sensor JEEP COMPASS 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2019, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2019Pages: 400, PDF Size: 6.72 MB
Page 10 of 400

WELKOM VAN FCA
HOE U UW INSTRUCTIEBOEKJE ONLINE KUNT
TERUGVINDEN....................... 1
HOE GEBRUIKT U DEZE
HANDLEIDING?
HOE GEBRUIKT U DEZE HANDLEIDING?......... 3Essentiële informatie................ 3
Symbolen....................... 3
WAARSCHUWING OVER DE KOP SLAAN......... 3
BELANGRIJKE OPMERKING................ 4
WAARSCHUWINGEN EN AANDACHTSPUNTEN..... 5
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE
INSTRUMENTENPANEEL................ 13
INTERIEUR........................ 14
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
SLEUTELS........................ 15Sleutelhouders................... 15
CONTACTSCHAKELAAR................. 17Keyless Enter-N-Go — Contact — indien
aanwezig...................... 17
Geïntegreerd/handmatig contact — indien
aanwezig...................... 19
Elektronisch stuurslot — indien aanwezig . . . 19
Mechanisch stuurslot — indien aanwezig . . . 19
STARTSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING — INDIEN
AANWEZIG....................... 20
Starten met afstandsbediening — indien
aanwezig...................... 20
De modus starten met afstandsbediening
activeren...................... 21
ALARMSYSTEEM — INDIEN AANWEZIG....... 21Alarm inschakelen................ 22
Alarm uitschakelen................ 22
Alarmsysteem handmatig omzeilen....... 23
PORTIEREN....................... 23Keyless Enter-N-Go — Passive Entry...... 23
Kinderslot — achterportieren.......... 26
STOELEN........................ 27Handmatig verstellen (achterbank)....... 27
Geheugenstoel — indien aanwezig....... 29
Stoelverwarming voor — indien aanwezig . . . 31
Stoelventilatie voor — indien aanwezig.... 32
40/20/40 armsteun achter - indien aanwezig . 32
HOOFDSTEUNEN.................... 33Afstellen hoofdsteun voor............ 33
Hoofdsteunen achterin.............. 34
STUURWIEL....................... 35Verstelbare stuurkolom.............. 35
Stuurverwarming — indien aanwezig...... 36
BUITENVERLICHTING.................. 36Multifunctionele hendel............. 36
Koplampschakelaar................ 36
Daglichtlampen — Indien aanwezig...... 37
Schakelaar dimlicht/grootlicht.......... 37
Regeling automatisch grootlicht — indien
aanwezig...................... 37
Lichtsignaal.................... 38
Automatisch inschakelende koplampen — indien
aanwezig...................... 38
Vertragingsduur van de koplampverlichting . . 38
Lichtverklikker - indien aanwezig........ 39
Mistlampen vóór en mistachterlichten — indien
aanwezig...................... 39
Richtingaanwijzers................. 39Hoogteverstelling koplampen — Indien
aanwezig...................... 40
Accuspaarfunctie................. 40
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS........... 40Bediening van de ruitenwissers......... 41
Regensensor — indien aanwezig........ 42
Achterruitwisser/-sproeier............ 43
KLIMAATREGELING................... 43Overzicht handmatige klimaatregeling met
touchscreen..................... 43
Functies van de klimaatregeling......... 50
Automatische temperatuurregeling (ATC) — Indien
aanwezig...................... 51
Aanwijzingen voor de bediening........ 51
RAMEN.......................... 53Bedieningselementen voor de elektrische
raambediening................... 53
Ramen automatisch volledig openen...... 53
Automatische sluitfunctie met
klembeveiliging.................. 54
Raamblokkeerschakelaar............. 54
Windgeruis..................... 54
ELEKTRISCH BEDIENBAAR ZONNEDAK MET ELEKTRISCH
BEDIENDE ZONWERING — INDIEN AANWEZIG.... 54
Zonnedak openen................. 55
Zonnedak openen — ventilatie......... 56
Zonnedak sluiten.................. 56
Openen Elektrisch Bediende Zonwering.... 56
