reset CITROEN C-ELYSÉE 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2016, Model line: C-ELYSÉE, Model: CITROEN C-ELYSÉE 2016Pages: 330, PDF Size: 21.93 MB
Page 18 of 330

16
ControlelampjeStatusOorzaak Acties / Opmerkingen
Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer
van
c I tro
Ën.
A
ls het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren
door het
c
It
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
+ permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
A
b
s
.
er i s een storing in de elektronische
remdrukregelaar (r eF ).Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het
cIt roËn-
n
etwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Te h o g e
koelvloeistoftemperatuurpermanent rood.De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het
c
It
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bandenspanning
te laag permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
co
ntroleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
el
ke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
ra
adpleeg voor meer informatie de rubriek "Detectie
te lage bandenspanning"
+
knippert en brandt
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje
s
er
vice.er zit een storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.co ntroleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Laat het systeem controleren door het cIt roËn-
n
etwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
Page 23 of 330

21
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
enkele seconden de sleutel knipperen om aan
te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
De factor tijd kan worden meegewogen bij
de nog af te leggen kilometers, afhankelijk
van de rijgewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan dus ook gaan branden
als het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt is overschreden.
Dit interval is vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant. Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5
minuten. Het op
0
zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de
o nderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0
gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
F
zet
het contact af,
F
d
ruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F
z
et het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F
l
aat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
u kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
w eergeven.
F
D
ruk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
D
e onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
en
kele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden .
1
Controle tijdens het rijden
Page 71 of 330

69
op het instrumentenpaneel verschijnen
de aanduidingen AUTO en -.
F
s
electeer stand N .
F
t
r
ap het rempedaal in.
F
W
acht ongeveer 30 seconden tot de
aanduiding N of een ingeschakelde
versnelling op het instrumentenpaneel
verschijnt.
F
b
e
weeg de selectiehendel naar stand A en
vervolgens naar stand N .
F
s
t
art, ter wijl u het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt nu weer naar
behoren.
Resetten
nadat de accu losgekoppeld is geweest, moet
u de versnellingsbak resetten.
F
Z
et het contact aan.
co
ntroleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de
selectiehendel in de stand N staat en of
de parkeerrem is aangetrokken. In uitzonderlijke gevallen kan het
voorkomen dat de versnellingsbak
automatisch gereset moet worden: in
dat geval kan de auto niet meer rijden of
schakelt de versnellingsbak niet meer.
op h
et instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen
AUTO en -.
u
dient bij het parkeren echter altijd de
parkeerrem aan te trekken .
Wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor, dient u altijd de
selectiehendel in de stand N te zetten.
Voordat u de motor afzet, kunt u:
-
stand N selecteren om de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten,
of
-
d
e versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
Volg de hierboven beschreven
procedure.
Parkeren van de auto
Als bij aangezet contact dit
controlelampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat knipperen in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
cIt
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Storing
5
rijden
Page 93 of 330

91
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en
verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
ond
er andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
7
Veiligheid
Page 94 of 330

92
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
e
e
n visuele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Waarschuwing te lage bandenspanning
u krijgt deze waarschuwing als dit
lam pje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
s
t
op zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F
co ntroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
r
i
jd
voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
Resetten
elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
er i
s een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
Veiligheid
Page 95 of 330

93
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Het systeem kan bij afgezet contact en
stilstaande auto worden gereset met de knop
in het dashboardkastje.
F
o
p
en het dashboardkastje.
F
H
oud deze knop enige tijd ingedrukt.
ee
n geluidssignaal met een lage toon geeft aan
dat het systeem is gereset.
ee
n geluidssignaal met een hoge toon geeft
aan dat het systeem niet is gereset.
Als uw auto is voorzien van een display, wordt
naast het geluidssignaal ook een melding op
het display weergegeven.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Storing
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
co
ntroleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
se
rvice, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
cIt
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
7
Veiligheid
Page 231 of 330

229
Aanhanger..................................................... 15 4
Aanhangergewichten ............................ 17
2, 174
Aansluiting 12V
............................................... 57
A
ansteker
........................................................ 57
Ab
s
m
et elektronische remdrukregelaar
.......94
A
ccessoires ................................................... 157
Accu
............................................... 147-149, 169
Accu laden
.................................................... 149
Achterbank
...................................................... 42
Achterruitverwarming
..................................... 54
Achteruitrijlicht
.............................................. 140
Afmetingen
.................................................... 17
5
Afstandsbediening
..............................30, 31, 33
Afstandsbediening, batterij
....................... 32,
33
Afstandsbediening, batterij vervangen
...........32
Afstandsbediening synchroniseren
................32
Afzetten van de motor
..................................... 61
A
irbags
...................................................... 19, 99
Airbags vóór
...............................
.............99, 102
Airconditioning
...............................
...................8
Alarmknipperlichten
........................................ 90
Alarmsysteem
................................................. 34
Algemeen menu
...............................
.............180
Allesdragers
.................................................. 160
Allesdragers monteren
.................................160
Antiblokkeersysteem (A
b
s
) ............................94
A
ntislipregeling
............................................... 95
Armleuning
...................................................... 55
Armleuning vóór
...............................
...............57
Asbak
.............................................................. 55
Audio-aansluitingen
.................57, 187 , 189 , 217
Automatische airconditioning (met display)
........................................... 47,
50
Automatisch inschakelen alarmknipperlichten
...................................... 90
Autoradio
............................................... 17 7, 209
Autoradio, bedieningen aan stuurkolom
.......179 AuX
-aansluiting ............................................189
Aux-aansluitingen ...............................
..........217
Aux-ingang
...............................
.............189, 217
A
B
C
D
brandstoftank (inhoud) .................................118br
andstoftankklep ................................. 118, 11 9
bra
ndstoftank leeg (diesel)
...........................121
br
andstofverbruik
............................................. 8
bu
itenspiegels ................................................. 43
bag
ageruimte
.................................................. 37
bag
ageruimte, indeling
................................... 58
ba
gageruimte ontgrendelen
........................... 30
ba
gageruimte openen
.............................. 30, 37
ba
nden
.............................................................. 8
ban
den, noodreparatie
................................. 12
2
ba
ndenreparatieset
...................................... 12 2
ban
denspanning
....................................... 8, 176
ban
denspanning, detectie
.................. 16,
91 , 93
ban
denspanningscontrole
(met set)
...............
....................................... 12 2
ban
denspanning te laag (detectie)
................. 91ban
dreparatieset
.......................................... 12 2
be
kerhouder
................................................... 55
be
laden
..................................................... 8, 160
b
enzinemotor
................................ 120, 163 , 171
bi
nnenspiegel
................................................. 44bl
uetooth (handsfree set)
............................. 19
1
bo
ordcomputer
......................................... 24-26
br
ake Assist
s
y
stem (
bAs)
............................ 94
br
andstof
................................................... 8, 120
br
andstofaddititiefniveau
.............................. 168
br
andstofniveau
............................................ 118
br
andstofniveaumeter
................................... 11
8
br
andstofsysteem ontluchten
....................... 121
br
andstoftank
........................................ 118, 11 9
br
andstoftankdop
.......................................... 118
br
andstof tanken
.................................... 118 -12 0
c
D
................................................................. 18 4
cD M
P3 ................................................. 185, 18 6
cD
-/MP3 -speler
................................... 185, 18 6
cen
trale vergrendeling
...................................31
cl
axon
............................................................. 90
co
ntact
............................................................ 63
co
ntrolelampjes
...............................
...11, 14 , 15
co
ntroles
............................... 163, 16 4 , 169, 170
Dagrijverlichting
...................................... 85, 13 8
Dagteller
.......................................................... 22
Dagteller resetten
........................................... 22
Dashboardkastje
...............................
..............56
Datum instellen
............................................... 23
Derde remlicht
............................................... 1
41
Dieselmotor
.............13, 120 , 121, 16 4 , 173, 174
Dimlicht
................................................... 81,
13 8
Display instrumentenpaneel
.....................10, 74
.
trefwoordenregister
Page 233 of 330

231
oliefilter ......................................................... 169ol
iefilter (vervangen) .................................... 169
ol
ieniveau
..................................................... 165
ol
iepeilstok
..............................
.....................165
ond
erhoud (adviezen)
..................................157
ond
erhoudsadviezen
................... 15
7, 163 , 16 4
ond
erhoudscontroles
....................................... 8
ond
erhoudsintervalindicator
..........................20
ond
erhoudsintervalindicator resetten
............ 21on
tdooien ................................................. 48, 54
on
tdooien onderzijde voorruit
........................ 54on
tgrendelen
.................................................. 30
on
twasemen
................................................... 48
on
twasemen achter
........................................ 53on
twasemen voor
........................................... 53
opb
ergvak ....................................................... 59
op
bergvakken
........................................... 55-57
op
bergvakken portieren
.................................55
op
schakelindicator
......................................... 74
Parkeerhulp achter
......................................... 79
P
arkeerlichten
................................. 81,
13 8, 140
Passagiersairbag uitschakelen
......................99
Plafonniers
...................................................... 89
Portieren
......................................................... 36
Portieren openen
...................................... 30, 36
Portieren sluiten
........................................ 31, 36ra
dio .............................................................181re
gelmatig onderhoud .....................................8
re
generatie roetfilter
....................................169
rei
nigen (adviezen)
......................................157
rem
bekrachtigingsysteem
.............................94rem
blokken
..................................................170
re
mlampje
......................................................16
reml
ichten
....................................................140
rem
men
..................................................16, 170
re
mschijven.................................................. 170
rem
vloeistofniveau
......................................16
7
re
servewiel
..........................................128, 129
ri
chtingaanwijzers
..........................90, 137 , 140
rija
dviezen
.....................................................60
ro
etfilter
................................................168, 169
ru
itbediening
..................................................39
ru
itensproeierreservoir
................................168
ru
itensproeiers vóór....................................... 87
ru
itensproeiervloeistofniveau
......................168
ru
itenwisserbladen vervangen
..............88,
151
ru
itenwissers
..................................................87ru
itenwisserschakelaar
..................................87
O
P
S
R
Make-upspiegel .............................................. 56
Matten ........................................................... 159
Mat verwijderen
............................................ 15
9
Menustructuren display
................201, 202 , 220
Milieu
........................................................... 8, 33
Milieubewust rijden
........................................... 8
M
istachterlicht
......................................... 83, 140
Mistlampen vóór
...................................... 83, 13 9
Monochroom display
............................. 2
01, 220
Monochroom display
c
(Autoradio /
b
l
uetooth)
..................................26
M
otoren
.......................................... 171, 173 , 174
Motorenoverzicht
...........................171, 173 , 174
Motorkap
....................................................... 162
Motorkap, openen
......................................... 162
Motorruimte
........................................... 163, 16 4
M P3 (
cD
)
.............................................. 185, 18 6
Multifunctioneel display (met autoradio)
...................................... 26, 180
niv
eaus controleren
......................165, 167 , 168
niv
eaus en controles
.............163 -165 , 167, 168
no
odbediening achterklep
..............................38
no
odprocedure starten
.................................148
M
N
schakelen automatische versnellingsbak .........70sc
hakelen elektronisch
bediende versnellingsbak
............................65
s
electiehendel elektronisch
gestuurde versnellingsbak
................... 66,
170
se
rienummer auto
..............................
..........176
sl
epen van een auto ..................................... 152
sl
eutel met afstandsbediening
.......30, 31, 33 , 61
sn
eeuwkettingen
.......................................... 13 5
.
trefwoordenregister
Page 248 of 330

1
5
Controle tijdens het rijden
Onderhoudsindicator
Deze termijn wordt berekend op basis van
de laatste reset van de onderhoudsindicator
en is afhankelijk van het aantal afgelegde
kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog ver wijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel
branden. De kilometerteller geeft de
resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan.
Voor beeld:
de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan :
5 seconden na het aanzetten van het contact,
verdwijnt de sleutel
; de teller geeft de
kilometerstand aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voor beeld:
de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden
om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met
dieselmotor heeft de mate van
ver vuiling van de motorolie ook invloed
op de berekening (volgens land van
bestemming).
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
Page 253 of 330

10
Veiligheid
Bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
van de bestuurder niet door het
systeem kan worden ver vangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reser vewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.