CITROEN DS4 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: DS4, Model: CITROEN DS4 2015Pages: 452, PDF Size: 14.71 MB
Page 221 of 452

219
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het 
verklikkerlampje in de schakelaar enkele 
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.Bij slechte weersomstandigheden 
(zware regen, hagel enz.) kan het 
systeem tijdelijk minder nauwkeurig 
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek 
of van een droog wegdek op een nat 
wegdek terechtkomen kan tot een 
vals alarm leiden (zo kan een wolk 
waterdruppels in de dode hoek worden 
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter 
altijd op dat de sensoren niet met 
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op 
het gedeelte onder de buitenspiegels 
waar de waarschuwingslampjes zitten, 
omdat de de dodehoekbewaking dan 
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook 
voor de detectiezones op de voor- en 
achterbumper.
F
 
O
m deze functie uit te schakelen 
drukt u nog een keer op de knop: het 
verklikkerlampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status 
van het systeem opgeslagen.
De dodehoekbewaking wordt 
automatisch uitgeschakeld als u een 
aanhanger trekt met een door het 
CITROËN-netwerk gehomologeeerde 
trekhaak.
Rijden  
Page 222 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Snelheden opslaan
Toets "MEM"
F Druk op deze toets om de lijst van geprogrammeerde snelheden weer te 
geven.
Activeren van de functie
Wijzigen van een 
geprogrammeerde snelheid
F Druk op de toets "MENU"  om naar het 
algemene menu te gaan.
F
 S
electeer het menu "Persoonlijke instelling - 
configuratie" en bevestig uw keuze.
F
 
S
 electeer het menu "Parameters auto" en 
bevestig uw keuze.
F
 
S
 electeer "Hulp bij het rijden" en bevestig 
uw keuze.
F
 
S
 electeer "Geprogrammeerde snelheden" 
en bevestig uw keuze.
F
 
S
 electeer "Activeren" om de functie te 
activeren.
Via uw Autoradio
Om veiligheidsredenen mag de 
bestuurder de opgeslagen snelheden 
alleen bij stilstaande auto wijzigen.
Met deze functie kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet) en 
de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt vijf of zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem (afhankelijk van de uitvoering). Standaard zijn er al enkele snelheden 
opgeslagen.
F
 
S
electeer de te wijzigen geprogrammeerde 
snelheid en bevestig uw keuze.
F
 
W
 ijzig de snelheid en bevestig uw keuze.
F
 
Sel
 ecteer "
OK" en bevestig dit om de 
wijzigingen op te slaan. 
Page 223 of 452

221
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Via het touchscreen
Wijzigen van een opgeslagen snelheid
F Druk op de secundaire pagina op " Inst. snelheden  ".
F
 
S
electeer de functie waarvoor u de nieuwe 
snelheden wilt opslaan:
●	 snelheidsbegrenzer
of
●	 snelheidsregelaar.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid 
selecteren voor de snelheidsbegrenzer of de 
snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubriek.
F
 
D
ruk op deze toets om het menu 
" Rijden  " te selecteren.
F
 
K
ies de opgeslagen snelheid die u wilt 
wijzigen. F
 V
oer de nieuwe waarde in met de 
nummertoetsen en bevestig.
F
 
B
evestig om de wijzigingen op te slaan en 
sluit het menu af.
Rijden  
Page 224 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een 
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te 
allen tijde de snelheidslimieten in acht 
nemen en zijn aandacht op het verkeer 
blijven vestigen.1.
 K
nop voor het selecteren van de 
snelheidsbegrenzer.
2.
 T
 oets voor het verlagen van de ingestelde 
snelheid.
3.
 T
 oets voor het verhogen van de ingestelde 
snelheid.
4.
 T
 oets voor het inschakelen / onderbreken 
van de snelheidsbegrenzing.
5.
 T
 oets voor het weergeven van de 
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld /  onderbroken.
7.
 S
nelheidsbegrenzer geselecteerd.
8.
 I
ngestelde snelheid.
9.
 S
electie van een geprogrammeerde 
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
De snelheidsbegrenzer moet 
handmatig worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 
30
 
km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het 
afzetten van het contact opgeslagen in 
het geheugen. 
Page 225 of 452

223
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Inschakelen
F Draai de knop 1  in de stand "LIMIT": de 
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar 
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
 
A
 ls de ingestelde snelheid (laatste in het 
systeem opgeslagen snelheid) de door u 
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op 
de toets 4
  om de snelheidsbegrenzer in te 
schakelen.
F
 
D
 ruk nogmaals op de toets 4   om 
de werking van de functie tijdelijk te 
onderbreken (Pause).
Instellen van de snelheidslimiet 
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder 
de begrenzer in te schakelen. Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet, 
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
 
i
 n stappen van +/- 1   km/h: druk meerdere 
keren kort op de toets 2
  of 3,
F
 
c
 ontinu, in stappen van +/- 5   km/h: houd de 
toets 2
  of 3   ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp 
van de geprogrammeerde snelheden via uw 
Autoradio:
F
 
a
 ctiveer eerst de functie (zie de rubriek 
"Opslaan van snelheden"),
F
 
h
 oud de toets 2   of 3   ingedrukt, het systeem 
geeft de geprogrammeerde snelheid 
weer die het dichtste bij de actuele 
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de 
nieuwe snelheidslimiet,
F
 
d
 ruk nogmaals op de toets 2   of 3   om een 
andere snelheid te selecteren.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp 
van de geprogrammeerde snelheden via het 
touchscreen:
F
 
d
 ruk op de toets 5   voor weergave van de 
zes geprogrammeerde snelheden,
F
 
d
 ruk op de toets van de door u gewenste 
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Rijden  
Page 226 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Bij een steile afdaling of bij snel 
accelereren kan de snelheidsbegrenzer 
niet voorkomen dat de ingestelde 
snelheid wordt overschreden.Het gebruik van matten die niet door 
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de 
werking van de snelheidsbegrenzer 
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen 
blijven hangen:
-
 
c
 ontroleer of de mat goed op zijn 
plaats ligt,
-
 
g
 ebruik nooit meer dan één mat 
per plaats.
Tijdelijk overschrijden van 
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt  overschrijden, trap dan het gaspedaal 
stevig in, tot voorbij het zware punt .
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk 
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde 
snelheid knippert. Als het overschrijden van de ingestelde 
snelheid niet wordt veroorzaakt door het stevig 
intrappen van het gaspedaal, klinkt bovendien 
een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid 
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer 
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid 
knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1
  in de stand "0": de 
informatie over de snelheidsbegrenzer 
wordt niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een 
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats. 
Page 227 of 452

225
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Snelheidsregelaar
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.
2.
 T
oets voor het opslaan van de actuele 
snelheid als de ingestelde snelheid of voor 
het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
 T
oets voor het opslaan van de actuele 
snelheid als de ingestelde snelheid of voor 
het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
 T
oets voor het onderbreken / hervatten van 
de snelheidsregeling.
5.
 T
oets voor het weergeven van de 
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Sn
elheidsregelaar geselecteerd.
8.
 I
ngestelde snelheid.
9.
 S
electie van een geprogrammeerde 
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid 
rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig 
worden ingeschakeld .
De auto moet met een snelheid van 
minimaal 40
  km/h rijden en:
-
 
b
 ij auto's met een 
handgeschakelde versnellingsbak 
moet minimaal de vierde 
versnelling zijn ingeschakeld,
-
 
b
 ij auto's met een elektronisch 
gestuurde versnellingsbak moet de 
selectiehendel in de stand A staan 
of moet, in de handbediende stand, 
minimaal de tweede versnelling zijn 
ingeschakeld,
-
 
b
 ij auto's met een automatische 
versnellingsbak moet de 
selectiehendel in de stand D staan 
of moet, in de handbediende stand, 
minimaal de tweede versnelling zijn 
ingeschakeld.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten 
altijd in de buurt van de pedalen.
Na het afzetten van het contact worden 
alle ingestelde snelheden gewist. De snelheidsregelaar is een 
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te 
allen tijde de snelheidslimieten in acht 
nemen en zijn aandacht op het verkeer 
blijven vestigen.
De werking van de snelheidsregelaar kan 
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
 
d
 oor op de toets 4   te drukken of door het 
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
-
 
a
 utomatisch, als de dynamische 
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Rijden  
Page 228 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2   of 3   om de 
snelheidsregelaar te activeren en een 
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele 
wagensnelheid wordt de ingestelde 
snelheid.
 U k
unt het gaspedaal nu loslaten.
Wijzigen van de ingestelde 
snelheid
F Draai de knop 1   in de stand "CRUISE" : de 
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar 
nog niet ingeschakeld (Pause). F
 
