FIAT DOBLO COMBI 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: DOBLO COMBI, Model: FIAT DOBLO COMBI 2018Pages: 284, PDF Size: 23.89 MB
Page 181 of 284

2.0 MultiJet-versies
A. Vulopening motorolie – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Ruitensproeiervloeistof – E. Remvloeistof – F. Accu – G.
Stuurbekrachtigingsvloeistof
132)
40)
197F0V0160
179
Page 182 of 284

1.4 T-JET Natural Power-versies
A. Vulopening motorolie – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Ruitensproeiervloeistof – E. Remvloeistof – F. Accu – G.
Stuurbekrachtigingsvloeistof
132)
40)
198F0V0247
180
ONDERHOUD EN ZORG
Page 183 of 284

MOTOROLIE
Controleer, ongeveer enkele minuten
(ongeveer 5 minuten) na het uitzetten
van de motor, het oliepeil met het
voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het peil zich tussen het
MIN- en MAX-teken bevindt op de
peilstok B fig. 190 - fig. 191 - fig. 192 -
fig. 193 - fig. 194 - fig. 195 - fig. 196
- fig. 197 - fig. 198.
Het verschil tussen de markeringen MIN
en MAX komt overeen met ongeveer 1
liter olie.
Wanneer het oliepeil dichtbij of onder
het MIN-teken komt, moet er olie
bijgevuld worden via de vulopening A
fig. 190 - fig. 191 - fig. 192 - fig. 193
- fig. 194 - fig. 195 - fig. 196 - fig. 197 -
fig. 198, tot aan het MAX-teken.
Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
Motorolieverbruik
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km.
Wanneer het voertuig nieuw is, moet de
motor ingereden worden. Daarom is
het motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5.000 - 6.000 km.
BELANGRIJK Het olieverbruik hangt af
van de rijstijl en de omstandigheden
waaronder het voertuig wordt gebruikt.BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
133)
41)
3)
MOTORKOELVLOEISTOF
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen
het MIN- en MAX teken op het reservoir
staan. Als het peil laag is, schenk dan
langzaam een mengsel van 50%
gedemineraliseerd water en 50%
PARAFLU
UPvanPETRONAS
LUBRICANTSdoor de vulhals C fig.
190 - fig. 191 - fig. 192 - fig. 193 -
fig. 194 - fig. 195 - fig. 196 - fig. 197 -
fig. 198, tot de vloeistof het MAX-peil
benadert.
Het mengsel van 50% PARAFLU
UPen
50% gedemineraliseerd water
beschermt tegen bevriezing tot een
temperatuur van –35°C.Bij bijzonder extreme
klimaatomstandigheden wordt het
gebruik van een mengsel van
60% PARAFLU
UPen 40%
gedemineraliseerd water geadviseerd.
42)
134)
VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
Verwijder dop D fig. 190 - fig. 191 - fig.
192 - fig. 193 - fig. 194 - fig. 195 -
fig. 196 - fig. 197 - fig. 198 met de
speciale lip om vloeistof bij te vullen.
Gebruik een mengsel van de volgende
concentraties water en PETRONAS
DURANCE SC35-vloeistof:
30% PETRONAS DURANCE SC 35 en
70% water in de zomer.
50% PETRONAS DURANCE SC 35 en
50% water in de winter.
Gebruik bij temperaturen onder –20 °C
onverdunde PETRONAS DURANCE
SC 35-vloeistof.
Controleer het vloeistofpeil in het
reservoir.
Sluit de dop D door op het middelste
gedeelte te drukken.
135)
181
Page 184 of 284

