Lancia Musa 2010 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2010, Model line: Musa, Model: Lancia Musa 2010Pages: 218, PDF Size: 3.72 MB
Page 91 of 218

90
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Bij een storing in het systeem blijft de
auto mechanisch bestuurbaar. Wendt
u echter zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
WAARSCHUWING De benodigde
stuurkracht kan toenemen bij lang-
durige parkeermanoeuvres; dit is een
normaal verschijnsel om oververhit-
ting van de motor voor de stuurbe-
krachtiging te voorkomen, in deze si-
tuatie zijn er geen reparaties vereist.
Als u de auto een volgende keer weer
gebruikt, zal de stuurbekrachtiging
weer normaal werken.PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbum-
per van de auto en attenderen de be-
stuurder via een repeterend akoestisch
signaal op de aanwezigheid van ob-
stakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch ge-
activeerd als de achteruit wordt inge-
schakeld. Als de afstand tot het ob-
stakel achter de auto kleiner wordt,
neemt de frequentie van het akoesti-
sche signaal toe.
fig. 114L0D0419m
Het is streng verboden om
de-/montagewerkzaamhe-
den uit te voeren, waarvoor wijzi-
gingen in de stuurinrichting of de
stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveili-
ging). Hierdoor kunnen de presta-
ties van het systeem, de garantie en
de veiligheid in gevaar worden ge-
bracht en voldoet de auto niet meer
aan de typegoedkeuring.
ATTENTIE
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in het systeem
worden aangegeven door het branden
van het lampje
gop het instrumen-
tenpaneel (op het multifunctionele
display verschijnt ook een bericht - zie
het hoofdstuk „Lampjes en berich-
ten”).
Zet altijd de motor uit en
verwijder de contactsleutel
uit het contactslot, waardoor het
stuurwiel wordt vergrendeld, voor-
dat er onderhoudswerkzaamheden
worden uitgevoerd, vooral als de
auto met de wielen los van de
grond staat. Als dit niet mogelijk is
(als de sleutel in stand MAR moet
staan of de motor moet draaien),
moet de hoofdzekering van de elek-
trische stuurbekrachtiging worden
verwijderd.
ATTENTIE
Page 92 of 218

91
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
Meetbereik
Het meetbereik in het midden varieert
afhankelijk van de uitvoering van de
auto: het meetbereik is 140 cm, ter-
wijl bij kleine obstakels (of bij par-
keerobstakels met ronde vormen) het
meetbereik 70 cm is. Het meetbereik
aan de zijkant is 60 cm.
Als de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan reageren zij alleen op
die obstakels die zich het dichtst bij
de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld als de
stekker van de elektrische kabel van
de aanhanger wordt aangesloten op
de stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer
ingeschakeld als u de aanhangerstek-
ker loskoppelt. AKOESTISCHE SIGNALEN
Als de achteruit wordt ingeschakeld,
klinkt er automatisch een onderbro-
ken geluidssignaal.
Het geluidssignaal:
❒neemt toe als de afstand tot het
obstakel kleiner wordt;
❒klinkt ononderbroken als de af-
stand tot het obstakel minder is
dan ongeveer 30 cm en stopt on-
middellijk als de afstand tot het
obstakel groter wordt;
❒blijft constant als de gemeten af-
stand onveranderd blijft, terwijl, als
deze situatie zich voordoet bij de
sensoren aan de zijkant, het signaal
na 3 seconden onderbroken wordt,
om bijvoorbeeld signalen te voor-
komen als u langs een muur rijdt.
fig. 115L0D0395m
ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeer-
manoeuvres of zich geen obstakels
op of onder de sensoren bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de
achterkant van de auto bevinden,
worden onder bepaalde omstan-
digheden niet door het systeem ge-
signaleerd en kunnen dus de auto
beschadigen of zelf beschadigd
worden.
❒De metingen van de sensoren kun-
nen beïnvloed worden/zijn door
beschadiging van de sensoren zelf,
door vuil, sneeuw of ijs op de sen-
soren of door ultrasone systemen
(bijv. luchtdrukremmen van vracht-
wagens of pneumatische hamers)
die zich in de nabijheid bevinden.
Page 93 of 218

