PEUGEOT 5008 2016 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2016Pages: 364, PDF Size: 13.07 MB
Page 181 of 364

179
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Schakelindicator*
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.Voorbeeld:
-
U r
ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
-
H
et systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
* Volgens motoruitvoering.Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te
schakelen.
Bij een elektronisch gestuurde of automatische
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief
in de handgeschakelde stand.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi 136 - of
150-dieselmotor en een handgeschakelde
versnellingsbak kan het systeem u onder
bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten,
om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk
te maken (STOP-fase van het Stop & Start-
systeem). In dat geval wordt de aanduiding N
weergegeven op het instrumentenpaneel.
8
Rijden
Page 182 of 364

180
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
- auto met een handgeschakelde versnellingsbak: als u bij een snelheid lager dan
20
km/h (of bij stilstaande auto in het geval van
een auto met een PureTech 130
-, BlueHDi 115 -
of BlueHDi 120-motor) de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat,
- auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: als u bij een snelheid
lager dan 8
km/h het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in de stand N zet,
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- he t bestuurderportier geopend is,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e auto stilstaat op een steile helling
(stijgend of dalend),
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af en neem de sleutel uit het
contactslot. Het systeem werkt de eerste
10
seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
-
a
uto met een automatische transmissie:
als u bij stilstaande auto het rempedaal
intrapt of de selectiehendel in de stand N
zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller,
wordt de duur van de momenten
dat de motor afgezet is, opgeteld en
weergegeven. Elke keer als u het
contact opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0
gezet.
Rijden
Page 183 of 364

181
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat
uit en de motor wordt automatisch
gestart:
-
a
uto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u het
koppelingspedaal volledig intrapt,
-
a
uto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak:
● als
u het rempedaal loslaat ter wijl de
se
lectiehendel in de stand A of M staat,
● of
als u, ter wijl de selectiehendel in
d
e stand N staat en het rempedaal is
losgelaten, de selectiehendel in de stand
A of M zet,
● of
als u de achteruitversnelling
i
nschakelt.
-
a
uto met een automatische transmissie:
● als
u het rempedaal loslaat ter wijl de
se
lectiehendel in de stand D of M staat,
● of
als u, ter wijl de selectiehendel in
d
e stand N staat en het rempedaal is
losgelaten, de selectiehendel in de stand
D of M zet,
● of
als u de achteruitversnelling
i
nschakelt. Het verklikkerlampje "ECO"
knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Uitschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is
dan 25
km/h (handgeschakelde
versnellingsbak, 3
km/h bij een auto met
een PureTech 130 -, BlueHDi 115 - of
BlueHDi 120 -motor), 11
km/h (elektronisch
gestuurde versnellingsbak) of 3
km/h
(automatische transmissie),
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...). Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
8
Rijden
Page 184 of 364

182
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
InschakelenStoringen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil
aanslaan of direct afslaat: alle verklikkerlampjes
branden. Zet in dat geval het contact af en start
de auto dan met behulp van de sleutel.
Onderhoud
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt
gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg
voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
Maak voor het opladen van de 12V-accu
gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten
mogen hierbij niet worden omgekeerd.
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF"
.
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet. Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
uitvoeren bij het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Schakel de functie Stop & Start uit en rij
stapvoets als u over een overstroomde
weg rijdt of een wed oversteekt.
Rijden
Page 185 of 364

183
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1
uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven.
8
Rijden
Page 186 of 364

184
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service", duidt dit op
een storing in het systeem.
Storing
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Z
et uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat. Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle. De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of
een reservewiel met stalen velg).
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
F
C
ontroleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
R
ijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F
G
ebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Alle reparaties aan een wiel dat met dit
systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is
gemonteerd dat niet door uw auto wordt
gedetecteerd (voorbeeld: montage van
winterbanden), dient het systeem door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats opnieuw
geïnitialiseerd te worden.
Rijden
Page 187 of 364

