Lancia Musa 2010 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2010, Model line: Musa, Model: Lancia Musa 2010Pages: 218, PDF Size: 3.72 MB
Page 61 of 218

60
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
BELANGRIJK De functie voor snelle
ontwaseming/ontdooiing van de rui-
ten blijft ongeveer 3 minuten inge-
schakeld nadat de koelvloeistoftem-
peratuur boven 50 °C is gekomen
(benzine-uitvoeringen) of 35 °C (Mul-
tijet-uitvoeringen).
Als de functie is ingeschakeld, gaan
het lampje op de betreffende knop en
het lampje op de knop van de achter-
ruitverwarming branden; op de dis-
play dooft het opschrift FULL AUTO.
Als de functie is ingeschakeld, kunnen
alleen de aanjagersnelheid en de uit-
schakeling van de achterruitverwar-
ming handmatig worden geregeld.
Als u op de knop Fdrukt of op de re-
circulatieknop Cof op de knop van de
compressor Bof op de knoppen AUTO
NofH, worden de functies die hiervoor
waren ingesteld weer geactiveerd. Drukknop voor
snelle ontwaseming/
ontdooiing van de
voorruit en de
zijruiten voor F
Als u deze knop indrukt, schakelt de
klimaatregeling automatisch alle
functies in die noodzakelijk zijn voor
het snel ontdooien/ontwasemen van
de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z.
dat het systeem:
❒de aircocompressor inschakelt
wanneer de klimatologische om-
standigheden dit toestaan;
❒de luchtrecirculatie uitschakelt;
❒de maximale luchttemperatuur HI
in beide zones wordt ingesteld;
❒een aanjagersnelheid inschakelt op
basis van de koelvloeistoftempera-
tuur, om toevoer van nog te koude
lucht voor de ontwaseming van de
ruiten, te beperken;
❒de luchtstroom naar de luchtroos-
ters voor de voorruit en de zijrui-
ten voor leidt;
❒de achterruitverwarming inschakeltDe uitschakeling van de aircocom-
pressor blijft in het geheugen opge-
slagen, ook na het afzetten van de
motor.
De automatische werking van de air-
cocompressor wordt automatisch her-
vat als u opnieuw op de knop
√drukt (in dat geval werkt het systeem
alleen als verwarming) of op de knop
AUTO.
Als bij uitgeschakelde compressor de
buitentemperatuur hoger is dan de in-
gestelde temperatuur, kan het systeem
niet aan de wens voldoen. Dit wordt
als volgt aangegeven: de ingestelde
temperatuur knippert enkele secon-
den op de display en vervolgens dooft
het opschrift AUTO.
Als de compressor is uitgeschakeld,
kan de aanjagersnelheid handmatig
op nul worden gezet (geen enkel
staafje verlicht).
Als de compressor bij draaiende mo-
tor wordt ingeschakeld, kan de aan-
jagersnelheid niet onder de minimale
waarde (één staafje verlicht) zakken.
Page 62 of 218

61
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
Systeem
uitschakelen OFF E
Het systeem schakel-
tuit en de display dooft
als u op de knop E
drukt.
Als het systeem is uitgeschakeld:
❒zijn de lampjes gedoofd;
❒worden de ingestelde temperatu-
ren niet weergegeven;
❒is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten bin-
nenkomt;
❒is de compressor uitgeschakeld;
❒is de aanjager uitgeschakeld.Ook bij uitgeschakeld systeem kan de
achterruitverwarming handmatig
worden in- of uitgeschakeld met de
knopG.
BELANGRIJK De regeleenheid van de
klimaatregeling slaat de instellingen
van het systeem in het geheugen op
voordat het systeem wordt uitgescha-
keld. Als u vervolgens op een wille-
keurige knop drukt (behalve de knop
van de achterruitverwarming) worden
de functies weer hersteld. Als de func-
tie van de ingedrukte knop niet was in-
geschakeld voor de uitschakeling, dan
wordt deze functie ook geactiveerd; als
deze daarentegen was ingeschakeld,
blijft de functie gehandhaafd.
Als u de volledig automatische wer-
king van het systeem weer wilt in-
schakelen, druk dan op de knop
AUTO. Drukknop voor
ontwaseming/
ontdooiing
achterruit
en buitenspiegels G
Als u deze knop indrukt, dan wordt
de achterruitverwarming ingescha-
keld. Het lampje op de knop gaat
branden als deze functie wordt inge-
schakeld.
De functie schakelt na een bepaalde
tijd automatisch uit, of als opnieuw de
knop wordt ingedrukt. De functie
wordt ook uitgeschakeld als u de mo-
tor uitzet en blijft uitgeschakeld als
u de motor opnieuw start.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische weer-
standsdraden aan de binnenzijde van
de achterruit, om beschadiging van de
achterruitverwarming te voorkomen.
Page 63 of 218