Elektrisch bediende zonwering sluiten..... 57
Klembeveiliging.................. 57
Onderhoud van zonnedak............. 57
Werking bij uitgeschakeld contact....... 58
MOTORKAP....................... 58De motorkap openen............... 58
Motorkap sluiten.................. 58
INHOUD
8
Page 11 of 400

ACHTERKLEP....................... 59Openen....................... 59
Sluiten........................ 59
Elektrisch bediende achterklep — indien
aanwezig....................... 59
BOORDAPPARATUUR.................. 62VOEDINGSUITGANGEN............. 62
Spanningsomvormer — indien aanwezig.... 64
UW INSTRUMENTENPANEEL
LEREN KENNEN
DISPLAY IN DE INSTRUMENTENGROEP........ 65Locatie en bedieningselementen display in de
instrumentengroep................. 65
Indicator voor olieverversing — indien
aanwezig....................... 66
Schakelindicator (GSI) — indien aanwezig . . 66
Menu-items display in instrumentengroep . . 66
Dieseldisplays................... 67
Berichten roetfilter dieselmotor (DPF)..... 67
Meldingen brandstofsysteem........... 67
BOORDCOMPUTER.................... 69
WAARSCHUWINGSLAMPJES EN MELDINGEN..... 69
Rode waarschuwingslampjes........... 70
Gele waarschuwingslampjes........... 73
Gele controlelampjes............... 78
Groene controlelampjes.............. 80
Witte controlelampjes............... 81
Blauwe controlelampjes.............. 83
Grijze controlelampjes.............. 83
BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II......... 83Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid................... 84
EMISSIECONTROLE- EN
ONDERHOUDSPROGRAMMA'S............. 84
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN.............. 86Antiblokkeersysteem (ABS)........... 86
Elektronisch remregelsysteem.......... 87
ONDERSTEUNENDE RIJSYSTEMEN........... 96Dodehoekbewaking — indien aanwezig.... 96
Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking - indien aanwezig....... 100
Bandenspanningscontrolesysteem....... 103
VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN.... 108Beveiligingssystemen voor inzittenden.... 108
Belangrijke veiligheidsmaatregelen...... 108
Veiligheidsgordelsystemen........... 110
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS)..... 117
Kinderzitjes — Kinderen veilig vervoeren . . 136
Vervoer van huisdieren............. 151
VEILIGHEIDSTIPS................... 152Passagiers vervoeren............... 152
Uitlaatgas..................... 152
Aanbevolen veiligheidscontroles in de auto . 153
Veiligheidscontroles buiten de auto...... 154
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.................. 156Normaal starten — benzinemotor....... 156
De motor uitschakelen............. 158
Normaal starten — dieselmotor........ 158
AANBEVELINGEN VOOR INRIJDEN........... 160
HANDREM....................... 161
Elektrische handrem (EPB)........... 161
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG....................... 163
Schakelen..................... 164
Terugschakelen.................. 165Parking (parkeren)................ 166
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG....................... 167
Sleutelblokkering................. 168
Blokkeersysteem rem/transmissie....... 169
Negentraps automatische versnellingsbak . . 169
WERKING VAN DE VIERWIELAANDRIJVING - INDIEN
AANWEZIG....................... 175
Actieve aandrijving van Jeep.......... 175
SELEC-TERRAIN — INDIEN AANWEZIG........ 177Gids Selecteren modus............. 177
STOP/START-SYSTEEM - INDIEN AANWEZIG..... 178Bedrijfsmodi................... 178
Handmatig activeren/deactiveren....... 179
ACTIEVE SNELHEIDSBEGRENZER - INDIEN
AANWEZIG....................... 180
Activering..................... 180
De ingestelde snelheid overschrijden..... 180
Uitschakelen................... 181
CRUISECONTROL — INDIEN AANWEZIG....... 181Activeren..................... 182
De gewenste snelheid instellen........ 182
