief rijgedrag, scherpe bochten,
uitwijkmanoeuvres enz.), wordt over-
geschakeld op een stuggere demping,
voor een optimale wegligging.

Page 114 of 247

8RIJDEN
98
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER Selecteren van de functie

 Zet de draaiknop 1 in de stand

CRUISE
(Regelaar) . De snelheids-
regelaar is nog niet geactiveerd en
er is nog geen snelheid ingesteld.
Op het display verschijnt:
Uitschakelen van de functie

 Zet de draaiknop 1 in de stand 0 of

LIMIT (Begrenzer) om de functie
uit te schakelen.
Opmerking: het is mogelijk
even gas te geven zonder dat
de snelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld. De ingestelde
snelheid zal dan knipperen. Als het gas-
pedaal wordt losgelaten, wordt de inge-
stelde snelheid weer aangenomen.
Ingestelde snelheid uitschakelen
Als u het rijden met de ingestelde snel-
heid wilt onderbreken:

 Druk op de toets 4 of trap op het rem-
of koppelingspedaal. Op het display
verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Activeren/instellen van een
snelheid
Druk op toets 2 of 3 zodra de gewenste
snelheid is bereikt. De snelheid is nu in
het geheugen opgeslagen en zal auto-
matisch worden aangehouden. Op het
display verschijnt (bijv. bij 110 km/h): Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar, die geen
invloed heeft op de werking
van de remmen, niet voorko-
men dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen en
zijn verantwoordelijkheid nemen.
Het is raadzaam de voeten dicht bij de
pedalen te houden.
Snelheidsregelaar
Hiermee kan de bestuurder met een
constante zelf ingestelde snelheid
rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij snel-
heden boven ongeveer 40 km/h vanaf
de 4e versnelling (tweede versnelling
bij een automatische transmissie),
bij
draaiende motor .

Page 115 of 247

8RIJDEN
99

Opmerking: de ingestelde
snelheid wordt automatisch
uitgeschakeld als de wagen-
snelheid lager is dan 40 km/h
of als de handgeschakelde versnel-
lingsbak in een lagere versnelling dan
de 4e versnelling wordt geschakeld
(tweede versnelling bij een automati-
sche transmissie) of als het ESP wordt
geactiveerd. Controle van de werking
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes gedurende enkele seconden:
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren. Gebruik de snelheidsregelaar
niet op gladde wegen of bij
zeer druk verkeer.
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:

 druk op de toets 3 .
Met het gaspedaal:

 geef gas tot de gewenste snelheid
is bereikt,

 druk op de toets 2 of 3 .
Ingestelde snelheid verlagen:

 druk op de toets 2 .
Kort indrukken: +/- 1 km/h
Lang indrukken: +/- 5 km/h
Ingedrukt houden: de ingestelde snel-
heid wordt in stappen van 5 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
Ingestelde snelheid opnieuw oproepen
Druk, na het uitschakelen van de ingestel-
de snelheid, op toets 4 . De auto neemt de
laatst ingestelde snelheid weer aan. Op
het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid annuleren

 Zet de draaiknop 1 in de stand 0 of

LIMIT (Begrenzer) of zet het con-
tact uit. Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Page 116 of 247

8RIJDEN
100
Selecteren van de functie

 Zet de draaiknop 1 in de stand

LIMIT
(Begrenzer) . De snelheids-
begrenzer is nog niet geactiveerd.
Op het display verschijnt in dat ge-
val:
Uitschakelen van de functie

 Zet de draaiknop 1 in de stand 0
of CRUISE (Regelaar) of zet het
contact af om het systeem uit te
schakelen. De laatst ingestelde
snelheid blijft in het geheugen op-
geslagen.
Instellen van een snelheid
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Als de toets 2 of 3 kort wordt ingedrukt,
wordt de ingestelde snelheid verlaagd
of verhoogd.
Kort indrukken: +/- 1 km/h
Lang indrukken: +/- 5 km/h
Ingedrukt houden: De ingestelde snel-
heid wordt in stappen van 5 km/h ver-
hoogd of verlaagd. Inschakelen/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Druk op de toets
4 om de begrenzer
in te schakelen. Druk nogmaals op de
toets om de begrenzer uit te schakelen.
Als de begrenzer is ingeschakeld, ver-
schijnt op het display (bijv. bij 110 km/h):
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsbegrenzer, die geen in-
vloed heeft op de werking van de
remmen, niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsbegren-
zer moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De bestuurder moet te allen tijde at-
tent blijven en zijn auto onder controle
houden.

Deze instellingen zijn alleen
mogelijk bij draaiende mo-
tor.
Snelheidsbegrenzer
Hiermee kan de bestuurder een maxi-
mumsnelheid instellen, zodat deze
niet overschreden wordt (minimaal
30 km/h).