185
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Parkeerhulp voor en achter met grafische weergave en geluidssignalen
Dit systeem bestaat uit vier afstandssensoren
die zijn aangebracht in de voor- en/of
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich direct onder
de bumper bevinden. Het systeem wordt ingeschakeld
:
- z odra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld,
-
b
ij vooruitrijden met een snelheid lager dan
10
km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal
en door de weergave van de auto op het
multifunctionele display. De afstand tot het obstakel wordt aangegeven
door:
-
g
eluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter bij het
obstakel komt,
-
e
en grafische weergave op het
multifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aangegeven
door de luidsprekers die het geluidssignaal
weergeven (voor/achter en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer dertig
centimeter van het obstakel ver wijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar en/of
verschijnt het symbool "Gevaar", afhankelijk
van het type multifunctioneel display.
Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen bij
aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar
niet meer wanneer de auto te dicht
genaderd is.
8
Rijden
Page 188 of 364

186
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld:
- a ls de achteruit wordt uitgeschakeld,
-
a
ls bij het vooruitrijden de wagensnelheid
hoger dan 10
km/h is,
-
a
ls de auto langer dan 3 seconden stilstaat.
Uitschakelen Storing Inschakelen
F Druk op de toets A. Het verklikkerlampje
gaat branden en het systeem is volledig
uitgeschakeld.
In het geval van een storing
zal bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit pictogram
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of een melding
op het multifunctionele display verschijnen, in
combinatie met een geluidssignaal (kort piepje).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Als
de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
aangegeven door een geluidssignaal
(lange piep).
Wanneer de auto langzamer rijdt
dan ongeveer 10
km/h, kunnen
omgevingsgeluiden (motor,
vrachtwagen, pikhamer, ...) er voor
zorgen dat de geluidssignalen van de
parkeerhulp worden weergegeven.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder, die desondanks
waakzaam moet blijven.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van een
fietsendrager (auto uitgerust met een
door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fietsendrager).F
D
ruk nogmaals op de toets A
. Het
verklikkerlampje gaat uit en het systeem is
weer ingeschakeld.
Rijden
Page 189 of 364

187
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden in
kleur weergegeven op het scherm van het
navigatiesysteem.Dit systeem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven en
te allen tijde de controle over zijn auto
bewaren.
Maak de lens van de achteruitrijcamera
regelmatig schoon met een spons of
een zachte doek.
Als u bij het wassen van de auto
gebruikmaakt van een hogedrukspuit,
houd dan het uiteinde van de spuit op
een afstand van ten minste 30
cm van
de lens van de camera. De groene strepen geven de rijrichting van de
auto weer.
De rode strepen geven een ruimte van 30
cm
direct achter de achterbumper van uw auto
w e e r.
De blauwe strepen geven de maximale
draaicirkel weer.
Aan de hand van de weergegeven
strepen kan niet de plaats van de auto
ten opzichte van hoge voor werpen (zoals
auto's in de nabijheid) worden bepaald.
Een zekere vervorming van het beeld is
normaal.
8
Rijden
Page 190 of 364

188
5008_nl_Chap08_conduite_ed01-2015
Intelligente parkeerhulp
Dit systeem meet de afmetingen van een
parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en
geeft informatie over:
-
d
e mogelijkheid te parkeren in een lege
parkeerplaats, aan de hand van een model
van uw auto en de benodigde afstanden
voor het manoeuvreren,
-
d
e moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het systeem meet geen parkeerruimtes op
waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan het model van de auto.Weergave op het instrumentenpaneel
Het controlelampje van de
intelligente parkeerhulp kan drie
verschillende toestanden aangeven:
-
g
edoofd: de functie is niet ingeschakeld,
-
p
ermanent brandend: de functie
is ingeschakeld, maar er is nog niet
aan de meetvoor waarden voldaan
(richtingaanwijzer niet bediend, snelheid te
hoog) of de meting is beëindigd,
-
kn
ipperend: bezig met meten, of de
melding wordt weergegeven. U kunt de intelligente parkeerhulp inschakelen
door de schakelaar A in te drukken. Een
constant brandend controlelampje geeft aan
dat de functie geselecteerd is.
Rijden