Lancia Flavia 2012 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Flavia, Model: Lancia Flavia 2012Pages: 257, PDF Size: 2.8 MB
Page 171 of 257

van het systeem te profiteren moet u
het rempedaal tijdens de noodstop
ononderbroken intrappen. Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra
u het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Het BAS kan niet voorkomen datde auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur. De effecti-
viteit van de remmen wordt door
BAS niet verder verhoogd dan de
remmen, banden en grip van de
auto toelaten.
Het BAS voorkomt geen ongeluk-
ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-
planing.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van uzelf of anderen
in gevaar brengt. ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGEL-
SYSTEEM (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaar-
heid en stabiliteit van de auto onder
diverse rijomstandigheden. ESP cor-
rigeert over- en onderstuur van het
voertuig door het juiste wiel af te rem-
men. Zo wordt tegengestuurd bij
onder- of overstuur. Ook kan het mo-
torvermogen worden verminderd om
het voertuig te helpen bij het handha-
ven van de juiste rijrichting. ESP be-
paalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder ge-
wenste rijrichting. Het systeem verge-
lijkt deze baan dan met de werkelijke
rijrichting van het voertuig. Wanneer
de werkelijke baan niet overeenkomt
met de gewenste baan, remt ESP het
juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
Overstuur: de auto reageert in
bochten te sterk op de stand van het
stuurwiel.
Onderstuur: de auto reageert in bochten onvoldoende op de stand
van het stuurwiel.
WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. ESP kan
evenmin ongelukken voorkomen die
het gevolg zijn van het verlies van de
controle over het voertuig doordat
het rijgedrag niet is aangepast aan
de omstandigheden. Alleen een op-
lettende en bekwame bestuurder
met een veilige rijstijl kan ongeluk-
ken voorkomen. Gebruik de moge-
lijkheden van een auto met ESP
nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
brengt.
164
Page 172 of 257

Bedrijfsmodi van ESP
Bij alle auto's met ESP kan uit de
volgende ESP-bedrijfsmodi worden
gekozen:
ESP ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van
de ESP. Als de auto wordt gestart,
bevindt het ESP-systeem zich in deze
modus. Deze modus dient te worden
gebruikt onder vrijwel alle rijomstan-
digheden. Het ESP mag alleen om
specifieke redenen in de bedrijfsmo-
dus "Partial Off" (gedeeltelijk uit)
worden geschakeld, zoals hieronder
wordt beschreven.
Gedeeltelijke ESP-modus
Deze modus wordt ingeschakeld door
kort op de schakelaar “ESP uit” te
drukken (in de onderste rij schake-
laars onder de bedieningselementen
van de verwarming/airconditioning).
In de modus "gedeeltelijk uit" is het
ASR-gedeelte van het ESP uitgescha-
keld, behalve de functie "beperkte
slip", zoals beschreven in het hoofd-
stuk over ASR. Het controle-/
storingslampje ESP brandt. Alle ove-
rige stabiliteitsfuncties van het ESP
werken normaal, met uitzonderingvan de reductie van het motorvermo-
gen. Deze modus is bedoeld voor situ-
aties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en
waar de wielen sneller moeten draaien
dan het ESP normaal gesproken zou
toestaan, om weer grip te krijgen.
Om het ESP weer in te schakelen,
drukt u kort op de toets "ESP uit.
Hierdoor wordt de normale bedrijfs-
modus "ESP aan" hersteld.
WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESP-modus is de
ESP-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die het
ESP-systeem biedt, neemt hierdoor
af.
OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rij-
den met sneeuwkettingen, bij het
wegrijden in diepe sneeuw, zand of
grind te verbeteren, is het raad-
zaam de functie "Gedeeltelijk uit"
in te schakelen door kort op de
toets "ESP uit" te drukken. Wan-
neer er geen reden meer is om de
modus "Gedeeltelijk uit" te ge-
bruiken, drukt u kort op de scha-
kelaar "ESP uit" om het ESP weer
in te schakelen. Dit is ook mogelijk
tijdens het rijden.
CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP
UIT
Het controle-/
storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) in de in-
strumentengroep gaat branden wan-
neer de contactschakelaar in de stand
ON wordt gezet. Als de motor draait,
behoort dit lampje uit te gaan. Wan-
neer controle-/storingslampje ESP
continu blijft branden terwijl de mo-
Schakelaar ESP Uit
165
Page 173 of 257

