CITROEN DS3 2018 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2018, Model line: DS3, Model: CITROEN DS3 2018Pages: 248, PDF Size: 8.86 MB
Page 141 of 248

139
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.Toets voor het onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De geprogrammeerde informatie wordt gegroepeerd
op het display van het instrumentenpaneel getoond.
5Snelheidsregelaar AAN/UIT.
6 Snelheidsregelaar geselecteerd.
7 Ingestelde snelheid.
Instellen
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door de rijsnelheid op het
gewenste niveau te brengen en vervolgens op
de toets 2
of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen
met de toetsen 2
en 3:
-
+
/- 1 km = kort indrukken,
-
+
/- 5 km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Onderbreken
F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op
het display (PAUSE). F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar:
druk nogmaals op de toets 4 .
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat
de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.
Uitschakelen van de
snelheidsregelaar
F Draai de rolknop 1 in de stand 0: de selectie van
de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt.
Op het display wordt weer de kilometerteller
weergegeven.
06
Rijden
Page 142 of 248

140
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar
wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de
streepjes op het display. Laat uw auto controleren
door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u
de snelheid
met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge
verandering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij druk verkeer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto
de ingestelde snelheid overschrijdt.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
C
ontroleer of de mat goed bevestigd is.
-
L
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Active City Brake
Het systeem Active City Brake is een rijhulpfunctie
die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen
of de snelheid van een frontale aanrijding te
verminderen wanneer de bestuurder niet of
onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van
het rempedaal).Dit systeem is ontworpen om de veiligheid
tijdens het rijden te vergroten.
Het is de taak van de bestuurder constant alert
te zijn op de verkeerssituatie en de afstand en
snelheid ten opzichte van andere voertuigen
in te schatten.
Het systeem Active City Brake is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven.
Bekijk de lasersensor nooit met een optisch
instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op
een afstand van minder dan 10
cm: kans op
oogletsel!
Werkingsprincipe
Dit systeem detecteert met een lasersensor boven
aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting
rijden of die vóór de auto stilstaan.
Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om
een aanrijding met de voorligger te voorkomen.
Dit automatische noodremsysteem remt later
af dan de bestuurder normaal gesproken zou
doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de
kans op een aanrijding groot is.
Activeringsvoorwaarden
Het systeem Active City Brake werkt als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
h
et contact is aangezet,
-
d
e auto rijdt vooruit,
-
d
e wagensnelheid ligt tussen ongeveer 5
en
30
km/h,
06
Rijden
Page 143 of 248

141
Werking
- de remfunctieregelsystemen (ABS, EBD, BAS) zijn storingsvrij,
-
d
e stabiliteitscontrolesystemen (ASR, DSC) zijn
niet uitgeschakeld of defect,
-
d
e auto maakt geen scherpe bocht,
-
h
et systeem is de afgelopen 10 seconden niet
geactiveerd.
Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of
de voorligger te snel nadert, remt het systeem
automatisch om een aanrijding te voorkomen.
U wordt dan door de weergave van een melding
gewaarschuwd.
De remlichten van uw auto gaan branden om het
overige verkeer te waarschuwen. De aanrijding kan worden voorkomen als
het snelheidsverschil tussen uw auto en uw
voorligger maximaal 15
km/h is.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen of de
kracht van de botsing te beperken door de
auto af te remmen.
Het automatische noodremsysteem kan de auto
volledig tot stilstand brengen als dit nodig is. In dat geval blijven de remmen enige tijd (ongeveer
1,5
seconde) geactiveerd ter wijl de auto stilstaat. De
bestuurder kan in die tijd de controle over de auto
overnemen en het rempedaal intrappen.
Tenzij de bestuurder snel genoeg het
koppelingspedaal intrapt tijdens het
automatisch remmen kan het ingrijpen van het
systeem ertoe leiden dat de motor afslaat.
Tijdens het automatische remmen kan de
bestuurder zelf, door het rempedaal stevig in
te trappen, altijd proberen harder te remmen
dan het noodremsysteem.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet
meer.
Ga naar het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem
weer gebruiksklaar te laten maken.Uitschakelen
Het systeem kan worden uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto. Dit menu kan bij
aangezet contact worden geopend.
De status van het systeem wordt bij het afzetten van
het contact opgeslagen.Als het systeem is uitgeschakeld, wordt elke
keer dat de auto wordt gebruikt, een melding
weergegeven om aan te geven dat het
systeem is uitgeschakeld.
Met monochroom display C
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu te
openen.
F
Sel
ecteer " Persoonlijke instellingen –
Configuratie ".
F
Sel
ecteer " Parameters van de auto instellen".
F
Sel
ecteer " Rijhulpsysteem ".
F
Sel
ecteer " Automatisch noodremsysteem ":
UIT " of " Automatisch noodremsysteem :
AAN ".
F
D
ruk op de toets " 7" of " 8" om de optie aan
of uit te vinken zodat het systeem wordt in- of
uitgeschakeld.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" en ver volgens op
de toets OK om het vakje OK te selecteren en
te bevestigen of druk op de toets Te r u g om te
annuleren.
06
Rijden
Page 144 of 248