Snelheid hervatten............... 182
Deactiveren.................... 182
ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) — INDIEN
AANWEZIG....................... 182
De functie in- of uitschakelen......... 183
Gewenste ACC-snelheid instellen....... 183
Hervatten..................... 184
Ingestelde snelheid aanpassen......... 184
Volgafstand instellen in ACC.......... 185
PARKSENSE PARKEERSENSOREN ACHTER — INDIEN
AANWEZIG....................... 186
ParkSense sensoren............... 186
ParkSense waarschuwingsscherm....... 186
9
Page 12 of 400

ParkSense in- en uitschakelen......... 187
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................... 187
PARKSENSE PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER —
INDIEN AANWEZIG................... 188
ParkSense sensoren............... 189
ParkSense in- en uitschakelen......... 189
Waarschuwingssysteem afstand aan de
zijkant....................... 190
ACTIEF PARKEERHULPSYSTEEM PARKSENSE — INDIEN
AANWEZIG....................... 192
Het actieve parkeerhulpsysteem ParkSense in- en
uitschakelen................... 193
De parkeerplaats verlaten............ 194
RIJSTROOKDETECTIE — INDIEN AANWEZIG.... 196Werking van rijstrookdetectie.......... 196
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen..... 196
Waarschuwingsbericht rijstrookdetectie . . . 197
Status van rijstrookdetectie wijzigen..... 199
PARKVIEW ACHTERUITRIJCAMERA — INDIEN
AANWEZIG....................... 199
BRANDSTOF TANKEN................. 200
Noodontgrendeling voor brandstofvulklep . . 202
BRANDSTOF TANKEN — DIESELMOTOR....... 203AdBlue (UREUM) — indien aanwezig.... 204
TREKKEN VAN EEN AANHANGER........... 207Begrippen voor het trekken van een
aanhanger..................... 207
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten).............. 209
Vereisten voor het trekken van de
aanhanger.................... 210
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER...... 211Slepen van deze auto achter een ander
voertuig...................... 211Slepen achter een camper — modellen met
voorwielaandrijving (FWD)........... 211
Slepen achter een camper – 4X4 modellen . . 212
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN......... 213
GLOEILAMPEN VERVANGEN.............. 213
Vervangingslampen............... 213
HID-koplampen — indien aanwezig...... 215
Gloeilampen buitenverlichting vervangen . . 215
ZEKERINGEN...................... 220Algemene informatie.............. 220
Plaats van de zekeringen............ 220
Verdeeleenheid/zekeringen
motorcompartiment............... 220
Zekeringen in het motorcompartiment/
Hulpsysteem................... 224
Interieur, zekeringen............... 225
Verdeeleenheid zekeringen/relais
bagageruimte................... 226
WIELEN VERWISSELEN EN GEBRUIK VAN DE KRIK. . 228Plaats van krik en reservewiel......... 228
Voorbereidingen voor het opkrikken...... 230
Instructies bij opkrikken............ 230
Origineel wiel monteren............. 233
EC verklaring van conformiteit......... 234
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van de
krik......................... 236
BANDENSERVICEKIT — INDIEN AANWEZIG..... 237
STARTEN MET STARTKABELS............. 243
Voorbereiding voor het starten met
startkabels..................... 243
Starten met startkabels............. 244
TANKEN IN NOODGEVALLEN.............. 246OVERVERHITTING VAN DE MOTOR.......... 246
SCHAKELHENDEL ONTGRENDELEN.......... 247
EEN VASTZITTENDE AUTO WEER VRIJ KRIJGEN . . . 247
SLEPEN VAN EEN AUTO MET PECH......... 249
Zonder sleutelhouder.............. 250
Modellen met voorwielaandrijving (FWD) — met
sleutelhouder................... 250
4X4-Modellen................... 250
Sleepogen..................... 251
Gebruik van sleepogen............. 252
UITGEBREID ONGELUKKENRESPONSSYSTEEM
(EARS)......................... 253
EVENT DATA RECORDER (EDR)............ 253