tor draait, is een storing gedetecteerd
in het ESP-systeem. Als het lampje
blijft branden nadat er verschillende
keren is gestart en u meerdere kilome-
ters hebt gereden met een snelheid
boven 48 km/u, dient u zo snel moge-
lijk contact op te nemen met uw er-
kende dealer om het probleem te laten
opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in
de instrumentengroep) begint te
knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt ge-
activeerd. Het controle-/
storingslampje ESP knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken,
neem dan gas terug en rijd verder
terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampje ESP
en het controlelampje "ESP uit"
gaan altijd kort branden wanneer
de contactschakelaar in de stand
ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contact-schakelaar in de stand ON wordt
gezet, wordt het ESP-systeem in-
geschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
Het controlelampje "ESP
uit" geeft aan dat het elek-
tronische stabiliteitsregelsys-
teem (ESP) is uitgeschakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor de veiligheid en goede rijeigen-
schappen is een juiste bandenspan-
ning absoluut noodzakelijk. Als de
bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen: Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een onjuiste bandenspanning is
gevaarlijk en kan leiden tot onge-
lukken.
Bij een te lage bandenspanning
veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-
ken.
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Voorwer-
pen op de weg en gaten in het
wegdek kunnen de banden be-
schadigen waardoor ze lek raken.
Banden met een te hoge of te lage
spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde
spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verliezen.
(Vervolgd)
166
Page 174 of 257

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Als de bandenspanning van de
linkerbanden verschilt van die
van de rechterbanden kan de auto
naar links of rechts gaan trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de
voorgeschreven spanning (voor
koude banden) zijn.
Slijtage en brandstofverbruik
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
korten de levensduur het loopvlak,
waardoor de banden eerder vervan-
gen moet worden. Door een te lage
bandenspanning wordt ook de rol-
weerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
aan het rijcomfort. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schok-
kerig en oncomfortabel. BANDENSPANNING
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Bij sommige auto's wordt aanvullende
informatie over bandenspanningen
gegeven voor wanneer de auto niet tot
het maximale laadvermogen beladen
is. In dat geval treft u de overeenkom-
stige bandenspanningen aan in het
hoofdstuk "Aanvullende informatie
over bandenspanning" van deze
handleiding.
Controleer de bandenspanning ten
minste één keer per maand en vul de
banden indien nodig met lucht. Con-
troleer de banden tegelijkertijd op
slijtage of zichtbare schade. Gebruik
een bandenspanningsmeter van goede
kwaliteit om de bandenspanning te
controleren. Een visuele schatting van
de bandenspanning volstaat niet. Ra-
diaalbanden lijken soms de juiste
spanning te hebben terwijl de span-
ning onvoldoende is.
LET OP!
Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop terug.
Hierdoor voorkomt u dat het ventiel
beschadigd raakt door binnendrin-
gend vocht of vuil.
De voorgeschreven bandenspannings-
waarden gelden altijd voor "koude
banden". De banden zijn "koud" als
ten minste 3 uur niet met de auto is
gereden, of minder dan 1,6 km na een
periode van 3 uur stilstaan. De span-
ning van een koude band mag nooit
hoger zijn dan de maximumspanning
die op de wang van de band staat
vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver-
schillend zijn, aangezien de banden-
spanning varieert met de tempera-
tuur.
De bandenspanning verloopt onge-
veer 7 kPa per 7°C temperatuurver-
andering. Houd hier rekening mee
wanneer u de bandenspanning meet
in een garage, met name in de winter.
167
Page 175 of 257

Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20°C en de buitentemperatuur
0°C bedraagt, moet u de bandenspan-
ning verhogen met 21 kPa, gelijk aan
7 kPa voor elke 7°C temperatuurver-
schil.
Tijdens gebruik kan de bandenspan-
ning onder invloed van de tempera-
tuur 13 tot 40 kPa oplopen. Laat in
dat geval NOOIT lucht uit de banden
lopen, aangezien de bandenspanning
anders te laag wordt.
Bandenspanning bij hogere
rijsnelheden
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
binnen de geldende snelheidslimiet.
Wanneer de snelheidslimiet en om-
standigheden het toelaten om met
hoge snelheden te rijden, is de juiste
bandenspanning erg belangrijk. Mo-
gelijk moet u de bandenspanning ver-
hogen en de belading van de auto
verminderen als u met hoge snelheden
wilt rijden. Neem contact op met de
bandenfabrikant of de erkende ban-
denleverancier voor informatie overde aanbevolen veilige rijsnelheid, de
juiste belading en de correcte banden-
spanning.
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een
maximaal beladen auto is gevaar-
lijk. De extra belasting op uw ban-
den kan lekkage of een klapband
veroorzaken. Dit kan leiden tot een
ernstig ongeval. Rij niet sneller dan
120 km/u in een auto die tot het
maximale laadvermogen is beladen.
RADIAALBANDENWAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van ra-
diaalbanden en andere bandentypes
heeft een negatieve invloed op het
weggedrag van uw auto. Dit stabili-
teitsverlies kan ongevallen veroorza-
ken. Als u radiaalbanden gebruikt,
moeten dat er altijd vier zijn. Com-
bineer ze nooit met andere banden-
types. Een gat of scheur in het loopvlak van
een radiaalband is mogelijk nog te
repareren, in tegenstelling tot schade
aan de wang van de band. Raadpleeg
uw erkende bandenleverancier voor
reparatie van radiaalbanden.
DOORSLIPPEN VAN DE
WIELEN
Als u vast komt te zitten in modder,
zand, sneeuw of ijs, mag u de wielen
niet sneller dan 48 km/u of meer dan
30 seconden continu laten draaien
zonder te stoppen.
Raadpleeg "Een vastzittende auto los-
rijden" in "Wat te doen in noodgeval-
len" voor meer informatie.
168
Page 176 of 257

WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen
is gevaarlijk. De krachten die vrijko-
men bij te hoge wielsnelheden kun-
nen de banden beschadigen of lek
raken. Er kan een band exploderen,
waardoor iemand gewond kan ra-
ken. Laat de wielen van uw auto niet
met een hogere snelheid dan
48 km/u of langer dan 30 seconden
continu doorslippen. Zorg er ook
voor dat er geen personen aanwezig
zijn in de nabijheid van een door-
slippend wiel, ongeacht de snelheid
waarmee het wiel ronddraait.
BANDENSLIJTAGE-
INDICATOREN
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen te bepalen wan-
neer uw banden moeten worden ver-
vangen. Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze worden zicht-
baar als de profieldiepte nog slechts
2 mm bedraagt. Als het loopvlak is
versleten tot op de bandenslijtage-
indicatoren, moet de band worden
vervangen.
LEVENSDUUR VAN
BANDEN
De levensduur van een band is afhan-
kelijk van verschillende factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot:
Rijstijl
Bandenspanning
Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen
na zes jaar te worden vervangen,
ongeacht het resterende profiel op de
banden. Als u deze waarschuwing
niet in acht neemt, kan een klap-
band het gevolg zijn. U kunt dan de
controle over de auto verliezen en
een ongeval met ernstig of zelfs do-
delijk letsel veroorzaken.
Bewaar banden die niet worden ge-
bruikt op een koele, droge en donkere
plaats. Voorkom dat de banden in
aanraking komen met olie, vet en
benzine.
VERVANGENDE BANDEN
De banden van uw nieuwe auto bie-
den een optimale balans tussen ver-
schillende eigenschappen. Controleer
daarom de banden regelmatig op de
juiste bandenspanning en op slijtage.
De fabrikant raadt ten zeerste aan dat
u, indien nodig, de oorspronkelijke
banden laat vervangen door banden
met dezelfde maat, van dezelfde kwa-
liteit en met hetzelfde prestatievermo-
gen. Raadpleeg de paragraaf
"Bandenslijtage-indicatoren" voor
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
169
Page 177 of 257