REMVLOEISTOF
Draai de dop E fig. 190 - fig. 191 - fig.
192 - fig. 193 - fig. 194 - fig. 195 -
fig. 196 - fig. 197 - fig. 198 los en
controleer of de vloeistof in het reservoir
op het maximumpeil staat.
Het vloeistofniveau in het reservoir mag
niet boven het MAX-teken staan.
Gebruik de remvloeistof vermeld in de
tabel "Vloeistoffen en smeermiddelen"
(zie “Technische gegevens”).
Opmerking: Reinig zorgvuldig de
reservoirdop E en het omliggende
oppervlak.
Zorg er goed voor dat er geen
verontreinigingen in het reservoir
terechtkomen als de dop geopend
wordt.
Gebruik altijd een trechter met
ingebouwd filter met een zeef van 0,12
mm of minder.
BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet bij overwegend gebruik
van het voertuig in gebieden met grote
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan is aangegeven
in het “Geprogrammeerd
onderhoudsschema”.
43)
136) 137)
STUURBEKRACHTIGINGS-
VLOEISTOF
Controleer met het voertuig op een
vlakke ondergrond en een koude motor
of het oliepeil tussen het MIN- en
MAX-teken op het reservoir G staat fig.
190 - fig. 191 - fig. 192 - fig. 193 -
fig. 194 - fig. 195 - fig. 196 - fig. 197 -
fig. 198.
Het oliepeil mag boven het MAX-teken
komen wanneer de olie warm is.
Vul zo nodig olie bij met dezelfde
kenmerken als de olie waarmee het
systeem reeds is gevuld.
138)
4)
44)
VLOEISTOF
HYDRAULISCH SYSTEEM
COMFORT-MATIC- EN
DUALOGIC™-
VERSNELLINGSBAK
Om het oliepeil van de versnellingsbak
te controleren en de vloeistof van het
hydraulisch systeem van de koppeling
te controleren/verversen, gaat u naar
een Fiat Servicepunt.
5)
BELANGRIJK
132)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
133)Wanneer de motor warm is,
voorzichtig zijn bij werkzaamheden in de
motorruimte om brandwonden te
voorkomen. Vergeet niet dat bij een warme
motor de ventilator onverwacht kan
inschakelen: kans op verwonding. Sjaals,
dassen of andere loszittende kleding
kunnen door de bewegende onderdelen
worden meegetrokken.
134)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen met
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
135)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Sommige in de
handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.
182
ONDERHOUD EN ZORG
Page 185 of 284

136)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
137)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof, geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubbers in het remsysteem
onherstelbaar beschadigen.
138)Vermijd elk contact tussen de
stuurbekrachtigingsolie en de hete
motoronderdelen: de olie is licht
ontvlambaar.
BELANGRIJK
40)Wees voorzichtig bij het bijvullen en
meng nooit verschillende soorten
vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek
en het mengen ervan kan het voertuig
ernstig beschadigen.
41)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor al is
gevuld.
42)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.43)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
44)Druk niet langer dan 8 seconden
aanhoudend op de eindbeweging van de
stuurbekrachtiging, als de motor
ingeschakeld is, aangezien er geluid wordt
geproduceerd en er kans op het
beschadigen van het systeem bestaat.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de olie en de filters te
laten vervangen. Zij beschikken over de
juiste middelen om gebruikte olie en filters
te verwijderen met inachtneming van het
milieu en de wet.
4)Het verbruik van de
stuurbekrachtigingsolie is bijzonder laag;
als na het bijvullen binnen korte tijd het
niveau weer moet worden hersteld, dan
moet het systeem op eventuele lekkages
worden gecontroleerd door het Fiat
Servicenetwerk.
5)Gebruikte transmissie-olie bevat stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu. Het
wordt aanbevolen de olie te laten
vervangen door het Fiat Servicenetwerk
waar deze op milieuvriendelijke wijze en in
overeenstemming met de wettelijke
voorschriften verwerkt wordt.
DE ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het
opladen van de accu geldt slechts
ter informatie. Laat deze
werkzaamheden uitvoeren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een laag
amperage gedurende ongeveer 24 uur
op te laden. De accu langer opladen,
kan de accu beschadigen.
BELANGRIJK Indien gebruik gemaakt
wordt van een acculader van het type
"snellader" terwijl de accu in de auto
gemonteerd is, alvorens de lader aan te
sluiten eerst de kabels van de accu
zelf loskoppelen. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
ZONDER START&STOP
SYSTEEM
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
183
Page 186 of 284

sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
MET START&STOP
SYSTEEM
Versies met "dummy-pool" fig. 199
maak de snelkoppeling van de
minklem A los van de dummy-minklem
B; dit is noodzakelijk omdat de
bewakingssensor van de accustatus D
gemonteerd is op de minklem C van
de accu en deze mag nooit
losgekoppeld worden behalve als de
accu daadwerkelijk wordt vervangen;
sluit de pluskabel van de acculader
op de pluspool van de accu en de
minkabel op de dummy minklem B;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens deze van de
accu los te koppelen;
na het loskoppelen van de
acculader, de snelkoppeling van de
minklem A weer aansluiten op de
dummypool B.
Versies zonder "dummy-pool" fig.
200
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden, wees uiterst voorzichtig:
druk op knop A om stekker B van
de bewakingssensor accustatus C
os te maken (deze bevindt zich op de
minpool van de accu zelf);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de pluspool (+) van
de accu;
sluit de minkabel (-) van de
acculader aan op de D-klem van de
minpool (-) van de accu;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
sluit de stekker B weer aan op de
sensor C van de accu.
139) 140)
BELANGRIJK
139)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
140)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Bij
bevriezing moet de accu door een
deskundig monteur gecontroleerd worden
op beschadiging van de interne elementen
en scheuren in de behuizing, waardoor
giftig en corrosief zuur kan gaan lekken.
199F0V0381200F0V0380
184
ONDERHOUD EN ZORG
Page 187 of 284

RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
(voor bepaalde versies/markten)
141)
Ruitenwisserbladen voorruit
vervangen fig. 201
Ga als volgt te werk:
til de ruitenwisserarm op;
duw op de borgveer A en schuif,
tegelijkertijd, het wisserblad van de arm
door het in de op de afbeelding
aangegeven richting te duwen.Ruitenwisserblad achterruit
vervangen fig. 202fig. 203
(voor bepaalde versies/markten)
Versies met schuifdeur fig. 202
Ga als volgt te werk:
druk op het borglipje A en trek het
blad eraf door het in de richting van de
pijl te schuiven.
Versies met openslaande deur fig.
203
Ga als volgt te werk:
druk de bevestiging naar de andere
kant, verwijder vervolgens het
wisserblad.
BELANGRIJK
141)Rijden met versleten
ruitenwisserbladen is bijzonder gevaarlijk,
aangezien dit het zicht onder slechte
weersomstandigheden beperkt.
201F0V0090
202F0V0250
203F0V0211
185
Page 188 of 284

WIELEN EN BANDEN
Zie voor het type wielvelgen die op het
voertuig gemonteerd zijn de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk "Technische
gegevens".
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen moet
aan de plaatselijke voorschriften
voldoen. Sneeuwkettingen mogen
alleen op de banden van de voorwielen
(aandrijfwielen) gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Vermijd, zoveel mogelijk, bruusk
remmen, optrekken met piepende
banden en heftige schokken tegen
stoepranden, kuilen of andere harde
obstakels. Lang rijden op een slecht
wegdek kan de banden beschadigen;
controleer de banden regelmatig
op scheuren in de wangen,
oneffenheden of onregelmatige slijtage
op het loopvlak. Ga, indien nodig,
naar een Fiat Servicepunt;
rijd nooit met een te zwaar beladen
auto: dit kan ernstige beschadiging
van banden en velgen veroorzaken;
stop onmiddellijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om beschadiging
van de band, de velg, de wielophanging
en de stuurinrichting te voorkomen;
banden verouderen, ook als ze
weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in het
loopvlak en op de wangen betekenen
dat de band verouderd is. Laat de
banden in elk geval door
gespecialiseerd personeel controleren
als ze langer dan 6 jaar onder de auto
zijn gemonteerd. Vergeet ook niet
het reservewiel zorgvuldig te laten
controleren;
monteer in geval van vervanging
altijd nieuwe banden en vermijd banden
waarvan de herkomst dubieus is;
bij de montage van een nieuwe
band moet ook een nieuw ventiel
worden voorzien;
om een gelijkmatige slijtage van
voor- en achterbanden te garanderen,
wordt geadviseerd ze elke 10-15
duizend kilometer van as te
verwisselen; houd de banden aan
dezelfde zijde van het voertuig
gemonteerd zodat de draairichting niet
wordt omgekeerd.
142) 143) 144) 145) 146)
BELANGRIJK
142)Onthoud dat de wegligging van het
voertuig in grote mate van een juiste
bandenspanning afhankelijk is.
143)Als de bandenspanning te laag is, kan
de band oververhit raken en als gevolg
daarvan ernstig beschadigd raken.
144)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
145)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
146)Beperk de snelheid wanneer er
sneeuwkettingen zijn gemonteerd;
overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd
putdeksels, rijd niet over treden of trottoirs
en rijd geen lange afstanden over wegen
zonder sneeuw, om beschadigingen aan
zowel het voertuig als het wegoppervlak te
voorkomen.
186
ONDERHOUD EN ZORG
Page 189 of 284