SERVICE EN ONDERHOUD
GEPLAND ONDERHOUD................ 2541.4-liter benzinemotor............. 254
2.4-liter benzinemotor............. 258
Dieselmotoren.................. 262
MOTORCOMPARTIMENT............... 2671.4-liter motor.................. 267
2.4-liter motor.................. 268
2.0-liter dieselmotor............... 269
1.6-liter dieselmotor............... 270
Oliepeil controleren............... 271
Vloeistof voor ruitenwisser bijvullen...... 272
Onderhoudsvrije accu.............. 272
DEALERSERVICE.................... 273Onderhoud van de airconditioning...... 273
Wisserbladen................... 274
Uitlaatsysteem.................. 274
Koelsysteem................... 276
Remsysteem................... 276
Handgeschakelde versnellingsbak — indien
aanwezig...................... 278
INHOUD
10
Page 44 of 400

Wasem
Duw de hendel omhoog naar de stand MIST
en laat hem los voor één wisbeweging.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezig
Deze voorziening detecteert regen of sneeuw
op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers in. De functie is vooral handig
wanneer spatwater van de weg of water dat
van de ruitenwissers van een voorliggende
auto wordt geblazen, op de voorruit terecht-
komt. Draai het uiteinde van de multifuncti-
onele hendel naar een van de twee standen
om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand één is het minst gevoeligen wisserintervalstand twee is het meest ge-
voelig. Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand O (off (uit)) als u het systeem niet wilt
gebruiken.
OPMERKING:
• De regensensor werkt niet wanneer de rui-
tenwisserschakelaar in de stand voor lage
of hoge snelheid staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensensor
mogelijk niet goed.
• Het gebruik van was- of siliconenhoudende
producten kan de prestaties van de regen-
sensor beïnvloeden.
• De regensensor kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect systeem, raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
uw instructieboekje voor meer informatie.
Het regensensorsysteem is voorzien van be-
schermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:•Verandering stand van het contact— Als het
regensensorsysteem is ingeschakeld en het
contact wordt uit- en ingeschakeld, wordt
de automatische inschakeling van de rui-
tenwissers onderdrukt totdat de rijsnelheid
hoger is dan 3 mph (5 km/u) of de ruiten-
wisserschakelaar uit en weer in de interval-
stand wordt gezet.
•Versnellingsbak in neutraalstand— Het re-
gensensorsysteem werkt niet als de ver-
snellingsbak in de neutraalstand staat bij
snelheden van 3mph (5 km/u) of minder,
tenzij de ruitenwisserschakelaar in een an-
dere stand wordt gezet of de versnellings-
hendel uit de neutraalstand wordt gezet.
In de modus Starten op afstand— Op voertui-
gen die zijn uitgerust met de functie voor
starten op afstand werkt de regensensor niet
als het voertuig in de modus Starten op
afstand staat. Als de bestuurder in het voer-
tuig zit en de contactschakelaar in de stand
ON/RUN heeft gezet, dan kan de werking van
de regensensor worden hervat als deze is
geselecteerd en er geen andere belemme-
rende omstandigheden zijn (eerder vermeld).
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
42
Page 62 of 400

Wanneer u een van bovenstaande methoden
gebruikt, wordt:
• De achterklep geopend als de achterklep
volledig is gesloten.
• De achterklep gesloten als de achterklep
volledig is geopend.
• De beweging van de achterklep omgekeerd
wanneer de achterklep wordt geopend of
gesloten.
Met de sleutelhouder en de schakelaar op de
dakconsole opent u de achterklep wanneer
de achterklep is vergrendeld. De handgreep
aan de buitenkant kunt u alleen gebruiken
wanneer de achterklep is ontgrendeld. Druk
tweemaal binnen vijf seconden op de knop op
de sleutelhouder om de achterklep te openen
of sluiten.