meer informatie hierover. U kunt de
juiste bandenmaat aflezen op de
band- en beladingsinformatiesticker.
De belastingsindex en het snelheids-
symbool vindt u op uw
kentekenbewijs/logboek.
Wij raden u aan de twee voorbanden
of de twee achterbanden gelijktijdig
als paar te laten vervangen. Het ver-
vangen van slechts één band kan het
rijgedrag van uw auto sterk beïnvloe
den. Wanneer u een wiel vervangt,
moet u ervoor zorgen dat de specifica-
ties van het nieuwe wiel overeenko-
men met die van het originele wiel.
Wij raden u aan contact op te nemen
met de bandenfabrikant of een er-
kende bandenleverancier voor alle
vragen omtrent de juiste band. Wan-
neer u een ander type band monteert,
kan dat de veiligheid, de wegligging
en het rijgedrag van uw auto nadelig
beïnvloeden.
WAARSCHUWING!
Gebruik geen ander type band ofwielmaat of een band met een an-
dere belastingsindex dan voor uw
auto is voorgeschreven. Door
sommige niet-goedgekeurde ban-
den en wielen gecombineerd te ge-
bruiken verandert u mogelijk de
dimensies en eigenschappen van
de wielophanging, waardoor de
besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan
onvoorspelbaar weggedrag en ex-
tra belasting van de stuurinrich-
ting en de wielophanging veroor-
zaken. U kunt dan de controle
over de auto verliezen en een on-
geval met ernstig of zelfs dodelijk
letsel veroorzaken. Kies daarom
uitsluitend banden en wielmaten
met een belastingsindex die voor
uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik nooit een band met een
lagere belastingsindex of capaci-
teit dan die van de banden waar-
mee uw auto oorspronkelijk is uit-
gerust. Als u een band met een
lagere belastingsindex gebruikt,
kan de band te zwaar worden be-
last en lek raken. U kunt hierdoor
de controle over de auto verliezen
een aanrijding veroorzaken.
Wanneer uw banden niet geschikt
zijn voor uw rijsnelheid, kan dat
een klapband veroorzaken en
kunt u de controle over de auto
verliezen.LET OP!
Het monteren van een band met een
afwijkende bandenmaat kan ervoor
zorgen dat de aanduiding van de
snelheidsmeter en de kilometerteller
niet langer juist zijn.
170
Page 178 of 257

SNEEUWKETTINGEN
Voor banden met maat 215/55 R18
95H op 18 x 7,0-wielen met een in-
persdiepte van 40 mm, worden
sneeuwkettingen van het type Secu-
rity Chain Company (SCC) Super Z6
low profile (art.nr. SZ-139) of een
vergelijkbaar type aanbevolen.LET OP!
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht om schade aan de auto
of de banden te voorkomen:
Door de beperkte speelruimtevoor sneeuwkettingen tussen de
banden en andere onderdelen van
de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede staat verke-
ren. Gebroken sneeuwkettingen
kunnen ernstige schade veroorza-
ken. Zet de auto direct stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder
eerst de beschadigde onderdelen
van de ketting voordat u deze
weer gebruikt.
Rijd niet sneller dan 70 km/u.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral als de auto zwaar beladen
is.
Breng zo strak mogelijk kettingen
om de voorwielen aan en trek deze
opnieuw strak nadat u 0,8 km
hebt gereden.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
Deze aanbeveling heeft betrekking op
alle mogelijke typen sneeuwkettin-
gen.
ROULEREN VAN
BANDEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren zijn het
grootst bij grove profielen, zoals het
profiel van allseasonbanden. Roule-
ren zorgt voor een langere levensduur
van de banden en geeft langere tijd
goede grip in modder, sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt
rouleren bij aan de rijeigenschappen.
Raadpleeg het hoofdstuk "Onder-
houdsschema" voor de juiste onder-
houdsintervallen. De oorzaken van
snelle of ongewone slijtage moeten
verholpen worden voordat u de ban-
den rouleert.
BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
te lage bandenspanning op basis van
de op de sticker vermelde banden-
spanning.
171
Page 179 of 257

