sensor CITROEN C5 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2012, Model line: C5, Model: CITROEN C5 2012Pages: 340, PDF Size: 17.13 MB
Page 11 of 340

9 
IN EEN OOGOPSLAG
BESTUURDERSPLAATS
   
 
1. 
 Zonnesensor. 
   
2. 
  Draaiknop zachte luchtverspreiding. 
   
3. 
 Airbag passagierszijde. 
   
4. 
 Ontwasemingsrooster. 
   
5. 
  Sleutelschakelaar in dashboardkastje: 
   
 
-  inschakelen/uitschakelen passagiersairbag  
   
6. 
 Ventilatieroosters passagier. 
   
7. 
 Bediening alarmknipperlichten. 
   
8. 
 Dashboardkastje: 
   
 
-  opbergen boorddocumentatie 
   
-  audio-/video-aansluitingen  
   
9. 
  Bediening centrale vergrendeling/ontgrendeling. 
   
10. 
 Bediening SPORT/SNEEUW-stand automatische 
versnellingsbak. 
   
11 . 
 Elektrische  handrem. 
   
12. 
 USB-aansluiting. 
   
13. 
 Armsteun met bekerhouder. 
   
14. 
 Bediening  veersysteem: 
   
 
-  bediening wagenhoogte 
   
-  Sportstand  
   
15. 
 Asbak met aansteker. 
   
16. 
 Versnellingspook. 
   
17. 
 Opbergvak. 
   
18. 
 Audio-/datacommunicatiesysteem. 
   
19. 
 Bediening  airconditioning. 
   
20. 
 Opbergvak. 
   
21. 
 Multifunctioneel  display. 
   
22. 
 Bedieningen voor Urgence- of Asistance-oproep  
. 
Page 51 of 340

III
49 
COMFORT
VENTILATIE 
   
 
A. 
 Zonnesensor. 
   
B. 
 Rooster voor de zachte lucht-
stroom.  
  Het rooster voor de zachte lucht-
stroom in het midden van het 
dashboard zorgt voor een opti-
male luchtverdeling vóór in de 
auto.  
  Dit systeem voorkomt tocht en 
zorgt voor een optimale tempe-
ratuur in het interieur.  
  Draai het wieltje naar boven om 
het rooster voor de zachte lucht-
stroom te openen.  
  Draai het wieltje naar beneden 
om het rooster voor de zachte 
luchtstroom te sluiten.  
  Als het erg warm weer is, kan 
het rooster voor de zachte lucht-
stroom beter gesloten worden. 
Hierdoor is de uitstroom via de 
roosters midden op en aan de zij-
kanten van het dashboard groter. 
   
C. 
 Gekoeld dashboardkastje. 
   
D. 
 Ventilatieroosters  achterpassa-
giers.   
Page 52 of 340

III
50 
COMFORT
   
Airconditioning 
 
Het is aan te raden de automatische 
regeling van de airconditioning te 
gebruiken. 
  Hiermee worden de luchthoeveel-
heid, de binnentemperatuur en de 
luchtverdeling automatisch en op-
timaal geregeld aan de hand van 
signalen van verschillende senso-
ren (buitentemperatuursensor, zon-
nesensor), zodat u de instelling niet 
handmatig hoeft te wijzigen. 
   
 
 ) 
  Dek de zonnesensor  A 
 niet af.  
  Als u de automatische regeling van 
de airconditioning gebruikt (door 
de toets "AUTO" in te drukken) en 
alle uitstroomopeningen open laat, 
geniet u van een optimaal comfort, 
wordt vocht aan de lucht onttrokken 
en worden beslagen ruiten voorko-
men, ongeacht de weersomstandig-
heden. 
  Als de airconditioning is uitgescha-
keld, kan de temperatuur in het in-
terieur niet lager worden dan de 
buitentemperatuur. 
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VENTILATIE, VERWARMING EN
AIRCONDITIONING
  Het systeem kan alleen effi ciënt 
werken als de ruiten gesloten zijn. 
Als de auto lang in de zon heeft ge-
staan en het interieur erg warm is 
geworden, zet dan de ruiten gedu-
rende een paar minuten open zodat 
de warmte kan ontsnappen. 
  Zet de airconditioning minstens een 
keer per maand aan om het systeem 
in perfecte staat te houden. 
  Wanneer de airconditioning in wer-
king is, onttrekt deze energie aan de 
motor, hetgeen leidt tot een hoger 
brandstofverbruik. 
  In sommige omstandigheden waar-
bij veel van de motor wordt gevraagd 
(trekken van een zware aanhanger 
op een steile helling bij een hoge 
buitentemperatuur) kan, door de air-
conditioning uit te schakelen, meer 
vermogen van de motor worden ge-
bruikt voor het trekken van de aan-
hanger.  
 
