sensor CITROEN C5 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: C5, Model: CITROEN C5 2015Pages: 344, PDF Size: 13.02 MB
Page 32 of 344

30
c5_nl_ chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandtOorzaak Acties / Opmerkingen
Bandenspanning
te laag permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
co
ntroleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+ knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met
het verklikkerlampje
se
rvice.Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het
c
It
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
controle tijdens het rijden
Page 66 of 344

64
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
Automatisch dimmende binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand
gezet voor een maximaal zicht naar achteren. Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt, meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand) waardoor
het spiegelglas automatisch donker wordt:
de bestuurder heeft hierdoor minder last van
de verlichting van achteropkomend verkeer,
zonneschijn enz.... Auto's voorzien van elektrochromen
buitenspiegels hebben een aan/uit-schakelaar
gecombineerd met een controlelampje.
Aan
F Zet het contact aan en druk op de
schakelaar 1 .
Lampje 2
gaat branden en de spiegel wordt in
de automatische antiverblindingsstand gezet.
Uit
F Druk op schakelaar 1 .
Het lampje 2 gaat uit en de ongedimde stand
van de spiegel blijft gehandhaafd.
Binnenspiegel
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Verstellen
F stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand
F trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
om
veiligheidsredenen moeten de
spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode
hoek" zo klein mogelijk is.
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder
minder hinder ondervindt van de zon en van koplampverlichting van achteropkomend verkeer ...
ergonomie en comfort
Page 69 of 344

67
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
Ventilatie
A. Zonnesensor.
B.
r
o
oster voor de zachte luchtstroom.
H
et rooster voor de zachte luchtstroom in
het midden van het dashboard zorgt voor
een optimale luchtverdeling vóór in de auto.
D
it systeem voorkomt tocht en zorgt voor
een optimale temperatuur in het interieur.
D
raai het wieltje naar boven om het rooster
voor de zachte luchtstroom te openen.
D
raai het wieltje naar beneden om het
rooster voor de zachte luchtstroom te
sluiten.
A
ls het erg warm weer is, kan het rooster
voor de zachte luchtstroom beter gesloten
worden. Hierdoor is de uitstroom via de
roosters midden op en aan de zijkanten
van het dashboard groter.
C.
G
ekoeld dashboardkastje.
D.
V
entilatieroosters achterpassagiers.
3
ergonomie en comfort
Page 70 of 344

68
c5_nl_ chap03_ergo-et-confort_ed01-2014
Het is aan te raden de automatische regeling
van de airconditioning te gebruiken.
Hiermee worden de luchthoeveelheid, de
binnentemperatuur en de luchtverdeling
automatisch en optimaal geregeld aan
de hand van signalen van verschillende
sensoren (buitentemperatuursensor,
zonnesensor), zodat u de instelling niet
handmatig hoeft te wijzigen.
F
D
ek de zonnesensor A niet af.
Als u de automatische regeling van
de airconditioning gebruikt (door de
toets "A
u
to
" i
n te drukken) en alle
uitstroomopeningen open laat, geniet u
van een optimaal comfort, wordt vocht
aan de lucht onttrokken en worden
beslagen ruiten voorkomen, ongeacht de
weersomstandigheden.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kan
de temperatuur in het interieur niet lager
worden dan de buitentemperatuur.
Het systeem kan alleen efficiënt werken als
de ruiten gesloten zijn. Als de auto lang in de
zon heeft gestaan en het interieur erg warm
is geworden, zet dan de ruiten gedurende
een paar minuten open zodat de warmte kan
ontsnappen.
Gebruiksadviezen voor de ventilatie, verwarming en airconditioning
Zet de airconditioning minstens een keer
per maand aan om het systeem in per fecte
staat te houden.
Wanneer de airconditioning in werking is,
onttrekt deze energie aan de motor, hetgeen
leidt tot een hoger brandstofverbruik.
In sommige omstandigheden waarbij veel
van de motor wordt gevraagd (trekken van
een zware aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan, door
de airconditioning uit te schakelen, meer
vermogen van de motor worden gebruikt
voor het trekken van de aanhanger.
Luchttoevoer
Zorg ervoor dat het luchtinlaatrooster onder
de voorruit van de auto schoon is (vrij van
bladeren, sneeuw, etc.).
Als u voor het wassen van uw auto gebruik
maakt van een hogedrukreiniger, richt dan
de straal nooit op de luchtinlaatroosters.
ee
n aangenaam interieurklimaat wordt in
de eerste plaats verkregen door een goede
luchtverdeling in de auto, zowel voor als
a c h t e r.
Let er voor een optimale luchtverdeling
op dat het luchtinlaatrooster onder
de voorruit, de ventilatieroosters, de
luchttoevoeropeningen onder de voorstoelen
en de luchtafvoerkanalen achter de
afdekplaatjes in de bagageruimte niet
worden afgedekt.
De ventilatieroosters voor en achter
zijn voorzien van wieltjes waarmee de
luchthoeveelheid en de luchtstroomrichting
afgesteld kunnen worden. Aangeraden wordt
om alle ventilatieroosters open te houden.Pollenfilter/Geurfilter
(actief koolstof)
Het systeem is uitgerust met een filter
dat pollen en geuren in de lucht kan
tegenhouden.
Dit filter moet overeenkomstig de
onderhoudsvoorschriften worden
vervangen (raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje).
Airconditioning Luchtverdeling
ergonomie en comfort
Page 126 of 344

124
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven.
on
danks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
(ook die van het reservewiel) handmatig
te controleren.
ee
n te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit). De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1
uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
ee
n te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
rijden
Page 127 of 344