TECHNISCHE GEGEVENS
Alles dat u nuttig kunt vinden om te
begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt
en hoe het werkt is in dit hoofdstuk
vermeld en wordt toegelicht met
gegevens, tabellen en grafieken. Voor
de liefhebbers en de monteurs, maar
ook gewoon voor degenen die elk detail
van hun voertuig willen kennen.IDENTIFICATIEGEGEVENS..............188
MOTOR ..........................................190
WIELEN ..........................................193
AFMETINGEN .................................197
GEWICHTEN EN BELASTINGEN ....203
TANKEN..........................................206
VLOEISTOFFEN EN
SMEERMIDDELEN ..........................209
PRESTATIES ...................................212
BRANDSTOFVERBRUIK .................214
CO2-EMISSIE .................................229
RICHTLIJNEN VOOR DE
BEHANDELING VAN HET
VOERTUIG AAN HET EINDE VAN
DE LEVENSDUUR...........................240
187
Page 190 of 284

IDENTIFICATIE-
GEGEVENS
Geadviseerd wordt de
identificatiecodes te noteren. De
volgende identificatiecodes zijn op de
plaatjes ingeslagen en vermeld:
VIN-plaatje (typeplaatje met
identificatiegegevens).
Chassisnummer.
Identificatieplaatje carrosserielak.
Motorcode.
PLAATJE VOERTUIG-
INDENTIFICATIE-
NUMMER (VIN)
Dit plaatje is aangebracht op de
luchtinlaatkamer in de motorruimte en
is voorzien van de volgende informatie
fig. 204:
A Naam van de fabrikant;
B Nummer typegoedkeuring.
C Voertuigtype identificatiecode.
D Chassis fabrieksserienummer;
E Max. toelaatbaar gewicht van volledig
beladen voertuig;
F Max. toelaatbaar gewicht van volledig
beladen voertuig met aanhangwagen;
G Max. toelaatbaar gewicht op eerste
(voor)as;
H Max. toelaatbaar gewicht op
achteras;
I Motortype;
L Versiecode carrosserie;M Reserveonderdeelnummer;
N Correcte waarde van de
absorptiecoëfficiënt van de rookgassen.
IDENTIFICATIEPLAATJE
CARROSSERIELAK
Dit plaatje is aangebracht in de
motorkap en bevat de volgende
gegevens fig. 205:
A Lakfabrikant.
B Kleurnaam;
C Kleurcode Fiat;
D Kleurcode voor retoucheren of
opnieuw lakken.CHASSISNUMMER
Deze bevinden zich, respectievelijk:
op het vloerpaneel in het interieur,
achter de rechtervoorstoel; open lip
A voor toegang; fig. 206
aan de onderkant van de voorruit B.
fig. 207
204F0V0115
205F0V0118
206F0V0116
188
TECHNISCHE GEGEVENS