 
Luchttoevoer 
 
Zorg ervoor dat het luchtinlaatroos-
ter onder de voorruit van de auto 
schoon is (vrij van bladeren, sneeuw, 
etc.). 
  Als u voor het wassen van uw auto 
gebruik maakt van een hogedrukrei-
niger, richt dan de straal nooit op de 
luchtinlaatroosters.  
 
 
Luchtverdeling 
 
Een aangenaam interieurklimaat 
wordt in de eerste plaats verkregen 
door een goede luchtverdeling in de 
auto, zowel voor als achter. 
  Let er voor een optimale luchtverde-
ling op dat het luchtinlaatrooster on-
der de voorruit, de ventilatieroosters, 
de luchttoevoeropeningen onder de 
voorstoelen en de luchtafvoerkana-
len achter de afdekplaatjes in de ba-
gageruimte niet worden afgedekt. 
  De ventilatieroosters voor en achter 
zijn voorzien van wieltjes waarmee 
de luchthoeveelheid en de lucht-
stroomrichting afgesteld kunnen 
worden. Aangeraden wordt om alle 
ventilatieroosters open te houden.  
 
 
Pollenfilter/Geurfilter 
(actief koolstof) 
  Het systeem is uitgerust met een fi l-
ter dat pollen en geuren in de lucht 
kan tegenhouden. 
  Dit fi  lter moet overeenkomstig de on-
derhoudsvoorschriften worden ver-
vangen (zie: "Onderhoudsboekje").   
Page 70 of 340

III
68 
COMFORT
  Voer deze handelingen om veilig-
heidsredenen uitsluitend uit bij stil-
staande auto.  
STUURWIELVERSTELLING 
 
Het stuurwiel kan in hoogte en diep-
te worden versteld voor een optima-
le zithouding van de bestuurder. 
   
Verstellen 
 
 
 
 ) 
  Verstel eerst de bestuurdersstoel 
in een voor u optimale stand. 
   
 ) 
  Zorg dat de auto stilstaat 
 en 
trek aan de hendel  A 
 om het 
stuurwiel te ontgrendelen. 
   
 ) 
  Verstel het stuurwiel in hoogte 
en diepte. 
   
 ) 
  Druk de hendel goed vast om 
het stuurwiel te vergrendelen.  
  Wanneer u na de vergrendeling ste-
vig op het stuur drukt, kunt u een 
zachte klik waarnemen. 
   
 
 
 
 
 
 
Automatisch dimmende binnenspiegel  
 
 
Zodra de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld, wordt de spiegel in de 
dagstand gezet voor een maximaal 
zicht naar achteren.     Dankzij een sensor die de hoeveel-
heid licht die vanaf de achterzijde 
van de auto op de spiegel valt, meet, 
gaat de binnenspiegel geleidelijk en 
automatisch over van de dag- in de 
nachtstand. 
  De binnenspiegel is voorzien van 
een nachtstand (antiverblindings-
stand) waardoor het spiegelglas 
automatisch donker wordt: de be-
stuurder heeft hierdoor minder last 
van de verlichting van achteropko-
mend verkeer, zonneschijn enz....   Auto's voorzien van elektrochromen 
buitenspiegels hebben een aan/uit-
schakelaar gecombineerd met een 
controlelampje. 
   
Aan 
   
 
 ) 
  Zet het contact aan en druk op 
de schakelaar  1 
.  
  Lampje  2 
 gaat branden en de spie-
gel wordt in de automatische anti-
verblindingsstand gezet.  
   
Uit 
   
 
 ) 
  Druk op schakelaar  1 
.  
  Het lampje  2 
 gaat uit en de onge-
dimde stand van de spiegel blijft ge-
handhaafd.  
  