Als u tweemaal op de achterklepknop van de
sleutelhouder drukt, knipperen de richting-
aanwijzers tweemaal om aan te geven dat de
achterklep wordt geopend of gesloten (indien
Flash Lamps with Lock (Verlichting knippert
bij vergrendelen) is ingeschakeld in de instel-
lingen van Uconnect) en klinken de piepto-
nen van de achterklep. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in hethoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
OPMERKING:
• Controleer voordat u de achterklep sluit of u
de sleutel hebt, omdat de achterklep mo-
gelijk wordt vergrendeld.
• Met de vergrendel-/ontgrendelschakelaar
op de binnenzijde van het portierpaneel of
de vergrendel-/ontgrendelschakelaar op de
sleutelhouder kunt u de achterklep ver-
grendelen of ontgrendelen. De achterklep
kan niet worden vergrendeld of ontgrendeld
via de handmatige portiervergrendeling op
de portieren of de slotcilinder aan de bui-
tenzijde van het portier.
Het voertuig vergrendelen
WAARSCHUWING!
Tijdens het elektrisch bedienen bestaat er
risico van letsel of materiële schade. Zorg
ervoor dat de baan van de elektrisch be-
diende achterklep vrij is van obstakels.
Controleer voordat u gaat rijden of de ach-
terklep is gesloten en vergrendeld.OPMERKING:
• De achterklep kan niet elektrisch worden
geopend of gesloten als de versnellingshen-
del in een versnelling staat of de rijsnelheid
hoger is dan 0 km/u (0 mph).
• Wanneer een of ander obstakel de elek-
trisch bediende achterklep hindert bij het
openen of sluiten, beweegt de klep automa-
tisch in de omgekeerde richting, als het
obstakel voldoende weerstand biedt.
• Aan de zijkanten van de achterklepopening
zijn beknellingsensoren aangebracht. Wan-
neer er lichte druk op deze strips wordt
uitgeoefend, beweegt de achterklep terug
naar de geopende stand.
• Als de elektrisch bediende achterklep tij-
dens eenzelfde beweging op meerdere ob-
stakels stuit, stopt het systeem automa-
tisch. Als dit gebeurt, moet u de achterklep
handmatig openen of sluiten.
• De elektrische bediening van de achterklep
werkt niet bij temperaturen onder −30 °C
( −22 °F) of boven 65 °C (150 °F). Verwij-
der eventueel sneeuw of ijs vanaf de ach-
terklep voordat u op een schakelaar voor de
elektrisch bediende achterklep drukt.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
60
Page 80 of 400

LET OP!
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
— Waarschuwingslampje storing trek-
haak — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer een storing
met de trekhaak is opgetreden. Neem contact
op met een erkende dealer voor onderhoud.
Gele controlelampjes
— Controlelampje 4WD Low — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid te
draaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving — indien aanwezig" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie of de werking en het gebruik van vier-
wielaandrijving.
— Controlelampje 4WD-vergrendeling
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOCK (vergrendeld)
staat van de vierwielaandrijving. De aandrijf-
assen vóór en achter zijn samen mechanisch
vergrendeld waardoor de voor- en achterwie-
len worden gedwongen om bij dezelfde snel-
heid te draaien.Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie of de werking en
het gebruik van vierwielaandrijving.
— Controlelampje storing actieve
snelheidsbegrenzer — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer er een storing is gedetecteerd in de
actieve snelheidsbegrenzer.
— Controlelampje reiniging roetfilter
(DPF) — alleen dieselmodellen met DPF
(indien aanwezig)
Dit controlelampje gaat branden, of er ver-
schijnt een bericht om aan te geven dat het
DPF-systeem achtergebleven vuil (roetdeel-
tjes) middels het regeneratieproces dient te
verwijderen. Het lampje/bericht wordt niet
ingeschakeld tijdens elke DPF-regeneratie,
maar alleen wanneer de rijomstandigheden
vereisen dat de bestuurder wordt gewaar-
schuwd. Houd de auto in beweging tot het
regeneratieproces voorbij is, om het symbool
uit te schakelen. Het proces duurt gemiddeld
15 minuten.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
78
Page 91 of 400

Elektronische remkrachtverdeling (EBD)
Deze functie regelt de verdeling van het rem-
koppel over de voor- en achteras door de
remdruk op de achteras te begrenzen. Dit
wordt gedaan om overmatige wielslip van de
achterwielen en instabiliteit van het voertuig
te voorkomen, en om te voorkomen dat ABS
eerder ingrijpt op de achteras dan op de
vooras.
Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem
op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van
het wegdek. Wanneer het ERM-systeem vast-
stelt dat de mate waarin de hoek van het
stuur verandert, en de snelheid van het voer-
tuig voldoende zijn om het wiel op te tillen,
wordt er bijgeremd en kan het motorvermo-
gen worden verminderd. Zo wordt de kans
kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kan
de kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild alsgevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen
voorkomen dat een wiel wordt opgetild of
de auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ERM nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijom-
standigheden. ESP corrigeert over- en onder-
sturen van het voertuig door het/de juiste
wiel(en) af te remmen. Zo wordt tegenge-
stuurd bij onder- of oversturen. Ook kan hetmotorvermogen worden verminderd om het
voertuig te helpen bij het handhaven van de
juiste rijrichting.
ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rij-
richting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
• Overstuur — het voertuig draait meer dan
correct is voor de stand van het stuur.
• Onderstuur — het voertuig draait minder
dan correct is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESC (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
het ESC-systeem wordt geactiveerd. Het
controle-/storingslampje ESC knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje ESC gaat knipperen
tijdens het optrekken, neem dan gas terug en
rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de toe-
stand van het wegdek aan.
89
Page 98 of 400

Ready Alert Braking (RAB)
Ready Alert Braking (anticiperend remsys-
teem) kan de tijd verkorten die nodig is om bij
een noodstop de volle remkracht te bereiken.
Het systeem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat. EBC be-
reidt het remsysteem voor op een noodstop.
Stabilisatie-inrichting aanhanger (TSC)
ASR maakt gebruik van sensoren in de auto
die het gevaarlijk slingeren van de aanhanger
detecteren. ASR neemt de nodige maatrege-
len om het slingeren te stoppen. ASR wordt
automatisch ingeschakeld wanneer een ge-
vaarlijk slingerende aanhanger wordt gede-
tecteerd.
OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trek-
ken van een aanhanger altijd voorzichtig tewerk en volg de aanbevelingen voor het dis-
selgewicht van de aanhanger. Raadpleeg de
paragraaf "Trekken van een aanhanger" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.
Wanneer ASR is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje ESC, wordt het mo-
torvermogen verlaagd en voelt u dat de wielen
afzonderlijk worden afgeremd om te proberen
het slingeren van de aanhanger te stoppen.
Wanneer het ESP-systeem in de stand "Par-
tial Off" (gedeeltelijk uit) of "Full Off" (volle-
dig uit) staat, is TSC uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geacti-
veerd, rem dan af, zet de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant
en verdeel de lading van de aanhanger
opnieuw om het slingeren tegen te gaan.
ONDERSTEUNENDE
RIJSYSTEMEN
Dodehoekbewaking — indien aanwezig
Het systeem voor dodehoekbewaking maakt
gebruik van twee radarsensoren in de achter-
bumper en detecteert motorvoertuigen (au-
to's, vrachtwagens, motorfietsen, etc.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.
Detectiezones achter
VEILIGHEID
96
Page 99 of 400

Na het starten van de auto gaat het waarschu-
wingslampje van de dodehoekbewaking in de
beide buitenspiegels kort branden om de be-
stuurder te laten weten dat het systeem is
geactiveerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer naar een
van de vooruitversnellingen of de achteruit-
versnelling is geschakeld en worden in de
stand-by-modus gezet wanneer naar de par-
keerstand (PARK) is geschakeld.