125
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band.
b
e
perk u daarom niet alleen tot
een visuele controle. De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning
van één band wordt geconstateerd, kan deze
band worden herkend aan het pictogram of,
afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven
melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Z
et uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat. F
co ntroleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
r
i
jd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F
G
ebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en
vervolgens permanent brandt in
combinatie met het verklikkerlampje "service",
duidt dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als
een of meerdere wielen niet zijn voorzien van
een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel
of een reservewiel met stalen velg).
ra
adpleeg het c
It
ro
Ën-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
Alle reparaties aan een wiel dat met dit
systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden
uitgevoerd door het
c
It
ro
Ën-
netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is
gemonteerd dat niet door uw auto wordt
gedetecteerd (voorbeeld: montage van
winterbanden), dient het systeem door
het
c
It
ro
Ën-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats opnieuw
geïnitialiseerd te worden.
4
rijden
Page 136 of 344

134
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
Lane Departure Warning sy stem (LDWs)
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
F Druk op de knop: het lampje gaat branden.
Uitschakelen
F Druk opnieuw op de knop: het lampje gaat uit.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Detectie
u wordt gewaarschuwd door het trillen van de
z itting van de bestuurdersstoel:
-
r
echts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
-
l
inks: als de linker rijstrookmarkering wordt
overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20
seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de
weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Storing
In het geval van een storing gaat dit
controlelampje branden vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op het display.
ra
adpleeg het c
It
ro
Ën-
netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken
of onderbroken streep) overschrijdt.
op b
asis van de signalen van sensoren in de
voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd
als de auto de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80
km/h).
er kunnen storingen in de detectie optreden:- als de sensoren vuil zijn (modder,
sneeuw, ...),
-
a
ls de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
-
a
ls er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen.
Het Lane Departure Warning
s
y
stem is
een hulpmiddel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet blijven.
Houd u aan de verkeersregels en las
elke twee uur een pauze in.
rijden
Page 138 of 344

136
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
Werking
u hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt:
F D ruk op de schakelaar A om de functie te
selecteren.
F
s
c
hakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplek in.
F
r
i
jd tijdens de meting langs de
parkeerplek, met een snelheid van minder
dan 20
km/h, en bereid u voor op het
inparkeren.
Het systeem meet nu de afmetingen van de plek.
F
H
et systeem geeft de moeilijkheidsgraad
voor het inparkeren aan met een melding
op het display van het instrumentenpaneel,
vergezeld van een geluidssignaal.
F
A
fhankelijk van de melding die het systeem
geeft, kunt u de parkeermanoeuvre al dan
niet uitvoeren. De functie kan de volgende meldingen
weergeven:
Inparkeren JA
Inparkeren moeilijk
Inparkeren NEE De functie wordt automatisch uitgeschakeld:
-
b
ij het inschakelen van de
achteruitversnelling,
-
b
ij het afzetten van het contact,
-
a
ls geen meting nodig is,
-
v
ijf minuten na het selecteren van de functie,
-
a
ls gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70
km/h wordt gereden.
Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het
systeem geen meting uitvoert.
De functie blijft na een berekening
ingeschakeld en kan dus meerdere
parkeermogelijkheden achter elkaar bepalen.
Zorg ervoor dat de sensoren bij slecht weer en
in de winter niet bedekt worden door vuil en
sneeuw.
ti
jdens het bepalen van de beschikbare ruimte
wordt de parkeerhulp vóór uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing
controleren door het
c
It
ro
Ën-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
rijden
Page 139 of 344

137
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
Parkeerhulp voor en/of achter met grafische weergave en geluidssignalen
Het systeem wordt ingeschakeld :
- z odra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld,
-
b
ij vooruitrijden met een snelheid lager dan
10
km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal
en/of door de weergave van de auto op het
multifunctionele display.
De afstand tot het obstakel wordt aangegeven
door:
-
g
eluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter bij het
obstakel komt,
-
e
en grafische weergave op het
multifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aangegeven
door de luidsprekers die het geluidssignaal
weergeven (voor/achter en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer
30
centimeter van het obstakel ver wijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar en/of
verschijnt het symbool "Gevaar", afhankelijk
van het type multifunctioneel display. De parkeerhulp wordt uitgeschakeld
:
- a ls de achteruit wordt uitgeschakeld,
-
a
ls bij het vooruitrijden de wagensnelheid
hoger dan 10
km/h is,
-
a
ls de auto langer dan 3 seconden stilstaat.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Dit systeem bestaat uit afstandssensoren
die zijn aangebracht in de voor- en/of
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich direct onder
de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer
wanneer de auto te dicht genaderd is.
4
rijden
Page 140 of 344

138
c5_nl_ chap04_conduite_ed01-2014
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij
slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of
sneeuw. Als de sensoren vuil zijn, wordt dit bij
het inschakelen van de achteruitversnelling
aangegeven door een geluidssignaal
(lange piep).
Als de wagensnelheid lager is dan 10
km/h,
kunnen door sommige geluiden (motor fiets,
vrachtwagen, wegwerkzaamheden, ...) de
geluidssignalen van de parkeerhulp onnodig
worden geactiveerd.
Activeren
Deactiveren
F Druk op de toets A . Het verklikkerlampje
gaat branden en het systeem is volledig
uitgeschakeld.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van een
fietsendrager (auto uitgerust met een
door
c
It
ro
Ën
aanbevolen trekhaak of
fietsendrager).
F
D
ruk nogmaals op de toets A. Het
verklikkerlampje gaat uit en het systeem is
weer ingeschakeld.
rijden