Page 91 of 340

V
89 
ZICHT
   
 
 
 
 
 
 
 
 
C. 
  Ring voor de selectie van de mist-
verlichting. 
  De mistlampen werken in combi-
natie met parkeerlicht, dimlicht en 
grootlicht. 
   
 
-   schakelaar één stand naar voren 
draaien: inschakelen mistachter-
lichten. 
   
-   schakelaar één stand naar ach-
teren draaien: uitschakelen mist-
achterlichten.  
    
 
-   schakelaar één stand naar voren 
draaien: inschakelen mistlampen 
voor. 
   
-   schakelaar twee standen naar 
voren draaien: inschakelen mist-
achterlicht. 
   
-   schakelaar één stand naar ach-
teren draaien: uitschakelen mist-
achterlicht. 
   
-   schakelaar twee standen naar 
achteren draaien: uitschakelen 
mistlampen voor.  
 
 
 
Uitvoering met alleen 
mistachterlichten    
Uitvoering met mistlampen 
voor en achter 
   
 
 
 
 
Bij helder of regenachtig weer, zo-
wel overdag als 's nachts, zijn de 
mistlampen vóór en de mistach-
terlichten verblindend voor me-
deweggebruikers en daarom niet 
toegestaan. Gebruik de mistlam-
pen vóór en de mistachterlichten 
uitsluitend bij mist of sneeuwval. 
  Onder deze weersomstandigheden 
dient u de mistlampen vóór en het 
dimlicht handmatig in te schakelen, 
omdat de lichtsensor voldoende 
licht kan waarnemen. 
  Vergeet niet de mistlampen uit te 
zetten zodra ze niet meer nodig 
zijn.  
   
Vergeten verlichting 
  Als het contact is afgezet, de ver-
lichting handmatig is ingeschakeld 
en een van de voorportieren wordt 
geopend, klinkt een geluidssignaal 
om aan te geven dat de verlichting 
nog brandt. 
  Het geluidssignaal stopt zodra de 
verlichting wordt uitgeschakeld. 
  Als de dimlichten bij afgezet con-
tact blijven branden, worden deze 
na 30 minuten automatisch uitge-
schakeld om het ontladen van de 
accu te voorkomen.  
  
Page 93 of 340

V
91 
ZICHT
   
In combinatie met de 
automatische follow me 
home-verlichting 
  De combinatie van de automatische 
follow me home-verlichting met de 
automatische verlichting biedt de 
volgende extra mogelijkheden: 
   
 
-   instellen van de duur van de 
follow me home-verlichting 
(15, 30 of 60 seconden) via het 
confi guratiemenu van de auto op 
het display van het instrumen-
tenpaneel, 
   
-   automatische inschakeling van 
de follow me home-verlichting 
als de automatische verlichting 
is ingeschakeld.  
 
   
Storing 
  Bij een storing in de lichtsensor gaat 
de verlichting branden en verschijnt 
een melding op het display van het 
instrumentenpaneel, in combinatie 
met een geluidssignaal. 
  Raadpleeg het CITROËN-netwerk 
of een gekwalifi ceerde werkplaats. 
  Als de lichtsensor bij mist of sneeuw 
voldoende licht waarneemt, wordt 
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld. 
  Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich 
in het midden van de voorruit ach-
ter de binnenspiegel bevindt, niet 
af. De aan de sensor gekoppelde 
functies worden dan niet meer be-
diend.  
 KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
 
Verstel de hoogte van de koplam-
pen met halogeenlampen afhanke-
lijk van de belading van uw auto om 
verblinding van medeweggebruikers 
te voorkomen. 
   
0.  
1 of 2 personen voorin. 
   
-.  
3 personen. 
   
1.  
5 personen. 
   
-.  
Tusseninstelling. 
   
2.  
5 personen + maximaal toege-
stane belading. 
   
-.  
Tusseninstelling. 
   
