PEUGEOT 5008 2016 Instructieboekje (in Dutch)
Page 141 of 364
139
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
vóór losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Hoogteverstelling
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop A in en schuif deze in één van de
standen.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
verklikkerlampje op het pictogrammendisplay
voor de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde branden om aan te geven
dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog
niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
h et verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie
met een geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of
voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
7
Veiligheid
Page 142 of 364
140
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt.
2.
P
ictogram veiligheidsgordel links voor.
3.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5.
P
ictogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
P
ictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat
en gordelkrachtbegrenzer (behalve de
middelste zitplaats).
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn gordel
losmaakt, verschijnt dit pictogram
op het pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20
km/h,
knippert het verklikkerlampje gedurende
twee
minuten in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft
het verklikkerlampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikkerlampje 2
of
3
rood branden als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
7 zitplaatsen
7. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links, 3e zitrij.
8. V
erklikkerlampje veiligheidsgordel rechts,
3
e zitrij.
Veiligheid
Page 143 of 364
141
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of een snelheid lager dan ongeveer
20 km/h, worden de pictogrammen 4 t /m
8
ongeveer 30
seconden rood weergegeven als
de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een snelheid hoger dan ongeveer
20
km/h het pictogram 4 , 5, 6 , 7
of 8 rood
wordt weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, is de gordel van
de desbetreffende achterpassagier weer
losgemaakt.
Middelste veiligheidsgordel
2e zitrij
Vast maken
F Trek aan de riem en steek de gesp A in de
rechter gordelsluiting.
F
S
teek de gesp B in de linker gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gordelsluitingen zijn
vergrendeld door aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B
en vervolgens op die van gordelsluiting A.
F Houd de riem tijdens het oprollen vast en breng de gesp B en vervolgens de gesp A aan op de
magneet van het bevestigingspunt op het dak.
Veiligheidsgordels 3e zitrij
(7
zitplaatsen)
Vast maken
F Trek aan de riem en steek de gesp C in de
gordelsluiting aan de kant van de bekleding
van de zijwand van de bagageruimte.
F
S
teek de gesp D in de gordelsluiting aan
de tegenovergestelde kant.
F
C
ontroleer of de gordelsluitingen vergrendeld
zijn door aan de riem te trekken.
De veiligheidsgordels van de zitplaatsen van de
3e zitrij zijn geïntegreerd in de hemelbekleding op de
h
oek tussen de desbetreffende achterstijl en het dak.
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting D en vervolgens op die van
de gordelsluiting C .
F
H
oud de riem en de gespen D en C tijdens
het oprollen vast.
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats van de 2
e zitrij is geïntegreerd in de
hemelbekleding rechts achter.
Leid de veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen op de 2
e zitrij door de daarvoor
bestemde geleiders om te voorkomen dat
ze heen en weer kunnen bewegen.
7
Veiligheid
Page 144 of 364
142
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Adviezen
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding
,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de
werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Veiligheid
Page 145 of 364
143
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Airbags
Airbags vóór
Activering
De airbags worden geactiveerd, behalve als de
airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld,
bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de
lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die zich op
een horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen. De airbags vóór helpen de bestuurder en
voorpassagier te beschermen bij een ernstige
frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en
borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags werken alleen als het
contact aan is. Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
7
Veiligheid
Page 146 of 364
144
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding, laat
het systeem dan zo snel mogelijk
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje met de rug in de rijrichting
hebt verwijderd en het contact is afgezet , zet
dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
display van de verklikkerlampjes
van de veiligheidsgordels en
de airbag aan passagierszijde gedurende
ongeveer 1
minuut branden om aan te geven
dat de airbag weer is ingeschakeld.
A
ls het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje branden
op het instrumentenpaneel
en/of op het display voor de
verklikkerlampjes van de
veiligheidsgordels en de airbag
aan passagierszijde. Het
verklikkerlampje blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
F
Z
et het contact af , steek de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde.
F
D
raai deze in de stand "OFF" .
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Veiligheid
Page 147 of 364
145
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Zij-airbags
De zij-airbags helpen de bestuurder en
de passagier vóór te beschermen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn, aan de zijde van de
portieren, in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffende
portierpaneel.
Window-airbags
De window-airbags dragen bij aan de
bescherming van de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter) bij
een ernstige zijdelingse aanrijding, door de kans
op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij B , waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij. Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Storing
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
7
Veiligheid
Page 148 of 364
146
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Veiligheidsvoorschriften:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Bevestig geen
voor werpen vlak bij of op de plaats waar de
airbags naar buiten komen. Deze kunnen
als de airbags worden geactiveerd ernstige
verwondingen veroorzaken.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan op
letsel of lichte brandwonden aan het hoofd,
de borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden)
en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Veiligheid
Page 149 of 364
147
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
k
ijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- s chakel het Stop & Start-systeem uit,
- r ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P
, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Belangrijk!
8
Rijden
Page 150 of 364
148
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Elektronische startblokkeringContactslot
Starten - afzetten van de motor
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en/of een melding (volgens uitvoering).
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto. Het contactslot heeft 3
standen:
-
stand 1
(Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
-
stand 2
(Contact): stuurslot ontgrendeld,
aanzetten van het contact, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
-
stand 3
(Star ten).
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt,
schakelt het systeem over op de eco-mode:
de elektrische voeding wordt automatisch
uitgeschakeld zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om de motor te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact de code van de sleutel worden herkend
door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Rijden