FIAT FREEMONT 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2011, Model line: FREEMONT, Model: FIAT FREEMONT 2011Pages: 289, PDF Size: 5.06 MB
Page 181 of 289

zal het ORC mogelijk de extra gordijn-zijairbags opbla-
zen. Dit is afhankelijk van de kracht en de aard van de
botsing. In deze gevallen blaast het ORC alleen de
gordijn-zijairbag op aan de kant van de botsing.
Er ontwikkelt zich een grote hoeveelheid niet-giftig gas
om de gordijn-zijairbag op te blazen. De gordijn-
zijairbag drukt de buitenrand van de hemelbekleding
opzij en bedekt het zijraam. De airbag wordt in circa 30
milliseconden opgeblazen (ongeveer een kwart van de
tijd die nodig is om met de ogen te knipperen). Dit
gebeurt met zoveel kracht dat u letsel kunt oplopen als
u niet correct op uw stoel zit en/of uw gordel niet
(correct) heeft vastgemaakt of als de gordijn-zijairbag
bij het opblazen een voorwerp in uw richting wegdrukt.
Dat geldt vooral voor kinderen. De gordijn-zijairbag
heeft na het opblazen slechts een dikte van circa 9 cm.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het voertuig
schatten, zijn de snelheid van het voertuig en de schade
geen goede indicatoren voor de noodzaak van het wel
of niet opblazen van een airbag. OPMERKING:Wanneer het voertuig over de kop
slaat, kunnen de gordelspanners en/of de extra zijair-
bags in de voorstoelen en de extra gordijn-zijairbags
worden geactiveerd aan beide zijden van de auto.
Sensors frontale en zijbotsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen kunnen de bot-
singsensors het ORC helpen bij het bepalen van de
juiste reactie op de botsingen. Verbeterd ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opblazen van de airbags
zal het ORC, als het communicatienetwerk en de
voeding intact blijven en afhankelijk van de aard van de
botsing, bepalen of het geavanceerde ongelukkenres-
ponssysteem de volgende functies uitvoert:
De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
De waarschuwingsknipperlichten inschakelen zo lang
de accu energie heeft of het contact wordt afgezet.
De binnenverlichting inschakelen zolang de accu werkt of totdat de contactsleutel wordt verwijderd.
De deuren automatisch ontgrendelen.
Als een airbag wordt opgeblazen
Het ontwerp van de geavanceerde voorairbags is zoda-
nig uitgevoerd, dat deze airbags na het opblazen onmid-
dellijk leeglopen. OPMERKING: De voor- en/of zijairbags worden
niet bij alle botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden opgebla-
zen, kan zich het volgende voordoen:
Het nylon van de airbag kan soms schaafwonden en/of een rode huid veroorzaken bij de bestuurder
en de voorpassagier tijdens het opblazen van de
airbags. De schaafwonden lijken op de wonden die u
oploopt als u zich schaaft aan een touw, de vloerbe-
dekking of op de vloer van een gymnastiekzaal. Deze
schaafwonden worden niet veroorzaakt door con-
tact met chemische producten. De schaafwonden
zijn niet blijvend en genezen normaal gesproken snel.
174
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 182 of 289