62
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
PARKEERVERLICHTING fig. 65
Draai de contactsleutel in stand STOP
of verwijder de sleutel en draai de draai-
knop in stand
6. Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje
3branden en de buitenverlichting en de
kentekenplaatverlichting worden inge-
schakeld. Als u de hendel omhoog
plaatst
a, gaat alleen de buitenverlich-
ting aan de rechterzijde branden; als u
de hendel omlaag plaatst
b, gaat alleen
de verlichting aan de linkerzijde bran-
den. In beide gevallen gaat het lampje
3op het instrumentenpaneel branden. GROOTLICHTSIGNAAL
Het grootlichtsignaal kan worden ge-
geven door de hendel naar het stuur-
wiel te trekken (onvergrendelde
stand) ongeacht de stand van de
draaiknop. Op het instrumentenpa-
neel gaat het controlelampje
1bran-
den.
fig. 61L0D0066m
fig. 64L0D0069m
fig. 63L0D0068m
fig. 62L0D0067m
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend
als de contactsleutel in stand MAR
staat.
VERLICHTING UIT fig. 61
Draaiknop in stand
å.
BUITENVERLICHTING fig. 62
Draai de draaiknop in stand
6.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden.
DIMLICHT fig. 63
Draai de draaiknop in stand
2.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden.
GROOTLICHT fig. 64
Trek de hendel naar het stuurwiel, als
de draaiknop reeds in stand
2staat
(vergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
1branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuur-
wiel wordt getrokken, dooft het groot-
licht en wordt het dimlicht weer inge-
schakeld.
Page 64 of 218

63
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
RICHTINGAANWIJZERS fig. 65
Zet de hendel in de vergrendelde
stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling
linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert
het controlelampje
FofD.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als de auto weer recht-
uit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven,
voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig
hoeft te worden verdraaid, dan drukt
u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omgevings-
licht waar te nemen op basis van de
ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de
gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te
schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het
„Setup-menu” van het „Multifunctio-
nele display”.
Inschakelen
Zet de draaiknop in stand
2Afig. 67;
op deze manier gaan, afhankelijk van
de sterkte van het buitenlicht, de bui-
tenverlichting en de dimlichten auto-
matisch branden. „FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
fig. 66
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOPte
draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Bij iedere afzonderlijke bediening van
de hendel wordt de ingeschakelde tijd
van de verlichting met 30 seconden
verlengd tot een maximum van
210 seconden. Na het verstrijken van
deze tijd gaan de lichten automatisch
uit.
fig. 65L0D0071mfig. 66L0D0070mfig. 67L0D0072m
Page 65 of 218

64
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet:
Aruitenwissers uitgeschakeld
Bwissen met interval.
Draai als de hendel in stand Bstaat,
de draaiknop Fin een van de vier in-
tervalstanden:
,= zeer lang interval
--= lang interval
---= gemiddeld interval
----= kort interval Als de schemersensor is ingeschakeld,
verschijnt op het multifunctionele dis-
play de ingestelde gevoeligheid van de
sensor. Tijdens de weergave kan de
gevoeligheid worden gewijzigd met de
knoppen
+en–(ziefig. 68).
Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt,
worden eerst de dimlichten en, na on-
geveer 10 seconden, de buitenverlich-
ting uitgeschakeld.
Als tijdens de automatische verlich-
ting het grootlicht (handmatig door
de gebruiker) wordt ingeschakeld,
dan wordt het grootlicht uitgescha-
keld als de verlichting automatisch
uitschakelt.
BELANGRIJK De schemersensor is
niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting
handmatig worden ingeschakeld.
fig. 68L0D0384m
fig. 69L0C0073m
Clangzaam continu wissen
Dsnel continu wissen;
Etijdelijk snel wissen (onvergren-
delde stand).
Page 66 of 218

65
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
In stand Ewerken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel lo-
slaat, springt deze direct weer in stand
Aen schakelen de ruitenwissers auto-
matisch uit.
BELANGRIJK Vervang de wisserbla-
den volgens de aanwijzingen in het
hoofdstuk „Onderhoud en zorg”.REGENSENSOR
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor zorgt ervoor
dat de frequentie van de slagen van
de ruitenwissers automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen
op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand
naar beneden.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F-fig. 71draait,
kunt u de gevoeligheid van de regen-
sensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensen-
sor verhoogd wordt, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma
ingeschakeld, zonder de extra reini-
gingsslag na 5 seconden. Daarna her-
vat de regensensor zijn normale auto-
matische werking. „Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruiten-
wissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog 4 slagen maken.
Na vijf seconden volgt nog een extra
reinigingsslag. Gebruik de ruitenwissers
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te ver-
wijderen. In die omstandig-
heden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging
in, die ervoor zorgt dat de ruiten-
wissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
fig. 70L0D0074m
Page 67 of 218

66
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
❒synchroon (met de helft van de
frequentie van de ruitenwissers
voor) als de ruitenwissers voor zijn
ingeschakeld.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
voor de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser
continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard
duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde naar het dashboard geduwd
houdt, schakelt ook de achterruitwis-
ser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het in-
telligente wis-/wasprogramma inge-
schakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor. Als de regensensor op deze wijze op-
nieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
❒vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Zet de hendel in stand Bof draai de
start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als
de hendel in stand Bis blijven staan.
Zet, om de sensor in te schakelen, de
hendel in stand AofCen vervolgens
in stand Bof verdraai de draaiknop
om de gevoeligheid in te stellen.
fig. 71L0C0073m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER fig. 72
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop Avan stand
åin
stand'zet, dan werkt de achter-
ruitwisser als volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwis-
sers voor niet zijn ingeschakeld;
fig. 72L0D0075m
Page 68 of 218

67
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel,
waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange rechte en
droge trajecten (bijv. autosnelwegen)
met een constante en vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden, zonder het gas-
pedaal te hoeven bedienen. Het ge-
bruik van dit systeem biedt geen voor-
delen in druk verkeer. Gebruik dit
systeem niet in de stad.SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop A-fig. 73in
standONen trap het gaspedaal in
totdat de auto met de gewenste
snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 1 se-
conde omhoog (+) en laat vervolgens
de hendel los: de snelheid van de
auto wordt opgeslagen en het gaspe-
daal kan nu worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inha-
len) kan de snelheid simpel verhoogd
worden door het intrappen van het
gaspedaal: als u daarna het gaspedaal
loslaat, wordt teruggekeerd naar de
opgeslagen snelheid. SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 73in stand
ON.
Het systeem kan alleen worden inge-
schakeld in de vierde of vijfde ver-
snelling. Op afdalingen kan bij inge-
schakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de op-
geslagen snelheid. Als het systeem is
ingeschakeld, brandt het controle-
lampjeÜop het instrumentenpaneel
en verschijnt er een bericht (bepaalde
uitvoeringen) op het multifunctionele
display.
fig. 73L0D0076m
Page 69 of 218

68
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop A-fig. 73in stand
OFFof de start-/contactsleutel in
standSTOP. Het systeem schakelt in
de volgende gevallen automatisch uit:
❒als het rem- of koppelingspedaal
wordt ingetrapt. OPGESLAGEN SNELHEID
VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒schakel het systeem uit en sla ver-
volgens de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omlaag (
–)totdat
de nieuwe snelheid is bereikt die
automatisch wordt opgeslagen.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verlaagd (on-
geveer 1 km/h). Als de hendel omlaag
wordt gehouden, verandert de snel-
heid traploos. OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het
rem- of koppelingspedaal, kan de op-
geslagen snelheid op de volgende ma-
nier worden opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas, totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de op-
geslagen snelheid;
❒schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van
het opslaan van de snelheid
(vierde of vijfde versnelling);
❒druk op de knop RES B.
OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒trap het gaspedaal in en sla ver-
volgens de nieuwe snelheid op;
of
❒plaats de hendel omhoog (
+).
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt de snelheid iets verhoogd (on-
geveer 1 km/h). Als de hendel om-
hoog wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.
Als de cruise-control tij-
dens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de versnel-
lingspook in de vrijstand.
ATTENTIE
Bij een storing of een af-
wijkende werking van de
cruise-control, moet de draaiknop
A in stand OFF worden gezet. Laat
het systeem, na controle van de ze-
kering, door het Lancia Service-
netwerk controleren.
ATTENTIE
Page 70 of 218

69
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
fig. 74
Met schakelaar Akunnen de plafond-
lampjes worden in- en uitgeschakeld.
Met schakelaar Ain de middenstand
worden de lampjes CenDin-/uitge-
schakeld bij het openen/sluiten van de
voorportieren.
Met schakelaar Anaar links gescho-
ven, blijven de lampjes CenDaltijd
uitgeschakeld.
Met schakelaar Anaar rechts gescho-
ven, blijven de lampjes CenDaltijd
ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de ver-
lichting gaat geleidelijk.
Met schakelaar Bbedient u de spot-
jes; bij uitgeschakelde plafondverlich-
ting wordt met de schakelaar:
❒in linker stand, het spotje Cinge-
schakeld;
❒in de rechter stand, het spotje Din
geschakeld.Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de vol-
gende manier branden:
❒ongeveer 10 seconden bij het ont-
grendelen van de portieren;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de
3 minuten).
De werking van de brandduurregeling
wordt onderbroken als de contact-
sleutel in stand MARwordt gedraaid.
Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/
contactslot wordt verwijderd, gaan de
plafondlampjes op de volgende ma-
nier branden:
❒ongeveer 10 seconden binnen
2 minuten na het uitzetten van
de motor;
❒ongeveer 3 minuten bij het openen
van een portier;
❒ongeveer 10 seconden bij het slui-
ten van de portieren (binnen de
3 minuten).
De brandduurregeling schakelt auto-
matisch uit als de portieren worden
vergrendeld. WAARSCHUWING Controleer voor-
dat u de auto verlaat of beide knop-
pen in de middelste stand staan. Op
deze manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het slui-
ten van de portieren, en voorkomt u
dat de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de rechter stand
is blijven staan, schakelt de verlich-
ting 15 minuten na het uitzetten van
de motor automatisch uit.
Brandduurregeling
van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het
donker te vergemakkelijken, zijn er
2 brandduurregelingen:
fig. 74L0D0077m