Page 117 of 247

8RIJDEN
101
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal met
kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het

zware punt ,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgescha-
keld en verschijnt de ingestelde snel-
heid op het display (bijv. bij 110 km/h):

Opmerking: de snelheid knip-
pert ook wanneer de begren-
zer niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden (bijv. bij een steile afda-
ling of een snelle acceleratie).
Laat om de begrenzer weer in te scha-
kelen het gas los om de wagensnel-
heid te verlagen tot een snelheid lager
dan de ingestelde snelheid. Controle van de werking
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes gedurende enkele seconden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Om te voorkomen dat de wer-
king van de pedalen wordt ge-
hinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Page 118 of 247

8RIJDEN
102
DETECTIESYSTEEM TE LAGE BANDENSPANNING
Sensoren controleren tijdens het rij-
den de bandenspanning en zenden
een waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is.
Te lage bandenspanning Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel.
Het pictogram verschijnt in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display die
aangeeft welke band(en) het betreft.
Laat als dit pictogram verschijnt zo
snel mogelijk de bandenspanning
controleren.
Lekke band
Dit pictogram verschijnt in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display
die aangeeft welke band(en) het be-
treft en wordt gevolgd door het picto-
gram STOP . Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en de
remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning)
en laat de bandenspanning zo snel
mogelijk controleren.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van een
band moeten worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd, dient het systeem
door het PEUGEOT-netwerk opnieuw
geïnitialiseerd te worden.
Het detectiesysteem te lage ban-
denspanning is niet meer dan een
hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder niet door het
systeem kunnen worden vervangen.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning nog regelmatig worden
gecontroleerd (zie de sticker op de
middenstijl in de opening van het be-
stuurdersportier). De bandenspanning
heeft een belangrijke invloed op het
weggedrag van de auto en de slijtage
van de banden, vooral onder zware rij-
omstandigheden (zware lading, hoge
rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van het
reservewiel te controleren.
Het detectiesysteem te lage banden-
spanning kan tijdelijk worden ver-
stoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.

Opmerking : deze melding
wordt ook weergegeven als
één van de wielen niet op de
auto aanwezig is (bij repara-
tie) of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden ge-
monteerd.
Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele dis-
play, betekent dit dat de bandenspan-
ning van één of meerdere wielen niet
meer gecontroleerd wordt of het duidt
op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.

Page 119 of 247

8RIJDEN
103
PARKEERHULP VOOR EN ACHTER MET GRAFISCHE WEERGAVE EN GELUIDSSIGNALEN
Zorg er voor een optimale
werking voor dat de sensoren
bij slecht weer of in de winter
niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Dit systeem bestaat uit ultrasoonsen-
soren:
- vier in de voorbumper,
en
- vier in de achterbumper. Detectiezone
Het systeem wordt onderbro-
ken als de auto langer dan
3 seconden stilstaat.
Detectie
De detectie wordt ingeschakeld zodra:
- de achteruit wordt ingeschakeld,
- de auto met een snelheid lager
dan 10 km/h vooruit rijdt.
Een geluidssignaal en de weergave
van de auto op het multifunctionele
display geeft aan dat het systeem is
ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, …) dat zich voor of achter
de auto bevindt. Het systeem detec-
teert echter geen obstakels die zich
vlak onder de bumper bevinden.
Een paaltje, een pylon of een gelijk-
soortig voorwerp wordt bij het begin
van de manoeuvre wel waargenomen,
maar niet meer als de auto dichter bij
het voorwerp komt.

Page 120 of 247

8RIJDEN
104
Uitschakelen
Druk op de knop A om het systeem uit
te schakelen (bijv. voor een slapend
kind op de achterbank). Het verklik-
kerlampje van de knop gaat branden.

Opmerking: deze functie zal
automatisch worden uitge-
schakeld bij het trekken van
een aanhangwagen (auto uit-
gerust met een door PEUGEOT goed-
gekeurde trekhaak). Als er een storing is opgetre-
den, zal bij het achteruitrijden
het verklikkerlampje knip-
peren in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Inschakelen
Druk opnieuw op de knop
A om het
systeem weer in te schakelen. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
De afstand tot het obstakel wordt aan-
gegeven door:
- geluidssignalen: hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe korter de
tijd tussen de geluidssignalen is,
- een schematische weergave op het multifunctionele display, met
blokjes die steeds dichter bij de
auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aan-
gegeven door de luidsprekers die het
geluidssignaal weergeven (voor/ach-
ter en links/rechts).
Als de auto minder dan 30 centimeter
van het obstakel verwijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar en/of
verschijnt het symbool "Gevaar" op
het multifunctionele display.
De detectie wordt weer uitgeschakeld:
- als de achteruit wordt uitgeschakeld,
- als de wagensnelheid hoger dan 10 km/h is,
- aan het einde van de manoeuvre, als de auto enkele seconden stilstaat
(uitsluitend bij parkeerhulp vóór).

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 250 next >