Als uw schaafwonden echter na enkele dagen nog
niet zijn genezen of als u last hebt van blaren, ga dan
onmiddellijk naar uw huisarts.
Terwijl de airbags leeglopen ziet u misschien rond- vliegende stofdeeltjes die op rook lijken. Dit stof is
een normaal bijproduct van het activeringsproces
voor het niet-giftige opblaasgas. Deze rondzwevende
stofdeeltjes kunnen de huid, ogen, neus of keel irri-
teren. Spoel met koud water als u last hebt van
geïrriteerde ogen of huid. Zorg voor frisse lucht bij
neus- of keelirritaties. Raadpleeg uw huisarts als de
irritatie zich blijft voordoen. Als deze deeltjes op uw
kleding terechtkomen, volg dan de gebruikelijke was-
voorschriften van de kledingfabrikant om de kleding
te reinigen.
Rijd niet in uw auto nadat de airbags opgeblazen zijn
geweest. Als u opnieuw bij een aanrijding betrokken
raakt, zullen de airbags geen enkele bescherming bie-den.
WAARSCHUWING!
Eenmaal geactiveerde airbags en gor-
delspanners hebben geen enkel effect bij
een volgende aanrijding. Laat de airbags, gor-
delspanners en rolautomaat van de veiligheids-
gordels voorin onmiddellijk vervangen door een
erkende dealer. U moet ook het ORC-systeem
laten nakijken. Onderhoud van het airbagsysteem
WAARSCHUWING!
Wijzigingen aan delen van het airbag-
systeem kunnen tot gevolg hebben dat
het systeem bij een aanrijding niet functioneert .
U kunt gewond raken doordat de airbag niet
werkt en u niet beschermt . Breng geen wijzigin-
gen aan de onderdelen of bedrading aan en plak
nooit emblemen of stickers op het afdekpaneel
op het stuur of aan de rechterzijde van het
instrumentenpaneel. Breng geen wijzigingen aan
op de voorbumper of de carrosseriestructuur en
monteer geen los verkrijgbare treeplanken.
Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het air-
bagsysteem te repareren. Waarschuw iedereen
die aan uw auto werkt dat de auto is uitgerust
met airbags.
(Vervolgd)
175
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 183 of 289

(Vervolgd)
Probeer geen enkel onderdeel van het airbag-
systeem te wijzigen. De airbag kan per ongeluk
worden opgeblazen of werkt mogelijk niet goed
meer als deze wordt gewijzigd. Breng de auto
naar een erkende dealer voor onderhoud aan het
airbagsysteem. Breng de auto naar een erkende
dealer als onderhoud nodig is aan de autostoel,
waaronder het afdekpaneel en het kussen (ook
voor het verwijderen of losser/strakker maken
van de bevestigingsbouten). Er mogen alleen
door de fabrikant goedgekeurde stoelaccessoires
worden gebruikt . Neem contact op met een er-
kende dealer als het airbagsysteem moet worden
aangepast voor personen met een handicap.
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem De airbags moeten bedrijfsklaar zijn om bij
een aanrijding onmiddellijk op te blazen en u
te beschermen. Het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem controleert de in-
terne circuits en de bedrading verbonden met elektri-
sche componenten van het airbagsysteem. Het airbag-
systeem is onderhoudsvrij. Laat het systeem echter
onmiddellijk controleren door een erkende dealer als
zich het volgende voordoet:
Het waarschuwingslampje van het airbagsysteem brandt geen vier tot acht seconden nadat u de
contactschakelaar de eerste keer in de stand ON/
RUN hebt gezet. Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
blijft branden na de periode van vier tot acht secon-den.
Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat af en toe branden of blijft branden tijdens hetrijden.
OPMERKING: Als de snelheidsmeter, toerenteller
of andere meters voor motorfuncties niet werken, is
het mogelijk dat het beschermingssysteem voor de
inzittenden ook niet werkt. Het kan zijn dat de airbags
niet gereed zijn om u te beschermen. Controleer
onmiddellijk de zekeringen op doorgeslagen zekerin-
gen. Raadpleeg het label aan de binnenkant van het
deksel van het zekeringenblok voor de juiste airbagze-
keringen. Laat uw erkende dealer controleren of de
zekering nog goed is.
GEBEURTENISRECORDER (EDR)
Deze auto is uitgerust met een gebeurtenisrecorder
(EDR). De belangrijkste taak van de EDR is het regis-
treren van gegevens die duidelijk maken hoe een voer-
tuigsysteem zich heeft gedragen in bepaalde ongevals-
of gelijksoortige situaties, zoals de activering van een
airbag of een botsing tegen een obstakel. De EDR is
ontworpen om kortstondig, meestal 30 seconden of
minder, gegevens te registreren die verband houden
met de dynamiek en veiligheidssystemen van de auto.
De EDR in deze auto is ontworpen om onder andere
de volgende gegevens te registreren:
Hoe hebben diverse systemen in uw auto zich gedra- gen?
176UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 184 of 289