D
 ruk op de toets 4   om de werking van de 
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
F  D ruk nogmaals op de toets 4   om de 
snelheidsregelaar weer in te schakelen 
(ON).
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld. Stel om veiligheidsredenen een 
snelheid in die niet al te veel afwijkt 
van de actuele wagensnelheid. Zo 
voorkomt u dat de auto onver wacht 
gaat accelereren of vaart minderen.
Let op: tijdens het ingedrukt 
houden van de toets 2
  of 3   kan de 
wagensnelheid zeer snel veranderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
 
i
 n stappen van +/- 1   km/h: druk meerdere 
keren kort op de toets 2
  of 3,
F
 
c
 ontinu, in stappen van +/- 5   km/h: houd de 
toets 2
  of 3   ingedrukt.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp 
van de geprogrammeerde snelheden via uw 
Autoradio:
F
 
s
 chakel eerst de functie in (zie de rubriek 
"Opslaan van snelheden"),
F
 
h
 oud de toets 2   of 3   ingedrukt, het systeem 
geeft de geprogrammeerde snelheid 
weer die het dichtste bij de actuele 
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de 
nieuwe ingestelde snelheid,
F
 
d
 ruk nogmaals op de toets 2   of 3   om een 
andere snelheid te selecteren. De ingestelde snelheid wijzigen met behulp 
van de geprogrammeerde snelheden via het 
touchscreen:
F
 d
ruk op de toets 5  
o
 m de zes 
geprogrammeerde snelheden weer te geven,
F  
d
 ruk op de toets van de snelheid die u wilt 
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde 
snelheid. 
Page 229 of 452

227
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Als u het rempedaal intrapt om de 
wagensnelheid te beperken, wordt de werking 
van de snelheidsregelaar automatisch 
onderbroken.
Druk op de toets 4  om de functie weer in te 
schakelen. Gebruik de snelheidsregelaar 
uitsluitend als u gedurende een zekere 
tijd met een constante snelheid en met 
een veilige afstand tot uw voorligger 
kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet 
in de stad, bij druk verkeer, op 
bochtige of steile wegen, op gladde of 
ondergelopen wegen of bij slecht zicht 
(zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige 
gevallen niet worden aangehouden of 
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken 
van een aanhanger, als de auto zwaar 
beladen is, op een steile helling enz.
Tijdelijk overschrijden van 
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan 
de ingestelde snelheid worden overschreden 
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk 
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde 
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de 
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft 
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de 
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet 
meer.
Op een steile afdaling kan de 
snelheidsregelaar niet voorkomen 
dat de auto de ingestelde snelheid 
overschrijdt.
Uitschakelen
F Draai de knop 1   in de stand "0": de 
informatie over de snelheidsregelaar wordt 
niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een 
storing in de snelheidsregelaar. 
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats. Het gebruik van matten die niet door 
CITROËN zijn goedgekeurd kan de 
werking van de snelheidsregelaar 
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen 
blijven hangen:
-
 
c
 ontroleer of de mat goed op zijn 
plaats ligt,
-
 
l
 eg nooit meerdere matten op 
elkaar.
Rijden  
Page 230 of 452

DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Parkeerhulp
Deze functie signaleert met behulp van 
sensoren in de bumper obstakels in de 
nabijheid van de auto (personen, auto's, 
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het 
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) 
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, 
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze 
zich in de dode hoek van het detectiebereik van 
de sensoren bevinden.Deze functie is een hulpsysteem: de 
bestuurder dient altijd alert te blijven. De functie wordt geactiveerd zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt 
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van 
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal 
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de 
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan 
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het 
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, 
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het 
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken 
weergegeven die het pictogram van de auto 
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, 
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.