142
Met touchscreen
F Druk op de toets "MENU".
F S electeer het menu " Rijden".
F
S
electeer op de secundaire pagina
" Configuratie auto ".
F
S
electeer het tabblad " Rijhulpsysteem".
F
V
ink het vakje " Autom.noodremsysteem " aan
of uit om het systeem in of uit te schakelen.
F
Be
vestig.
Werkingslimieten
Het systeem detecteert slechts stilstaande
voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting
rijden.Het detecteert geen kleine voertuigen (fietsen,
motorfietsen), voetgangers of dieren en
ook geen stilstaande voor werpen die niet
reflecteren.
Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet in
als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt
-
o
f een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre). Onder zeer slechte weersomstandigheden
(zware regenval, sneeuw, mist, hagel
enz.) neemt de remweg toe waardoor het
systeem minder efficiënt een aanrijding kan
voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat geen sneeuw op de motorkap liggen en
geen voor werpen aan de voorzijde van het
dak en boven de motorkap uitsteken: hierdoor
kan het gezichtsveld van de sensor worden
geblokkeerd waardoor de detectie niet goed
werkt.
Storingen
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
gehinderd door vuil op de voorruit of door het
beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een
melding weergegeven om u
te waarschuwen.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Plak of bevestig geen voor werpen op de
voorruit vóór de sensor.
Storing van het systeem
Bij een storing van het systeem wordt u door
e en geluidssignaal en de weergave van de
melding " Storing automatisch remsysteem "
gewaarschuwd.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als de voorruit bij de sensor beschadigd
is, schakel het systeem dan uit en neem
contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de voorruit te
laten vervangen.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet af
en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan het systeem mogen
alleen door het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Bij het trekken van een aanhanger of als uw
auto wordt gesleept, moet het systeem worden
uitgeschakeld.
06
Rijden
Page 145 of 248

143
Parkeerhulp
Deze functie signaleert met behulp van sensoren
in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto
(personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die
binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.Dit systeem is een hulpsysteem: de bestuurder
dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
Deze functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Geluidssignalen Grafische
w
eergave
(Afhankelijk van de uitvoering.)
Parkeerhulp vóór
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken. De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto steeds
dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een wagensnelheid van maximaal 10
km/h vóór de
auto een obstakel wordt gedetecteerd.
Zodra uit de achteruitversnelling wordt geschakeld,
is de functie niet meer actief.
06
Rijden
Page 146 of 248

144
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
Via het configuratie- of instellingenmenu van
de auto kan de functie worden geactiveerd en
gedeactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
uitzetten van het contact.De functie wordt automatisch uitgeschakeld
zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of
een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een trekhaak of een aanbevolen
fietsendrager).
Storing
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
dit lampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een melding op
het display weergegeven, in combinatie
met een geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de
systemen te laten controleren.
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen geven
als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden
(motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen
obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de
wagensnelheid hoger wordt dan 10
km/h.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het obstakel
zich voor of achter de auto bevindt.
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is slechts een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
De afstand tussen de blauwe strepen
correspondeert met de breedte van uw auto zonder
de buitenspiegels. De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De beelden van de camera worden in kleur
weergegeven op het touchscreen.
06
Rijden
Page 147 of 248

145
De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto
w e e r.
De rode steep geeft een afstand van 30 cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer. Als de
afstand tot een obstakel nog kleiner wordt, klinkt
een ononderbroken geluidssignaal.
De groene strepen geven een afstand van circa
1
en 2 meter weer achter de achterbumper van uw
auto.
Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Een zekere ver vorming van het beeld is
normaal.
Het is normaal dat onder aan het scherm een
stukje van de kentekenplaat is te zien.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon
met een zachte, droge doek.
Wassen met een hogedrukreiniger
Bewaar een afstand van minimaal 30
cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger en de
lens van de camera.
06
Rijden
Page 148 of 248

PR AKTISCHE INFORMATIE
07
Page 149 of 248

147
DYNAMISCHE PARTNERS,
GERICHT OP DE
T O E K O M S T.
Al meer dan 45 jaar delen TOTAL en DS dezelfde waarden:
t opprestaties, creativiteit en technische innovatie.
In het kader hier van heeft TOTAL een serie TOTAL
QUARTZ-smeermiddelen ontwikkeld die geschikt zijn voor
motoren van het merk DS. Deze smeermiddelen dragen er
toe bij dat het brandstofverbruik wordt verminderd en het
milieu zo min mogelijk wordt belast.
Kies TOTAL QUARTZ-smeermiddelen
voor het onderhoud van uw auto; deze
garanderen een optimale levensduur en
uitstekende prestaties van uw motor.
07
Praktische informatie
Page 150 of 248

148
Brandstoftank
Inhoud van de tank:
- B enzine: ongeveer 30 of 50 liter (afhankelijk van
de uitvoering).
-
D
iesel: ongeveer 30 of 46 liter (afhankelijk van
de uitvoering).
Te laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau in de
brandstoftank is bereikt, gaat dit lampje
op het instrumentenpaneel branden.
Wanneer dit lampje gaat branden, zit
er nog ongeveer 5
liter brandstof in
de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat u
zonder brandstof komt
te staan.
Indien u
per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de tank
beslist worden afgetapt voordat de motor
kan worden gestar t.
Vullen
Een sticker aan de binnenzijde van de vulklep geeft
aan welke brandstof u moet tanken voor het type
motor in uw auto.
Als er minder dan 7
liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-
systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel.
Om veilig te tanken:
F
Z
et de motor af.
F
O
pen de brandstofvulklep.
F
S
teek de sleutel in de dop en draai de sleutel
linksom. Bij het openen van de brandstofvuldop kan
een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit
is volkomen normaal en wordt veroorzaakt
door de onderdruk die ontstaat door de
afdichting van het brandstofcircuit.
Als u klaar bent met tanken:
F
P
laats de vuldop.
F
D
raai de sleutel naar rechts en ver wijder hem uit
de vuldop.
F
S
luit de brandstofvulklep.
Zolang de brandstofvuldop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop
worden verwijderd.
F
V
er wijder de vuldop en bevestig deze aan de pal
aan de binnenzijde van de brandstofvulklep. F
V
ul de tank maar laat het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan ; doet u dit wel, dan kan
dit leiden tot storingen.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht bij auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om
benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de
motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde
brandstof, voorkomen.
07
Praktische informatie