De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 7 kPa voor elke 7
°C. Dat betekent dat de bandenspan-
ning afneemt wanneer de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd worden gemeten en inge-
steld wanneer de banden "koud" zijn.
De banden zijn "koud" als ten minste
3 uur niet met de auto is gereden, of
minder dan 1,6 km na een periode
van 3 uur stilstaan. De spanning van
een koude band mag nooit hoger zijn
dan de maximumspanning die op de
wang van de band staat vermeld.
Raadpleeg de paragraaf "Banden –
Algemene informatie" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" voor infor-
matie over hoe de banden correct op
spanning moeten worden gebracht.
De bandenspanning neemt ook toe tij-
dens het rijden. Dit is normaal en
betekent niet dat de spanning moet
worden verlaagd.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook
onder de waarschuwingsgrens daalt,inclusief de gevolgen van lage tempe-
raturen en natuurlijk spanningsver-
lies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem
blijft de bestuurder waarschuwen zo-
lang de bandenspanning te laag is. De
waarschuwing verdwijnt pas als de
bandenspanning gelijk is aan of hoger
is dan de aanbevolen waarden in op de
sticker. Zodra het waarschuwings-
lampje voor lage bandenspanning gaat
branden, dient u de betreffende ban-
d(en) op te pompen tot de waarde die in
de bandenspanningstabel vermeld
staat. Als dat is gebeurd, gaat het waar-
schuwingslampje uit. Het systeem
wordt automatisch van informatie
voorzien en het waarschuwingslampje
gaat uit zodra het systeem de juiste
bandenspanning registreert. Het is mo-
gelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid hoger dan 24 km/u
moet rijden, voordat het bandenspan-
ningscontrolesysteem deze informatie
ontvangt.
Op de sticker in uw auto staat bijvoor-
beeld een aanbevolen bandenspan-
ning van 207 kPa (koude banden,
langer dan drie uur niet gereden). Als
de omgevingstemperatuur 20 °C is en
de gemeten bandenspanning is
186 kPa, neemt de bandenspanning
bij een temperatuurdaling tot -7 °C af
tot ongeveer 158 kPa. Deze banden-
spanning is laag genoeg om het ban-
denspanningslampje in te schakelen.
Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer
186 kPa, maar het bandenspannings-
lampje blijft nog steeds branden. In
deze situatie gaat het bandenspan-
ningslampje pas uit als de banden op
de bandenspanning zijn gebracht die
in de bandenspanningstabel (koud) is
vermeld.
172
Page 180 of 257

LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
andere maat of van een ander of
type kan leiden tot een ongewenste
werking van het systeem of schade
aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen
de sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen niet-originele bandenaf-
dichtingsmiddelen of balansge-
wichten als de auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesys-
teem, omdat dit schade aan de sen-
soren kan veroorzaken.Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden
van vocht en vuil in het ventiel,
waardoor de bandenspanning na-
delig wordt beïnvloed.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole-
systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud
en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.Het bandenspanningscontrole-
systeem mag niet worden gebruikt
als bandenspanningsmeter. Als u met een veel te lage ban-denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
Het TPMS is geen vervanging voor het juiste bandenonder-
houd en de bestuurder is er ver-
antwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven
met gebruik van een precieze
bandenspanningsmeter, zelfs
als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het waarschu-
wingslampje voor lage banden-
spanning gaat branden. Het bandenspanningscontrole-
systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem maakt gebruik van draadloze
technologie met op de velg gemon-
teerde elektronische sensoren die de
bandenspanning meten. De sensoren,
die bij het ventiel op de velgen zijn
gemonteerd, sturen informatie over
de bandenspanning naar de ont-
vangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de
auto maandelijks controleert en
de banden zo nodig op de juiste
spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat uit de volgende onderde-
len:
Ontvangstmodule
173