Peugeot Expert VU 2009 Handleiding (in Dutch)

Page 41 of 225

39
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Automatisch inschakelen van de verlichting Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO .
Bij het inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.

Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.

0 - Geen belading.

1 - Gedeeltelijke belading.

2 - Gemiddelde belading.

3 - Maximaal toegestane belading.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers. Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van
de omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers wissen. De verlichting wordt
uitgeschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het wissen
is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag. Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.

Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.

Page 42 of 225

40
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór

2 Hoge snelheid (hevige neerslag).

1 Normale snelheid (matige regenval).

I Interval.

0 Uit.

 Eén keer wissen
(omlaag duwen). Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.

Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de ruitensproeiers
treden in werking in combinatie met het
tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid. Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 6 het gedeelte
“Niveaus”.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO , waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de stand
2, 1 of I stond, dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige
stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand. Automatische ruitenwissers

Page 43 of 225

41
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Onderhoudsstand ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers naar de
voorruitstijlen.Deze stand moet worden gebruikt voor
‘s winters parkeren en het vervangen of
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
“Ruitenwisserbladen vervangen”.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat, om
te voorkomen dat de automatische
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen van het
automatisch wissen tot de voorruit ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Draai de ring tot de eerste stand. Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met
sneeuw of ijs bedekt is, met het
inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet
eerst de achterruitverwarming aan, wacht
tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan
pas de ruitenwisser achter aan.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
na de werkzaamheden weer in de ruststand
te zetten.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen
van de automatische ruitenwissers verschijnt
een melding op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet
is geweest , moet de automatische werking
van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één keer
omlaag te bewegen.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand
I , 1 of 2 . Als
de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er
een melding op het display.
In het geval van een storing in de werking
van de automatische ruitenwissers werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren.

Page 44 of 225

42
Stuurkolomschakelaars
SNELHEIDSREGELAAR “CRUISE”
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h, vanaf de 4e versnelling. Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
“Snelheidsregelaar”.
Functie uitgeschakeld,

OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan ingestelde snelheid
(118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,

OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd en wordt de
ingestelde snelheid weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen.

Page 45 of 225

43
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand CRUISE .
De snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld.
Eerste keer activeren/
instellen van een
snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Druk op de toets SET- of

SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd. Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk
gas te geven en tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden. De ingestelde snelheid zal
dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen. Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
U kunt ook de procedure “eerste keer
activeren” herhalen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze toets of trap op het rem- of
koppelingspedaal.

Page 46 of 225

44
Stuurkolomschakelaars Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0 of zet het
contact af om het systeem volledig uit te
schakelen. Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snelheid zeer snel
kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden. Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen en
zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en vast aan de bevestigingen op de
vloer,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee manieren
verhogen:
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen. Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist.
Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set + of Set - .
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verlagen. Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in
plaats daarvan verschijnen drie streepjes
op het display. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk om het systeem te laten controleren.

Page 47 of 225

45
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Als het gaspedaal tot voorbij het zware
punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde
snelheid echter overschreden. Als het
gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
de ingestelde snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking
van het systeem,

OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd en wordt de
ingestelde snelheid weergegeven:

Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden.
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid is
mogelijk bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden. De ingestelde
snelheid dient minimaal 30 km/h te
bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het
zware punt van het gaspedaal, waarbij de
ingestelde snelheid is bereikt.

Page 48 of 225

46
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT . De
begrenzer is dan geselecteerd, maar
nog niet actief. Het display geeft de
laatst ingestelde snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid
worden ingesteld zonder de begrenzer in te
schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verlagen. Inschakelen/uitschakelen (off)
Druk één keer op deze toets om de begrenzer
in te schakelen. Druk nogmaals op de toets
om de begrenzer uit te schakelen (OFF).

Page 49 of 225

47
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel van de weg of bij een steile afdaling niet kan
voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt
ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal echter
met kracht wordt
ingetrapt, tot voorbij het zware punt .
Gebruiksvoorschrift
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in
plaats daarvan verschijnen drie streepjes op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om het
systeem te laten controleren.
Wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld
en knippert de ingestelde snelheid op het
display.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen
de snelheid zakken tot een snelheid lager
dan de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand
0 of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let op uw snelheid als deze door het profiel
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en op de vloer is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Page 50 of 225

48
Ventilatie
HANDMATIGE BEDIENING
Het bedieningspaneel van de handmatige
airconditioning (volgens uitvoering) bevindt
zich op de middenconsole. Luchtverdeling
Draai de knop in de gewenste stand om de
luchtstroom te verdelen naar:
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de
middelste ventilatieroosters en de
beenruimte,
de beenruimte,
de voorruit en de beenruimte,
Luchtopbrengst
De airconditioning werkt niet als de knop
van de aanjager in de stand 0 staat. de voorruit.
Airconditioning A/C
De airconditioning (volgens uitvoering) werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
Druk op de toets om de
airconditioning in te schakelen;
het lampje gaat branden. Druk
nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen;
het lampje gaat uit. Temperatuurregeling
Zet de knop in de gewenste stand:
- naar rood (toevoer van warme lucht).
- van blauw
(toevoer van koude lucht),
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een tussenstand te zetten,
aangegeven door "

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 230 next >