De detectiezone van de dodehoekbewaking
bestrijkt een rijstrook van 3,8 m (12 ft) breed
aan beide zijden van het voertuig. De zone-
lengte begint bij de buitenspiegel en bestrijkt
een gebied tot ongeveer 3 m (10 ft) achter de
achterbumper van de auto. Het systeem be-
waakt de detectiezones aan beide zijden van
de auto vanaf het moment dat een snelheid
van ongeveer 10 km/u (6 mph) of hoger is
bereikt en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
• De dodehoekbewaking waarschuwt de be-
stuurder NIET voor snel naderende voertui-
gen die zich buiten de detectiezones bevin-
den.• De detectiezone van de dodehoekbewaking
VERANDERT NIET wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als aan uw auto
een aanhanger is gekoppeld, moet u zelf
kijken of de rijbaan naast u vrij is voor zowel
uw auto als de aanhanger, voordat u van
rijbaan wisselt. Wanneer de aanhanger of
een ander object (bijvoorbeeld een fiets)
uitsteekt aan de zijkant van uw auto, is het
mogelijk dat het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft branden zolang
naar een vooruitversnelling is geschakeld.
Mogelijk moet u het BSM-systeem hand-
matig uitschakelen om een verkeerde de-
tectie te voorkomen. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
• De waarschuwingslampjes van het systeem
voor dodehoekbewaking (BSM) in de bui-
tenspiegel kunnen uitvallen (knipperen)
wanneer een motorfiets of een klein voor-
werp gedurende een langere periode (lan-
ger dan enkele seconden) zich aan de zij-
kant van het voertuig bevindt.Voor een correcte werking van de dodehoek-
bewaking moet de achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden, vrij zijn
van sneeuw, ijs en vuil. De achterkant van de
auto waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door vreemde
voorwerpen (bumperstickers, fietsendrager,
enz.)
De dodehoekbewaking geeft een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Als vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van de auto
waarvoor een waarschuwing geldt, zal ook
een geluidssignaal klinken. Wanneer de rich-
tingaanwijzer is ingeschakeld en tegelijker-
tijd aan dezelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de visuele
waarschuwing als een geluidssignaal (weer-
)gegeven. Tegelijkertijd met de weergave van
het geluidssignaal wordt het geluid van de
radio (indien ingeschakeld) gedempt.
97
Page 101 of 400

Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is be-
doeld als hulpmiddel voor de bestuurder bij
het achteruit wegrijden uit parkeerplaatsen,
waarbij het zicht op naderende voertuigen
mogelijk wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats totdat de
achterzijde van de auto is vrijgekomen. Het
RCP-systeem heeft nu naar links en rechts
vrij zicht op passerende voertuigen en zal de
bestuurder waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert.
RCP bewaakt de detectiezones achter aan
beide zijden van de auto op objecten die zich
met een minimale snelheid van ongeveer
3 mph (5 km/u) naar de auto toe bewegen, tot
objecten die zich met een maximale snelheid
van ongeveer 20 mph (32 km/u) verplaatsen,
zoals bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING:
Op parkeerplaatsen kunnen naderende voer-
tuigen aan het zicht worden onttrokken door
links en rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd door andere
objecten of voertuigen, zal het systeem niet
in staat zijn de bestuurder te waarschuwen.Wanneer het RCP-systeem actief is en naar
de achteruitversnelling is geschakeld, wordt
de bestuurder gewaarschuwd door zowel vi-
suele als geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
De Rear Cross Path detectie (RCP) dient
niet als achteruitrijhulp. Het systeem is
uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de
bestuurder bij het detecteren van nade-
rende voertuigen in parkeersituaties. Ga
altijd voorzichtig te werk tijdens het ach-
teruitrijden, ook als u RCP gebruikt. Con-
troleer het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en wees be-
dacht op voetgangers, dieren, andere voer-
tuigen, obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er een ri-
sico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes (stan-
daard instelling)
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld
aan de zijde van de auto waarvoor een waar-
schuwing geldt, zal ook een geluidssignaal
klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is in-
geschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
99