YAMAHA TDM 900 2003 Instructieboekje (in Dutch)
Page 61 of 110
6-15
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
DC000080
<>
8Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht
leidingwater. Gebruik geen hard
water of zout water, hierdoor kan
de motor worden beschadigd.
8Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koel-
vloeistof, anders wordt de motor
onvoldoende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd
tegen bevriezing en corrosie.
8Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel
mogelijk een Yamaha dealer het
antivries percentage van de koel-
vloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effec-
tief zijn.
DWA00052
X@
8Controleer voor de installatie van
de brandstoftank of de brandstof-
slangen niet zijn beschadigd.
Start de motor niet als een brand-
stofslang beschadigd is, maar
vraag een Yamaha dealer de
beschadigde slangen te vervan-
gen om zo brandstoflekkage te
voorkomen.
8Controleer of de brandstofslan-
gen stevig zijn aangesloten en de
juiste ligging hebben en niet wor-
den afgekneld.
8Zorg dat de tankontluchtings-
slang weer in de oorspronkelijke
positie wordt gelegd.
19. Breng het stroomlijnpaneel, het fra-
mepaneel en het zadel aan.
20. Start de motor en controleer dan of
ergens aan de machine lekkage te
zien is. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het koelsysteem te
controleren. 15. Breng de radiatorvuldop aan, start
de motor, laat een paar minuten sta-
tionair draaien en zet hem dan uit.
16. Verwijder de radiatorvuldop om het
koelvloeistofniveau in de radiator te
controleren. Vul zo nodig zoveel
koelvloeistof bij tot het niveau bove-
nin de koelvloeistofradiator staat en
breng dan de koelvloeistofradiator-
vuldop en de bijbehorende borgbout
aan.
17. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir. Verwijder zo nodig de
dop van het koelvloeistofreservoir,
vul koelvloeistof bij tot aan de merk-
streep voor maximumniveau en
breng dan de dop weer aan.
18. Monteer de brandstoftank.
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 60
Page 62 of 110
6-16
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
DAU04973
Het luchtfilterelement
vervangen
Luchtfilterelement, vervangenHet luchtfilterelement moet worden ver-
vangen volgens de intervalperioden ver-
meld in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema. Vervang het
luchtfilterelement vaker als u in zeer stof-
fige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-13
voor instructies over verwijderen en
aanbrengen van het zadel.)
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en
B en de panelen A en B. (Zie pagina
6-5 en 6-6 voor de werkwijze bij het
verwijderen en aanbrengen van
stroomlijnpanelen en framepanelen.)
1. Bout (×2)
6. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
DC000082
<>
8Controleer of het luchtfilterele-
ment correct in het luchtfilterhuis
is geplaatst.
8Laat de motor nooit draaien zon-
der dat het luchtfilterelement aan-
wezig is, dat kan leiden tot over-
matige slijtage bij de zuiger en/of
de cilinder.
1. Luchtfilterelement
3. Verwijder de tankbevestigingsbouten
en haal dan de brandstoftank weg
van het luchtfilterhuis.
4. Verwijder het luchtfilterdeksel door
de schroeven te verwijderen.
5. Trek het luchtfilterelement los.
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef (×8)
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 61
Page 63 of 110
6-17
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
7. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
8. Plaats de brandstoftank in de oor-
spronkelijke positie en breng de bou-
ten aan.
DWA00067
X@
8Controleer voor de installatie van
de brandstoftank of de brandstof-
slangen niet zijn beschadigd.
Start de motor niet als een brand-
stofslang beschadigd is, maar
vraag een Yamaha dealer de
beschadigde slangen te vervan-
gen om zo brandstoflekkage te
voorkomen.
8Controleer of de brandstofslan-
gen stevig zijn aangesloten en de
juiste ligging hebben en niet wor-
den afgekneld.
8Vergeet niet de tankbeluchtings-
slang en de overloopslang weer in
de oorspronkelijke positie te leg-
gen.
9. Breng de framepanelen en de
stroomlijnpanelen aan.
10. Breng het zadel aan.Controleer het stationair toerental en stel
dit zo nodig volgens de specificatie af
door de gasklepstelschroef te verdraaien.
Draai om het stationair toerental te verho-
gen de schroef richting a. Draai om het
stationair toerental te verlagen de schroef
richting b.
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toeren-
tal niet haalbaar is volgens de hierboven
beschreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
1. Gasklepstelschroef
DAU04578
Afstellen van het stationair
toerental
Stationair motortoerentalHet stationair toerental moet als volgt
worden gecontroleerd en eventueel afge-
steld volgens de intervalperioden vermeld
in het periodieke smeer- en onderhouds-
schema.
De motor moet warm zijn om deze afstel-
ling te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze
snel reageert op de gasbediening.
Stationair motortoerental:
1.100–1.200 tpm
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 62
Page 64 of 110
6-18
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
DAU00635
Afstellen van de vrije slag van
de gaskabel
Gaskabel, afstellen van vrije slagDe vrije slag van de gaskabel dient
3–5 mm te bedragen bij de gasgreep.
Controleer de vrije slag van de gaskabel
regelmatig en laat zo nodig afstellen door
een Yamaha dealer.
a
a. Vrije slag gaskabel
DAU00658
BandenBandenLet ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optima-
le prestatie, levensduur en veilige werking
van uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en eventueel worden
bijgesteld.
DW000082
X@
8De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld terwijl
de banden koud zijn (wanneer de
temperatuur van de banden gelijk
is aan de omgevingstemperatuur).
8De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en
het totale gewicht van rijder, pas-
sagier, bagage en accessoires dat
voor dit model is vastgesteld.
DAU00637
Afstellen van de klepspelingKlepspeling, afstellenDe klepspeling kan tijdens gebruik gaan
afwijken, waardoor de lucht/brandstof-
verhouding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een
Yamaha dealer worden afgesteld volgens
de intervalperioden vermeld in het perio-
dieke smeer- en onderhoudsschema.
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 63
Page 65 of 110
6-19
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
8Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
8Controleer vóór iedere rit de con-
ditie en spanning van de banden.DWA00012
X@
De aanwezigheid van bagage is van
grote invloed op het weggedrag, de
rem- en rij-eigenschappen en de veilig-
heid van uw motor, neem dus de vol-
gende voorzorgen in acht.
8DE MOTORFIETS NOOIT OVER-
BELADEN! Rijden met een over-
beladen motorfiets kan leiden tot
beschadiging van de banden,
controleverlies of ernstig letsel.
Zorg dat het totale gewicht van de
motorrijder, de passagier, de
bagage en de gemonteerde acces-
soires nooit het voorgeschreven
maximumlaadgewicht voor de
machine overschrijdt.
8Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
8Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het
gewicht over beide zijden.
Bandenspanning
(gemeten op koude banden)
Belasting* Voor Achter
Tot 90 kg
225 kPa
(2,25 kgf/cm2,
2,25 bar)250 kPa
(2,50 kgf/cm2,
2,50 bar)
90 kg–maximale225 kPa
(2,25 kgf/cm2,
2,25 bar)290 kPa
(2,90 kgf/cm2,
2,90 bar)
Rijden met hoge
snelheid225 kPa
(2,25 kgf/cm2,
2,25 bar)250 kPa
(2,50 kgf/cm2,
2,50 bar)
Maximale belasting* 203 kg
* Totaal gewicht van motorrijder, passagier, bagage
en accessoires
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 64
Page 66 of 110
6-20
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
Inspectie van banden
Voor elk rit moeten de banden worden
gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte
op het midden van de band de vermelde
limiet heeft bereikt, de band spijkers of
stukjes glas bevat of wanneer de wang
van de band scheurtjes vertoont, moet de
band onmiddellijk door een Yamaha
dealer worden vervangen.
1. Bandwang
a. Bandprofieldiepte
Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gietwie-
len en tubeless banden met bandventie-
len.
1. Bandventiel
2. Luchtventielbuis
3. Luchtventieldop met afdichting
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem
altijd de lokale voorschriften in acht.
DW000079
X@
8Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen.
Rijden op een motor met versle-
ten banden is niet alleen verbo-
den, maar dit heeft ook een aver-
echts effect op de rijstabiliteit,
waardoor u de macht over het
stuur zou kunnen verliezen.
8De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclusief
banden, dient te worden overgela-
ten aan een Yamaha dealer, die
over de nodige vakkundige kennis
en ervaring beschikt.
Minimale bandprofiel-
diepte (voor en achter)1,6 mm
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 65
Page 67 of 110
6-21
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
DW000080
X@
8De banden op de voor- en achter-
wielen horen van hetzelfde merk
en dezelfde constructie te zijn,
anders is het weggedrag van de
motor mogelijk niet normaal.
8Na uitgebreide testen zijn alleen
de hieronder vermelde banden
voor dit model goedgekeurd door
Yamaha Motor Co., Ltd.
8Controleer altijd of de ventieldop-
jes stevig zijn bevestigd om zo
het weglekken van luchtdruk te
voorkomen.
8Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtven-
tielbuisjes om bij hoge rijsnelhe-
den een te lage bandspanning te
voorkomen.
DAU00684
X@
Deze motorfiets is uitgerust met spe-
ciale banden die geschikt voor zeer
hoge rijsnelheden. Let op het volgende
om deze banden zo effectief mogelijk
te kunnen gebruiken.
8Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
een klapband bij zeer hoge rijsnel-
heden niet denkbeeldig.
8Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief
weinig grip totdat ze zijn “ingere-
den”. Het is dan ook verstandig
de eerste 100 km nadat een nieu-
we band is aangebracht rustig te
blijven rijden en pas daarna de rij-
snelheid te verhogen.
8Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn
opgewarmd.
8Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
VOOR
Merk Maat Model
Dunlop
120/70 ZR18 M/C (59W)D220FSTJ
Metzeler
120/70 ZR18 M/C (59W)MEZ4 FRONT
ACHTER
Merk Maat Model
Dunlop
160/60 ZR17 M/C (69W)D220STJ
Metzeler
160/60 ZR17 M/C (69W)MEZ4
VOOR EN ACHTER
Bandventiel TR412
Luchtventielbuis #9000A (origineel)
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 66
Page 68 of 110
6-22
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
DAU03773
GietwielenWielenLet ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optima-
le prestatie, levensduur en veilige werking
van uw motorfiets.
8Controleer de velgen voor iedere rit
op scheurtjes, verbuiging of krom-
trekken. Laat ingeval van schade het
wiel door een Yamaha dealer ver-
vangen. Probeer het wiel nooit zelf
te repareren, hoe klein de reparatie
ook is. Vervang een wiel dat ver-
vormd is of haarscheurtjes vertoont.
8Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren,
of kan een slechte wegligging en
een verkorte levensduur van de ban-
den tot gevolg hebben.
DAU00694
Afstellen van de vrije slag van
de koppelingshendel
Koppelingshendel, vrije slag afstellenDe vrije slag van de koppelingshendel
moet 10–15 mm bedragen, zoals weerge-
geven. Controleer de vrije slag van de
koppelingshendel regelmatig en stel zo
nodig als volgt af.
1. Draai de borgmoer bij de koppe-
lingshendel los.
2. Draai de stelbout richting avoor
meer vrije slag van de koppelings-
hendel. Draai de stelbout richting b
voor minder vrije slag van de koppe-
lingshendel.
1
a2
a c
b
1. Borgmoer (koppelingshendel)
2. Stelbout vrije slag koppelingshendel
c. Vrije slag van koppelingshendel
8Rijd niet te snel direct na het verwis-
selen van een band. Het bandopper-
vlak dient eerst te zijn ingereden
voordat het zijn optimale eigen-
schappen verkrijgt.
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 67
Page 69 of 110
6-23
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
3. Als de voorgeschreven vrije slag van
de koppelingshendel werd gehaald
zoals hierboven beschreven, zet dan
de borgmoer vast en sla de rest van
de afstelprocedure over; zo niet, ga
dan als volgt verder.
4. Draai de stelbout bij de koppelings-
hendel richting aom de koppelings-
kabel losser te stellen.
1
a2
a
1. Borgmoer (koppelingshendel)
2. Stelbout vrije slag koppelingshendel
DAU00712
De stand van het rempedaal
afstellen
Rempedaalstand, afstellenDe bovenzijde van het rempedaal moet
op een afstand van ca. 32 mm onder de
voetsteun staan, zoals te zien in de
afbeelding. Controleer de stand van het
rempedaal regelmatig en laat zo nodig
afstellen door een Yamaha dealer.
a. Afstand tussen rempedaal en voetsteun
5. Draai de borgmoer bij het carter los.
6. Draai de stelmoer richting avoor
meer vrije slag van de koppelings-
hendel. Draai de stelmoer richting b
voor minder vrije slag van de koppe-
lingshendel.
7. Draai de borgmoer bij de koppe-
lingshendel en op het carter vast.
12
b
a
1. Borgmoer (carter)
2. Stelmoer vrije slag
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 68
Page 70 of 110
6-24
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6
DW000109
X@
Als het rempedaal zacht of sponzig
aanvoelt, wijst dat erop dat er lucht in
het hydraulisch systeem zit. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit,
moet het systeem door een Yamaha
dealer worden ontlucht voordat de
motorfiets wordt gebruikt. Lucht in het
hydraulisch systeem heeft een nega-
tief effect op de remwerking, waardoor
u de macht over het stuur zou kunnen
verliezen met een ongeluk als gevolg.
DAU00721
Controleren van de remblokken
voor- en achter
Remblokken, controlerenDe remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU00713
Afstellen van de
remlichtschakelaar
achterrem
Remlichtschakelaar, afstellenDe remlichtschakelaar, die wordt geacti-
veerd door het rempedaal, is correct
afgesteld wanneer het remlicht gaat bran-
den vlak voordat de remwerking intreedt.
Stel zo nodig de remlichtschakelaar als
volgt af.
Terwijl de stelmoer wordt gedraaid, moet
de remlichtschakelaar op zijn plaats wor-
den gehouden. Draai de stelmoer richting
aom het remlicht eerder te laten bran-
den. Draai de stelmoer richting bom het
remlicht later te laten branden.
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
5PS-28199-D1 9/9/02 4:54 PM Page 69