92
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine.
Om vergissingen te voorkomen is de
diameter van de vulpijp van de tank
kleiner, zodat het vulpistool voor lood-
houdende benzine er niet in past. Het
octaangetal van de benzine moet ten
minste 95 RON zijn.
WAARSCHUWING Een beschadigde
katalysator laat schadelijke stoffen in
het uitlaatgas achter, waardoor het
milieu wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de auto
nooit, niet in noodgevallen en ook niet
een klein beetje, loodhoudende ben-
zine. U zou de katalysator onherstel-
baar beschadigen.MULTIJET-MOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselbrandstof
verminderen door de vorming van pa-
raffine, waardoor het brandstofsys-
teem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt
er, afhankelijk van het seizoen, die-
selbrandstof geleverd die speciaal voor
de zomer, voor de winter en voor zeer
lage temperaturen (bergachtige/koude
gebieden) is ontwikkeld. Als diesel-
brandstof wordt getankt die niet toe-
reikend is voor de gebruikstempera-
tuur, raden wij aan de dieselbrandstof
te mengen met het vorstbeveiligings-
middel TUTELA DIESEL ART in de
verhouding die in de gebruiksaanwij-
zing van het middel is aangegeven.
Doe eerst het middel in de tank en
voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt ge-
bruikt/stilstaat in bergachtige/koude
gebieden, is het raadzaam diesel-
brandstof te tanken die ter plaatse be-
schikbaar is.
In dat geval is het bovendien raad-
zaam een hoeveelheid brandstof in de
tank te houden die groter is dan 50%
van de nuttige inhoud. Voor een juiste werking van
het systeem moeten de sen-
soren altijd schoon zijn.
Wees voorzichtig bij het rei-
nigen van de sensoren om krassen of
beschadigingen te voorkomen; gebruik
geen droge, grove of harde doek. De
sensoren moeten met schoon water,
eventueel met toevoeging van auto-
shampoo worden schoongemaakt. In
wastunnels waar gebruik wordt ge-
maakt van stoom of hogedrukreini-
ging, moeten de sensoren kort worden
gereinigd. Houd hierbij de straalpijp
op meer dan 10 cm afstand.
De verantwoordelijkheid
tijdens het parkeren en an-
dere gevaarlijke handelingen ligt
altijd en overal bij de bestuurder.
Controleer als u de auto parkeert
of zich geen personen, dieren of ob-
stakels in de buurt van de auto be-
vinden. De parkeersensoren moe-
ten als een hulpmiddel voor de be-
stuurder beschouwd worden. De
bestuurder moet tijdens eventueel
gevaarlijke parkeermanoeuvres al-
tijd volledig zijn aandacht behou-
den, ook als de manoeuvres met
lage snelheid worden uitgevoerd.
ATTENTIE
Page 94 of 218

93
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
EDIENING
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK
Het tankklepje wordt gelijktijdig ont-/
vergrendeld met de portieren; als de
portieren dus vergrendeld zijn, moet
om te kunnen tanken de knop D-fig.
117worden ingedrukt.
De tankdop C-fig, 116is voorzien
van een koord Bdat aan klepjeA
vastzit, om verlies van de dop te voor-
komen. Om de tankdop Cte openen,
moet u de dop linksom draaien en
verwijderen.KLEPJE IN GEVAL VAN NOOD
OPENEN
In geval van nood kan het klepje wor-
den geopend door aan koordje
A-fig.
118te trekken.
Het koordje is bereikbaar nadat de
bekleding is verwijderd. TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig ge-
vuld wordt, moet u twee keer bijvul-
len nadat het vulpistool voor de eer-
ste keer afslaat. Vul niet nog een keer
bij om storingen in het brandstofsys-
teem te voorkomen.
Tank bij auto’s met diesel-
motor uitsluitend diesel-
brandstof voor motorvoer-
tuigen die voldoet aan de
Europese specificatie EN590. Het
gebruik van andere producten of
mengsels kan de motor onherstel-
baar beschadigen en het vervallen
van de garantie tot gevolg hebben.
Mocht u onverhoopt een ander type
brandstof tanken, dan mag de motor
niet worden gestart en moet de
brandstoftank worden afgetapt. Ook
als de motor slechts kort heeft ge-
draaid, moet naast de brandstof-
tank, ook alle brandstof uit de
brandstofleidingen worden afgetapt.
fig. 116L0D0399mfig. 118L0D0490m
fig. 117L0D0420m
Page 95 of 218