Waren de veiligheidsgordels van de bestuurder enpassagier vastgegespt?
Hoe ver (indien van toepassing) trapte de bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen tot een beter inzicht
in de omstandigheden waarin botsingen en letsel ont-
staan. OPMERKING: De EDR-gegevens worden uitslui-
tend tijdens extreme ongevalsituaties geregistreerd.
Onder normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen privé of overige gegevens, zoals naam, geslacht,
leeftijd en ongevallocatie. Het is echter wel mogelijk
dat anderen, bijvoorbeeld de politie, de EDR-gegevens
combineren met de persoonsgegevens die standaard
worden opgevraagd na ongevallen.
Voor het uitlezen van de geregistreerde EDR-gegevens
is zowel toegang tot de auto als speciale apparatuur
nodig. Naast de fabrikant van de auto kunnen ook
anderen die over deze speciale apparatuur beschikken,
zoals de politie, de EDR-gegevens lezen indien zij toe-
gang hebben tot de auto of de EDR. Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een voorairbag
wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd huisdier kan bij
een noodstop of botsing als projectiel door de auto
worden geslingerd en letsel oplopen of een passagier
verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de achter-
bank of in een speciale reismand die is bevestigd met de
autogordels.
177
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 185 of 289

VEILIGHEIDSTIPS
PASSAGIERS VERVOEREN
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE BAGAGE-
RUIMTE.
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen of dieren achter in
een in de zon geparkeerde en afgesloten
auto. De hitte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs dode-
lijk zijn.
Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de bagageruimte. Bij
een aanrijding lopen personen in de bagage-
ruimte een groter risico om ernstig of zelfs dode-
lijk gewond te raken.
Vervoer geen personen in een ruimte van de
auto die niet is voorzien van stoelen en autogor-
dels.
Zorg dat iedereen in uw auto een stoel heeft en
de autogordel op de juiste wijze heeft omgedaan.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Bij modellen voor zeven passagiers wordt het
rijden met de tweede zitrij in de instap/uitstap-
stand (zitting naar boven geklapt en stoel naar
voren geschoven) afgeraden omdat deze stand
alleen bedoeld is om de toegang tot de derde
zitrij te vergemakkelijken. Als aan deze waar-
schuwing geen gehoor wordt gegeven, kan per-
soonlijk letsel het gevolg zijn.
Bij modellen voor zeven passagiers mag er nie-
mand op de derde zitrij plaatsnemen als de rug-
leuningen van de tweede zitrij zijn neergeklapt .
Bij een botsing zouden de inzittenden onder de
autogordel kunnen glijden en ernstig of dodelijk
letsel kunnen oplopen.
UITLAATGAS
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen letsel veroorza-
ken of zelfs dodelijk zijn. Ze bevatten
koolmonoxide (CO), een kleur- en reukloos gas.
Het inademen ervan kan bewusteloosheid en
vergiftiging veroorzaken. Houd u aan de vol-
gende veiligheidswenken om het inademen van
koolmonoxide te vermijden:
Laat de motor niet langer in een gesloten garage of
beschutte ruimte draaien dan noodzakelijk is om de
auto te verplaatsen.
178
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 186 of 289

Als u in een geparkeerde auto moet zitten met een
draaiende motor, stel dan de verwarming of de koeling
zodanig af dat er buitenlucht in de auto wordt aange-
zogen. Zet de aanjager op de hoogste snelheid.
Wanneer u toch met open achterklep moet rijden,
zorg dan dat alle ramen gesloten zijn en dat de aanjager
van de airco op de hoogste stand staat. Gebruik de
hercirculatiestand NIET.
De beste bescherming tegen koolmonoxidevergiftiging
is een goed onderhouden uitlaatsysteem.
Wanneer enige verandering in het uitlaatgeluid is waar
te nemen, als u uitlaatgassen in het interieur ruikt of als
de onder- of achterzijde van de auto is beschadigd, is er
mogelijk sprake van lekkage in het uitlaatsysteem. Laat
een vakbekwaam monteur het volledige uitlaatsysteem
en de naburige carrosseriedelen controleren op breuk,
schade, slijtage of verkeerde montage. Open naden of
losse verbindingen kunnen zorgen dat uitlaatgas bin-
nendringt in het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook
altijd controleren wanneer de auto op een hefbrug
wordt gezet voor smering of bij olieverversing. Laat
indien nodig delen van het uitlaatsysteem vervangen.AANBEVOLEN VEILIGHEIDSCONTROLES
BINNEN IN DE AUTO
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op scheuren,
rafels en losse delen. Laat beschadigde onderdelen
direct vervangen. Probeer niet zelf de gordels aan te
passen of uit elkaar te halen.
De autogordelsystemen voorin moeten na een aanrij-
ding worden vervangen. De autogordels moeten on-
middellijk worden vervangen als na een aanrijding blijkt
dat er beschadigingen zijn ontstaan (verbogen gor-
delspanner, gescheurde gordelband, enz.). Wanneer er
ook maar enige twijfel bestaat over de toestand van de
gordels of de rolautomaten, laat de gordel dan
vervangen.
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Nadat de contactschakelaar in de stand ON is gezet,
dient dit waarschuwingslampje gedurende ongeveer
vier tot zes seconden te gaan branden om de werking
ervan te controleren. Als het lampje niet gaat branden
bij het starten of blijft branden, knippert of gaat bran-
den tijdens het rijden, dient u het systeem te laten
nakijken bij een erkende dealer.
Ruitverwarming
Controleer de werking door de ontdooistand te selec-
teren en de aanjager op de hoogste snelheid te zetten.
U moet nu de lucht kunnen voelen die langs de voorruit
geblazen wordt. Bezoek uw erkende servicedealer als
het ontdooimechanisme niet werkt.
179
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 187 of 289

Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenkomen met
de afmetingen van het voetengedeelte van uw auto. U
mag alleen vloermatten gebruiken die het gebied
rondom de pedalen vrijlaten en stevig vastliggen, zodat
de matten niet kunnen verschuiven, de baan van de
pedalen kunnen belemmeren of de veilige werking van
uw auto op een andere manier kunnen verstoren.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen,
kunt u de controle over de auto verlie-
zen, waardoor gevaar voor ernstig letsel ont-
staat .
Controleer altijd of de vloermatten op de juiste
wijze zijn vastgemaakt aan de bevestigingspun-
ten voor de matten.
Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen die u niet op de juiste wijze kunt
vastmaken en voorkom te allen tijde dat de mat-
ten verschuiven, de baan van de pedalen belem-
meren of de controle over de auto verstoren.
Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen over reeds aanwezige vloermatten.
Extra vloermatten en andere vloerbedekkingen
verkleinen de ruimte voor de pedalen en belem-
meren de baan van de pedalen.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Controleer regelmatig of de matten nog cor-
rect zijn bevestigd. Matten die zijn verwijderd om
te worden gereinigd, moeten altijd op de juiste
wijze opnieuw worden geplaatst en vastge-
maakt .
Voorkom te allen tijde dat er tijdens het rijden
voorwerpen kunnen vallen in het voetengedeelte
van de bestuurder. Deze voorwerpen kunnen be-
klemd raken onder het rem- en gaspedaal, waar-
door u de controle over de auto verliest .
Bevestigingspunten moeten, indien nodig, op
de juiste wijze worden aangebracht als deze niet
af fabriek aanwezig zijn.
Als de vloermatten niet op de juiste wijze worden
geplaatst of bevestigd, kunnen de banen van het
rem- en gaspedaal worden belemmerd, waardoor
u de controle over de auto verliest .
180
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 188 of 289

VEILIGHEIDSCONTROLES BUITEN DE
AUTO Banden
Controleer de banden op overmatige of ongelijkmatige
slijtage. Controleer de banden op stenen, spijkers, glas
of andere voorwerpen die in het loopvlak of de wang
vast zijn blijven zitten. Controleer het loopvlak op
insnijdingen en scheuren. Controleer de wangen op
insnijdingen, scheuren en bobbels. Controleer of de
wielmoeren stevig zijn aangedraaid. Controleer de ban-
denspanning (met inbegrip van het reservewiel) terwijl
de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de verlichting controleren
terwijl u in de auto de verlichting bedient. Controleer
de controlelampjes voor de richtingaanwijzers en het
grootlicht op het instrumentenpaneel.Portiersloten
Controleer de sloten op juiste afstelling wat betreft
openen, sluiten en vergrendelen.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto. Controleer
op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of andere vloeistof-
lekkage. Ook als u een benzinelucht ruikt of lekkage
van brandstof of rem- of stuurbekrachtigingsvloeistof
vermoedt, moet direct de oorzaak worden gevonden
en gecorrigeerd.
181
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 189 of 289

CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN
VAN DE MOTOR
De motor en aandrijflijn (versnellingsbak en as) van uw
auto hebben geen lange inrijperiode nodig.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste 100 km kunt
u het beste een snelheid van 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu en dan
kort accelereren met plankgas, binnen de grenzen van
de geldende verkeersregels, een goede bijdrage tot het
inrijden. Accelereren met plankgas in een lage versnel-
ling kan slecht zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor heeft
aangebracht, is een energiebesparend smeermiddel van
een hoge kwaliteit. Houd bij het olie verversen reke-
ning met de te verwachten klimaatomstandigheden.
Raadpleeg "Onderhoudsprocedures" in "Onderhoud
van uw auto" voor de aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen. GEBRUIK GEEN NIET-REINIGENDE OF
ONVERMENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor kan de eerste paar duizend kilome-
ter een iets hoger olieverbruik hebben. Dat is bij het
inrijden normaal en duidt niet op een probleem. STARTPROCEDURES
Voordat u uw auto start: stel uw stoel in, stel de
binnen- en buitenspiegels in, doe uw veiligheidsgordel
om en verzoek eventuele passagiers ook hun veilig-
heidsriemen om te doen.
WAARSCHUWING!
Kinderen nooit alleen in het voertuig
laten. Kinderen zonder toezicht achter-
laten in een auto is om verschillende redenen
gevaarlijk. Kinderen of derden kunnen ernstige
of dodelijke verwondingen oplopen. Waarschuw
kinderen dat ze van de handrem, het rempedaal
of de versnellingshendel moeten afblijven. Laat
de sleutelhouder niet achter in het contact of een
auto en laat het contactslot niet in de stand ACC
of RUN staan. Een kind zou de elektrische raam-
bediening of andere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kunnen brengen.
Laat nooit kinderen of dieren achter in een in
de zon geparkeerde afgesloten auto, de hitte kan
ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
182
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 190 of 289

KEYLESS ENTER-N-GOMet deze functie kan de bestuurder
via een druk op de toets de contact-
schakelaar bedienen, mits de af-
standsbediening (RKE) zich in het
passagierscompartiment bevindt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
Met de knop ENGINE START/STOP (Motor Aan/Uit)
1. Zet de contactschakelaar in de stand ON door tweemaal op de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) te drukken.
2. Kijk naar het controlelampje "Wachten met star- ten" in de instrumentengroep. Raadpleeg "Instru-
mentengroep" in “Waarschuwingslampjes en mel-
dingen” voor meer informatie. Dit zal twee tot tien
seconden branden, afhankelijk van de motortempe-
ratuur. Wanneer het controlelampje "Wachten met
starten" uitgaat, is de motor gereed om te worden
gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal. Start de motor door het koppelingspedaal ingedrukt te houden terwijl u
tegelijkertijd de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) ingedrukt houdt. Laat de knop los als de
motor start.
OPMERKING: Onder zeer koude omstandigheden
kan het nodig zijn om de startmotor tot 30 seconden
te laten draaien om de motor te starten. Laat de knop los als de motor niet start. Wacht 25-30 seconden en
probeer dan opnieuw te starten.
4. Laat de motor na aanslaan nog ca. 30 seconden
stationair draaien voordat u gaat rijden. De olie kan
zo door het motorblok circuleren en de turbolader
smeren.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (Motor aan/uit)
1. Plaats nadat het voertuig tot stilstand is gekomen de keuzehendel in de stand NEUTRAL (vrij) en druk
daarna kort op de knop ENGINE START/STOP
(Motor aan/uit).
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
3. Plaats de keuzehendel in de eerste versnelling of Reverse (Achteruit) en schakel de handrem in.
OPMERKING:
Als de contactschakelaar in de stand ACC blijft staan,
zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automa-
tisch worden uitgeschakeld en de contactschakelaar in
de stand OFF worden gezet.
Als de contactschakelaar in de stand RUN blijft staan,
zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automa-
tisch worden uitgeschakeld, mits de auto stilstaat en de
motor is uitgezet.
Als de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, dient de knop
ENGINE START/STOP (Motor aan/uit) gedurende
twee seconden te worden ingedrukt voordat de motor
afslaat. De contactschakelaar blijft in de stand ACC
183UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD