FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2018 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: TIPO 5DOORS STATION WAGON, Model: FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2018Pages: 304, PDF Size: 7.65 MB
Page 121 of 304

Verplaats de hendel van D (Vooruit) naar
links, om de "sequentiële" modus in te
schakelen. De haalbare standen zijn +
(hogere versnelling) of - (lagere
versnelling). Deze standen zijn
onstabiel: de hendel keert altijd terug
naar de centrale stand.
De pook is voorzien van een knop 1
fig. 115, die ingedrukt moet worden om
de pook van P naar R te verplaatsen.
Met de contactsleutel in de stand MAR
het rempedaal intrappen en de knop 1
fig. 115 gebruiken om de pook van P in
een andere stand te plaatsen.
Druk op de knop 1 fig. 115 bij stationair
draaiende motor om van R naar P te
schakelen.
Om van N naar D te schakelen of van N
naar R moet het rempedaal worden
ingetrapt en de knop 1 op de pook
worden ingedrukt. Aanbevolen wordt
geen gas te geven en ervoor te zorgen
dat de motor stabiel stationair draait.
Schakelen van D naar N kan vanzelf en
knop 1 fig. 115 moet worden ingedrukt
om van D naar R te schakelen.
AUTOMATISCHE
RIJMODUS
Om de automatische rijmodus te
selecteren, zet u de versnellingspook in
stand D (Drive); de elektronische
transmissieregeleenheid kiest de besteoverbrengingsverhouding op basis van
rijsnelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de
weg.
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
“Kick-downfunctie”
Om snel op snelheid te komen moet
het gaspedaal volledig worden
ingetrapt, waarbij de
transmissieregeleenheid een of twee
versnellingen kan terugschakelen
(kick-down-functie).
BELANGRIJK Bij het rijden over wegen
met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.) wordt
geadviseerd de kick-down functie niet
te gebruiken.
AUTOSTICK -
Sequentiële modus
De Autostick-modus (sequentiële
schakeling), waarin de bestuurder kan
beslissen wanneer moet worden
geschakeld, wordt aanbevolen in een
aantal specifieke rijomstandigheden,
zoals rijden met een zwaar belaste auto
op een hellende weg, in sterke
tegenwind of als een zware aanhanger
wordt getrokken.
Onder deze omstandigheden verbetert
het gebruik van een lagere versnelling
de voertuigprestaties en wordt degebruiksduur van de versnellingsbak
verlengd door het schakelen te
beperken en oververhitting te
voorkomen.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.
Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op de
bekleding). De ingeschakelde
versnelling wordt weergegeven op het
display. Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive),
automatische rijmodus.
DE MOTOR STARTEN
De motor mag alleen worden gestart
met de keuzehendel in stand P of N.
Daarom moet het systeem tijdens het
starten in de stand N of P staan (deze
laatste stand komt overeen met de
vrijstand, maar de wielen van de auto
zijn daarbij geblokkeerd).
119
Page 122 of 304

WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op
de knop op de versnellingspook om
deze in de gewenste stand (D, R of
sequentieel) te plaatsen. Op het display
verschijnt de ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt
losgelaten, beweegt de auto voor- of
achteruit zodra de manoeuvre is
ingeschakeld ("creeping" effect). In dit
geval hoeft het gaspedaal niet ingedrukt
te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het
display) niet overeenstemt met de stand
van de versnellingspook, wordt dit
gemeld door het knipperen van de
betreffende letter op het paneel (er
wordt ook een geluidssignaal
afgegeven). Deze toestand moet niet
beschouwd worden als een
werkingsfout, maar eenvoudigweg als
een verzoek van het systeem om de
manoeuvre te herhalen.
DEACTIVERING
INSCHAKELING
VERSNELLING
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) of N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.Met de startschakelaar in de
MAR-stand (motor aan of uit):
moet om de versnellingspook naar
een andere stand dan P (Parkeren) of
van N of R te schakelen, het rempedaal
worden ingetrapt en de knop 1
fig. 115 op de versnellingspook worden
ingedrukt;
moet om de versnellingspook van
stand N in stand D te zetten, het
rempedaal worden ingetrapt.
In het geval van een fout of als de accu
van de auto leeg is, blijft de pook
vergrendeld in de P-stand. Om de pook
handmatig te ontgrendelen, zie de
paragraaf "Automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling
- De pook ontgrendelen" in het
hoofdstuk "In een noodgeval".
AFZETTEN VAN DE
MOTOR
Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
sleutel uit de startinrichting wordt
genomen. Als de accu van de auto leeg
is en de contactsleutel is ingebracht, is
de sleutel in het contactslot
geblokkeerd. Om de sleutel handmatig
te verwijderen, zie de paragraaf
"Automatische versnellingsbak metdubbele koppeling - Contactsleutel
verwijderen" in het hoofdstuk "In een
noodgeval".
Versies met een Stop&Start-
systeem: om de motor uit te
schakelen, moet het voertuig worden
stilgezet door de juiste druk op het
rempedaal uit te oefenen. Als de druk
niet voldoende is, schakelt de motor
niet uit. Dit kenmerk kan benut worden
om te voorkomen dat de motor afslaat
in bepaalde verkeerssituaties.
"RECOVERY" FUNCTIES
Bij een fout in de versnellingspook, zou
het display van het instrumentenpaneel
een speciaal bericht kunnen tonen
waarin de bestuurder wordt aanbevolen
te rijden zonder de pook in de P-stand
te zetten.
In dit geval zal de transmissie de
vooruitversnelling (met verminderde
prestaties) behouden, ook al wordt de
hendel in R of N geschakeld. Als de
hendel in de P-stand geschakeld wordt,
of nadat de auto uitgeschakeld is, zal
het niet meer mogelijk zijn om R of
welke vooruitversnelling dan ook te
selecteren. Neem in dat geval contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 304

BELANGRIJK
118)Gebruik de stand P (parkeren) nooit in
plaats van de parkeerrem. Schakel de
parkeerrem altijd in als de auto geparkeerd
wordt om onverwachte beweging van de
auto te voorkomen.
119)Als de stand P (Parkeren) niet is
ingeschakeld, zou de auto kunnen
bewegen en letsel kunnen veroorzaken.
Controleer, voordat de auto wordt verlaten,
dat de versnellingspook in stand P staat en
dat de parkeerrem is ingeschakeld.
120)Schakel de versnellingspook niet naar
N (Vrijstand) en zet de motor niet af
wanneer heuvelafwaarts wordt gereden.
Deze manier van rijden is gevaarlijk en
beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in
geval van wijziging van de verkeerssituatie
of het wegdek. U loopt het risico de
controle over uw auto te verliezen en
ongevallen te veroorzaken.
121)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem de sleutel mee.
BELANGRIJK
45)Zet de startinrichting in de stand MAR
en trap het rempedaal in, voordat u de
versnellingspook uit stand P (parkeren) zet.
Anders kan de versnellingspook
beschadigen.
46)Schakel altijd de handrem in als de auto
op een helling staat, VOORDAT u de pook
in P zet.47)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
stationair draait en het gaspedaal volledig is
losgelaten.
STOP/START-
SYSTEEM
(waar aanwezig)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met automatische
versnellingsbak
Bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook in
een andere stand dan R staat.
Het systeem werkt niet als de
keuzehendel in R staat, om
parkeermanoeuvres makkelijker te
maken.
121
Page 124 of 304

Als de auto heuvelopwaarts tot stilstand
wordt gebracht, wordt het uitschakelen
van de motor verhindert om de "Hill
Hold Control"-functie beschikbaar te
houden (die alleen bij draaiende motor
werkt).
Opmerking De motor kan alleen
automatisch worden afgezet na
overschrijding van een snelheid van een
snelheid van ongeveer 10 km/u. Het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden om aan te geven dat de
motor werd uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Druk op het koppelingspedaal of het
gaspedaal in om de motor weer te
starten.
Als de auto niet start als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt, de
versnellingspook in de vrijstand zetten
en de procedure herhalen. Neem, als
het probleem aanhoudt, contact op met
het Fiat Servicenetwerk.Versies met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor
weer te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische
modus - D (Drive) staat - kan de motor
weer gestart worden door de pook naar
R (Achteruit) of "AutoStick" te
verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart
worden door de pook naar R (Achteruit)
te verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door
de versnellingspook snel naar P
(Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook
uit stand P halen.
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop fig. 116 in het midden
van het dashboard om het systeem
handmatig in of uit te schakelen.Inschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door een brandend
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
Uitschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door het brandende
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
GEMISTE
AFZETOMSTANDIGHEDEN
VAN DE MOTOR
48)
Wanneer het systeem actief is, voor
meer comfort en veiligheid, en om de
uitstoot te beperken, wordt de motor in
sommige omstandigheden niet afgezet,
zoals:
nog koude motor;
116P2000024-000-000
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 125 of 304

buitengewoon lage
buitentemperatuur;
onvoldoende acculading;
bezig met regeneratie van het
roetfilter (DPF) (alleen bij
Dieselmotoren);
bestuurdersportier niet gesloten;
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet omgelegd;
ingeschakelde achteruit (bijv. bij het
parkeren);
alleen bij versies met een
automatische klimaatregeling, wanneer
een comfortabele temperatuur in het
interieur moet worden bereikt of bij
ingeschakelde MAX-DEF functie;
tijdens de inrijperiode, als het
systeem wordt geïnitialiseerd.
VOORWAARDEN
WAARONDER DE MOTOR
WEER GESTART WORDT
Uit oogpunt van comfort,
emissieregeling en veiligheid kan de
motor automatisch opnieuw worden
ingeschakeld, dus zonder tussenkomst
van de bestuurder. Dit is het geval
wanneer er voor de auto en de
klimaatregeling in de passagiersruimte
aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan, zoals:
Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleenautomatisch weer worden gestart door
het koppelingspedaal helemaal in te
trappen.
VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Stop/Start-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of het passagiersportier,
dan kan de motor alleen opnieuw
gestart worden met de startinrichting.
De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
"ENERGY SAVING"
FUNCTIE
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende enige tijd
(ongeveer 3 minuten) geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief
uit om brandstof te besparen.
In dergelijke gevallen kan de motor
alleen opnieuw gestart worden met
behulp van de startinrichting.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Stop/Start-systeem uitgeschakeld.
Zie voor storingsmeldingen de
paragraaf "Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
122)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
BELANGRIJK
122)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
48)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
123
Page 126 of 304

SNELHEIDS-
BEGRENZER
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen, druk u
op knop 1 fig. 117 op het stuurwiel.De inschakeling van het systeem wordt
aangegeven met het symbool
op
het display, samen met een speciaal
bericht en de laatst opgeslagen
snelheid. Als de elektronische
Cruise-Control eerder is geactiveerd,
moet knop 1 fig. 117 tweemaal worden
ingedrukt. Met de eerste keer indrukken
wordt de eerder ingeschakelde functie
uitgeschakeld; met de tweede keer
indrukken wordt de Snelheidsbegrenzer
ingeschakeld.
SNELHEIDSLIMIET
PROGRAMMEREN
De snelheidslimiet kan
geprogrammeerd worden zonder het
systeem in te hoeven schakelen.
Om een hogere snelheidswaardedan
de weergegeven waarde op te slaan,
kort op de knop SET + drukken. Elke
keer als de knop wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met ongeveer 1 km/h
verhoogd, als de knop ingedrukt
gehouden wordt, wordt de snelheid
stapsgewijs met 5 km/h verhoogd.
Om een lagere snelheidswaardedan de
weergegeven waarde op te slaan, kort
op de knop SET – drukken. Elke keer
als de knop wordt ingedrukt, wordt de
snelheid met ongeveer 1 km/h
verlaagd, als de knop ingedrukt
gehouden wordt, wordt de snelheid
stapsgewijs met 5 km/h verlaagd.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
SYSTEEM
Inschakeling van het systeem: druk bij
een snelheid tussen 30 en 130 km/h op
de knop SET + of SET – om de huidige
rijsnelheid in te stellen als de maximale
snelheid. Druk op de knop RES om de
maximale snelheid in te stellen op de
waarde die wordt weergegeven op het
display. De inschakeling van het
systeem wordt aangegeven met het
symbool
op het display.
Uitschakeling van het systeem: druk op
de knop CANC. De uitschakeling van
het systeem wordt aangegeven met het
symbool
op het display.
DE GEPROGRAMMEERDE
SNELHEID
OVERSCHRIJDEN
Als het gaspedaal volledig wordt
ingetrapt, kan de geprogrammeerde
snelheid overschreden worden, ook als
het systeem is ingeschakeld (bijv. om in
te halen).
Het systeem is uitgeschakeld tot de
snelheid onder de ingestelde limiet zakt,
daarna wordt het weer automatisch
ingeschakeld.
117P2000034-000-000
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 304

KNIPPEREN VAN DE
GEPROGRAMMEERDE
SNELHEID
In de volgende gevallen gaat de
geprogrammeerde snelheid knipperen:
wanneer het gaspedaal volledig is
ingetrapt en het voertuig de
geprogrammeerde snelheid heeft
overschreden;
inschakeling van het systeem na het
instellen van een limiet lager dan de
werkelijke snelheid van het voertuig;
wanneer het systeem de
voertuigsnelheid niet kan verlagen
vanwege de hellingshoek van de weg (u
hoort dan ook een geluidssignaal);
bij snelle acceleratie.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Druk op knop 1 fig. 117 om het
systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Bij inschakeling van de
elektronische Cruise-Control wordt het
systeem uitgeschakeld.
Automatische uitschakeling van het
systeem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in geval van een
systeemstoring. Neem in dat geval
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
(waar aanwezig)
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
123) 124) 125)
Om het systeem in te schakelen op
knop 1 fig. 118 drukken.
Het grijze symbool
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld.Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat. Het
is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3
eversnelling of
hoger.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Om het systeem in te schakelen op
knop 1 fig. 118 drukken;
druk, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, op
knop SET + (of SET –) en laat de knop
los om het systeem in te schakelen.
Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Als het systeem is ingesteld, wordt het
symbool (
) wit weergegeven.
11807126J0002EM
125
Page 128 of 304

Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Zodra de elektronische Cruise-Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen. Voer deze handeling alleen
uit als u de snelheid van de auto wilt
opvoeren met een hoge waarde.
Telkens als de knop SET + wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.
Snelheid verlagen
Bij ingeschakeld systeem kan de
snelheid worden verlaagd door op de
knop SET – te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verlaagdworden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
Telkens als de knop SET - wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak (waar aanwezig) moet
in modus D (Drive - automatisch), om
de eerder ingestelde snelheid op te
roepen, de knop RES (Resume) worden
ingedrukt en losgelaten.
Bij versies met handgeschakelde of
automatische versnellingsbak (waar
aanwezig) moet u in de modus
Autostick (sequentieel), om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en moet de knop RES
worden ingedrukt en losgelaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld door de parkeerrem in teschakelen wanneer het remsysteem
wordt gebruikt (door bijv. gebruik van
het ESC-systeem) of door het
koppelingspedaal in te duwen tijdens
het schakelen.
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
door het indrukken van knop 1
fig. 118 of het afzetten van de motor;
als zich een storing in de
elektronische Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken van
knop 1 fig. 118 of door de
startinrichting op STOP te zetten.
BELANGRIJK
123)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
124)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
125)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
126
STARTEN EN RIJDEN
Page 129 of 304

ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
(ACC)
(waar aanwezig)
126) 127) 128) 129) 130) 131)
49) 50) 51) 53) 53) 54) 55)
BESCHRIJVING
Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij
de functies van een gewone
cruisecontrol worden gecombineerd
met functies om een bepaalde afstand
te houden tot de voorligger.
Het systeem zorgt ervoor dat de auto
met de gewenste snelheid blijft rijden
zonder dat het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt. Daarnaast kan een
bepaalde afstand ten opzichte van de
voorligger worden gehandhaafd (deze
afstand kan door de bestuurder worden
ingesteld).
Adaptieve Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 119 bevindt,
om vast te stellen of er een andere auto
te dicht bij uw auto in de buurt komt.Het systeem zorgt bovendien voor nog
meer rijcomfort via de elektronische
Cruise-Control, die handig is tijdens het
rijden op de snelweg of op wegen met
weinig verkeer.
Het gebruik van het systeem op drukke
wegen buiten de stad of op
stadswegen levert geen voordeel op.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Als de sensor geen voorligger
waarneemt, wordt de ingestelde
snelheid gehandhaafd.
Als de sensor een voorligger
waarneemt, remt het systeem
automatisch om te voorkomen dat de
voorligger dichter dan de ingestelde
afstand wordt genaderd. Wanneer
achter een voertuig wordt gereden, zal
het systeem remmen of accelereren om
de afstand te bewaren zonder de
ingestelde snelheid te overschrijden.Het is raadzaam om het systeem in de
volgende situaties uit te schakelen:
tijdens het rijden in dichte mist, harde
regen, sneeuw, drukke of afwijkende
rijomstandigheden (bijvoorbeeld als er
wegwerkzaamheden zijn op de
snelweg);
op een weg met veel bochten, ijzige,
besneeuwde of gladde wegen of
wegen met steile beklimmingen en
afdalingen;
op een in- of uitvoegstrook of op een
afrit;
bij gebruik van een aanhanger;
als de omstandigheden het niet
toelaten om veilig te rijden met een
constante snelheid.
Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptieve Cruise
Control”
om een veilige afstand te
houden tussen voertuigen (een bericht
hierover wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”
om het voertuig
met een vooraf gekozen snelheid te
laten rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren
via de knop op het stuur (zie verderop
voor instructies).
De "elektronische Cruise-Control" past
de snelheid niet aan op voorliggers.
119P2000076-000-000
127
Page 130 of 304

Houd altijd rekening met de
verkeersomstandigheden bij het kiezen
van de snelheid.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Inschakelen
Druk kort op de knop
fig. 120 om
het systeem in te schakelen.
Als het systeem is ingeschakeld en
klaar is voor gebruik, wordt dit met een
bericht aangegeven op het display. Ook
ziet u een grijs symbool voor het
systeem (zoals weergegeven in
fig. 121 ).
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te laten als het
niet wordt gebruikt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
Uitschakelen
Als het systeem is ingeschakeld, drukt
u kort op de knop
om het systeem
uit te schakelen. Op het display
verschijnt een bijbehorend bericht.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Het systeem kan alleen worden
ingesteld als de snelheid hoger is dan
30 km/h en lager dan 160 km/h. Als de
gewenste rijsnelheid is bereikt, drukt u
op de knop SET + of SET – en de
ingestelde snelheid verschijnt op het
display.
Als het systeem is ingesteld, wordt het
bijbehorende symbool (fig. 121 ) wit
weergegeven.
Haal vervolgens uw voet van het
gaspedaal.
BELANGRIJK Als u het gaspedaal weer
indrukt, kan de ingestelde snelheid
worden overschreden.
Terwijl het gaspedaal is ingedrukt:
ziet u gedurende een paar seconden
een bericht;
kan het systeem de afstand tussen
uw auto en de voorligger niet regelen. In
dit geval wordt de snelheid uitsluitend
bepaald door de stand van het
gaspedaal.
Het systeem treedt weer in werking
zodra het gaspedaal wordt losgelaten.
Het systeem kannietworden ingesteld:
als het rempedaal is ingetrapt;
als de auto op de handrem staat;
als de remmen oververhit zijn;
120P2000060-000-000
121P2000077-000-000
128
STARTEN EN RIJDEN