3.  
Bestuurder + maximaal toege-
stane belading. 
  Stand  "0" 
: basisinstelling. 
AUTOMATISCHE
HOOGTEVERSTELLING VAN DE
MEEDRAAIENDE KOPLAMPEN 
  Raak de xenonlampen niet aan. 
Raadpleeg het CITROËN-netwerk 
of een gekwalifi ceerde werkplaats.    In het geval van een 
storing verschijnt dit 
pictogram op het in-
strumentenpaneel, in 
combinatie met een 
geluidssignaal en een 
melding op het dis-
play van het instrumentenpaneel. 
  Het systeem zet in dat geval de kop-
lampen in de lage stand.    Om verblinding van andere wegge-
bruikers te voorkomen corrigeert dit 
systeem bij stilstaande auto auto-
matisch de hoogte van de lichtbun-
del van de xenonlampen, afhankelijk 
van de belading van de auto.  
Page 97 of 340

V
95 
ZICHT
   
Achteruitversnelling 
  Als de ruitenwissers vóór zijn in-
geschakeld op het moment dat u 
de achteruitversnelling inschakelt, 
wordt automatisch de ruitenwisser 
achter ingeschakeld.  
   
Instellen 
  Deze functie kan worden geacti-
veerd of gedeactiveerd via het confi -
guratiemenu van het display van het 
instrumentenpaneel. 
  Deze functie is standaard geacti-
veerd.  
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Ruitensproeiers vóór en 
koplampsproeiers 
   
 
 ) 
  Trek de ruitenwisserschakelaar 
naar u toe. De ruitensproeiers 
treden in werking, waarna enige 
tijd de ruitenwissers worden in-
geschakeld om de ruit schoon te 
wissen.  
  De koplampsproeiers worden al-
leen geactiveerd  als de dimlichten 
branden 
.  
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Automatische ruitenwissers 
vóór 
  De ruitenwissers worden automa-
tisch ingeschakeld als de sensor 
achter de binnenspiegel regen de-
tecteert. De snelheid van de ruiten-
wissers wordt aangepast aan de 
hoeveelheid neerslag. 
   
Inschakelen 
  Dit gebeurt handmatig door de hen-
del  A 
 naar de stand  "AUTO" 
 te du-
wen. 
  Dit wordt bevestigd door een mel-
ding op het display van het instru-
mentenpaneel.     
Uitschakelen 
  Beweeg de hendel  A 
 omhoog en 
vervolgens in de stand  "0" 
 om de 
ruitenwissers handmatig te bedie-
nen. 
  Dit wordt bevestigd door een mel-
ding op het display van het instru-
mentenpaneel. 
  Als het contact meer dan 1 minuut 
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd 
door de hendel  A 
 kort omlaag te 
duwen.  
 
 Storing 
 
In het geval van een storing in de 
automatische werking van de ruiten-
wissers werken deze in de interval-
stand. 
  Laat dit controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats. 
  Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in 
het midden van de voorruit achter 
de binnenspiegel bevindt, niet af. 
  Schakel de automatische werking 
van de ruitenwissers uit als de auto 
wordt gewassen in een wasstraat. 
  Wacht 's winters met het inschake-
len van de automatische ruitenwis-
sers tot de voorruit ontdooid is.  
  
Page 119 of 340

VIII
11 7  
VEILIGHEID
BANDENSPANNINGSCONTROLE
  Dit systeem controleert automatisch 
de bandenspanning tijdens het rij-
den. 
   
Weergave als de 
bandenspanning in orde is 
   
Controlemogelijkheden 
 
Dankzij deze functie wordt u ge-
waarschuwd in het geval van een te 
lage bandenspanning of een lekke 
band. 
   
Automatische controle 
  Sensoren controleren de banden-
spanning. 
  In het geval van een storing ver-
schijnt er een bericht op het display 
van het instrumentenpaneel.  
   
Controle op verzoek van de 
bestuurder 
  U kunt de bandenspanning op elk 
moment controleren. 
   
 
 ) 
  Druk op de toets  A 
 (CHECK) om 
de informatie weer te geven op 
het display van het instrumen-
tenpaneel.  
 
    
 
 ) 
  Druk op de toets  A 
 (CHECK).  
  Dit systeem geeft aan of uw banden 
de juiste spanning hebben. 
  Deze informatie wordt alleen weer-
gegeven op verzoek van de be-
stuurder.  
 
 
Te lage bandenspanning 
 
 
automatische controle 
 
   
controle op verzoek van 
de bestuurder 
 
   
Automatische controle: 
 
Een bericht op het display geeft aan 
welke band een te lage spanning heeft.  
 
 
Controle op verzoek van de 
bestuurder: 
  Het bovenaanzicht van de auto geeft 
aan welke band een te lage span-
ning heeft. 
  Naast de melding op het display 
gaat het lampje  SERVICE 
 branden 
en klinkt er een geluidssignaal. 
   
 
 ) 
 Controleer de bandenspanning 
zo snel mogelijk.  
 
  
Page 120 of 340

VIII
118 
VEILIGHEID
   
Lekke band 
 
 
automatische controle 
 
   
controle op verzoek van de 
bestuurder 
 
   
Automatische controle: 
  Een melding op het display geeft 
aan welke band lek is.  
   
Controle op verzoek van de 
bestuurder: 
  Het bovenaanzicht van de auto op het 
display geeft aan welke band lek is. 
  Naast de melding op het display 
gaat het lampje  STOP 
 branden en 
klinkt er een geluidssignaal.  
 
 
 
Niet-gecontroleerd wiel 
 
 
automatische controle 
 
   
controle op verzoek van de 
bestuurder 
 
   
Automatische controle: 
  Een bericht op het display geeft aan 
welk wiel niet wordt gecontroleerd.  
   
Controle op verzoek van de 
bestuurder: 
  Het bovenaanzicht van de auto op het 
display geeft aan welk wiel niet gecon-
troleerd wordt. 
   
 
 ) 
  Naast het verschijnen van een 
bericht brandt het  SERVICE 
-
lampje en klinkt er een ge-
luidssignaal. Raadpleeg het 
CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.   De bandenspanningscontrole is 
slechts een hulpmiddel. De be-
stuurder blijft zelf verantwoordelijk 
voor de juiste bandenspanning. 
  Dit systeem ontslaat u niet van de 
verplichting om regelmatig de ban-
denspanning te controleren (zie 
“Identifi catie”), om er zeker van te 
zijn dat het weggedrag van de auto 
veilig blijft en om een voortijdige 
bandenslijtage, met name veroor-
zaakt tijdens het rijden met zware 
belading en bij hoge snelheid, te 
voorkomen. 
  Vergeet niet om ook het reserve-
wiel te controleren. 
  Laat werkzaamheden aan wielen 
voorzien van een sensor uitsluitend 
verrichten door het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde  werk-
plaats. 
  Signalen van systemen buiten de 
auto kunnen de bandenspannings-
controle tijdelijk verstoren.  
 
 
 
 ) 
 Mocht u wielen zonder banden-
spanningsdetector monteren (bij-
voorbeeld winterbanden), neem 
dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde 
werkplaats.   
Page 126 of 340

VIII
124 
VEILIGHEID
   
AIRBAGS 
 
De airbags zijn speciaal ontworpen 
om de veiligheid van de inzittenden 
(uitgezonderd de middelste passagier 
achter) te verhogen bij ernstige aanrij-
dingen. Ze vormen een aanvulling op 
de werking van de veiligheidsgordels 
met gordelkrachtbegrenzers. 
   
 
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en 
zijdelingse aanrijdingen waaraan de 
registratiezones voor een aanrijding 
worden blootgesteld: 
   
 
-   bij een ernstige aanrijding wor-
den de airbags onmiddellijk op-
geblazen en beschermen de 
inzittenden van de auto (uitge-
zonderd de middelste passagier 
achter). Direct na de aanrijding 
ontsnapt het gas snel uit de air-
bags, zodat het zicht niet wordt 
belemmerd en de inzittenden de 
auto eventueel kunnen verlaten, 
   
-  
bij een minder ernstige aanrijding of 
een aanrijding van achteren en in 
bepaalde gevallen waarbij de auto 
over de kop slaat, treden de airbags 
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor 
een afdoende bescherming  
.
 
 
De airbags werken alleen als het 
contact aan is. 
  De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding 
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of 
een volgend ongeval), werken de 
airbags niet meer.     
Registratiezones voor een 
aanrijding 
   
 
A. 
 Impactzone vóór 
   
B. 
 Impactzone opzij    Het activeren van de airbags gaat 
gepaard met onschadelijke rook-
vorming en een knal, als gevolg 
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is 
geïntegreerd. 
  De rook is niet schadelijk, maar 
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn, irriterend zijn. 
  De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins 
verminderen.