94
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN
BEDIENING
spuitregeleenheid een aantal gegevens
met betrekking tot het gebruik (ge-
bruiksduur, type traject, bereikte tem-
peratuur enz.) en berekent de hoeveel-
heid verzameld roet in het filter. Omdat
het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet
het periodiek worden geregenereerd
(schoongemaakt) door de roetdeeltjes
te verbranden. De regeneratieprocedure
wordt geregeld door de regeleenheid
van de motor op basis van de hoeveel-
heid opgevangen roetdeeltjes en de be-
drijfsomstandigheden van de auto. Tij-
dens de regeneratie kan het volgende
worden waargenomen: een beperkte
toerentalverhoging, inschakeling van de
elektroventilateur, een beperkte toe-
name van de rook uit de uitlaat en een
hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit
zijn geen storingen en deze situatie heeft
geen invloed op het milieu of het gedrag
van de auto. Als de bijbehorende mel-
ding op de display verschijnt, zie dan
de paragraaf „Lampjes en berichten”.BESCHERMING
VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor ben-
zinemotoren zijn:
❒driewegkatalysator (katalysator);
❒lambdasondes;
❒benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens
testwerkzaamheden, met een of meer
losgekoppelde bougies draaien.
De emissiereductiesystemen voor die-
selmotoren zijn:
❒oxidatiekatalysator;
❒uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
❒roetfilter (DPF).
DPF-ROETFILTER (DIESEL
PARTICULATE FILTER)
(voor uitvoeringen 1.3 Multijet
90 pk - 1.3 Multijet 95 pk)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate
Filter) is een mechanisch filter in het
uitlaatsysteem dat de partikels in het
uitlaatgas van dieselmotoren opvangt.
Het roetfilter vangt bijna de totale hoe-
veelheid roetdeeltjes op, waardoor vol-
daan wordt aan de huidige/toekomstige
wettelijke normen. Tijdens het normale
gebruik van de auto registreert de in- Haak tijdens het tanken de dop aan
het klepje, zoals is afgebeeld.
BELANGRIJK Omdat de tank her-
metisch is afgesloten, kan een kleine
overdruk worden waargenomen. Het
is daarom normaal als u bij het los-
draaien van de tankdop een sissend
geluid hoort.
Draai na het tanken de dop rechtsom
totdat u een of meer klikken hoort;
draai vervolgens de sleutel rechtsom,
neem de sleutel uit het slot en sluit het
tankklepje.
Kom niet dicht bij de vul-
opening met open vuur of
een brandende sigaret: brandge-
vaar. Houd uw hoofd ook niet dicht
bij de vulopening om te voorkomen
dat u schadelijke dampen inademt.
ATTENTIE
Onder normale bedrijfsom-
standigheden bereikt de ka-
talysator hoge temperaturen. Par-
keer daarom niet boven brandbare
materialen (gras, droge bladeren,
dennennaalden enz.): brandgevaar.
ATTENTIE
Page 96 of 218

95
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS ................................. 96
GORDELSPANNERS ........................................ 99
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................. 101
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
“ISOFIX UNIVERSEEL”-KINDERZITJE.......... 105
FRONTAIRBAGS .............................................. 108
ZIJ-AIRBAGS
(Sidebags – Headbags)...................................... 110
Page 97 of 218

96
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
VEILIGHEIDS-
GORDELS
GEBRUIK VAN
DE VEILIGHEIDSGORDELS
Voor en aan de zijkant achter
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de
rugleuning en leg dan de gordel om.
Trek de gordel uit en maak de gordel
vast door de gesp A-fig. 1in de slui-
tingBte drukken, totdat hij hoorbaar
blokkeert.
Als tijdens het uittrekken van de gor-
del de rolautomaat blokkeert, laat dan
de gordel een stukje teruglopen en
trek de gordel vervolgens weer gelei-
delijk uit.
Druk, om de gordel los te maken, op
de knop C. Begeleid de gordel tijdens
het teruglopen, zodat wordt voorko-
men dat de gordelband draait.
Via de oprolautomaat wordt de lengte
van de gordel automatisch aangepast
aan het postuur van de drager en
wordt toch voldoende bewegingsvrij-
heid geboden.Als de auto op een steile helling staat,
kan de rolautomaat blokkeren; dit is
een normaal verschijnsel. Bovendien
blokkeert de rolautomaat als u de gor-
del snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij
hard remmen, botsingen en bij hoge
snelheden in bochten.
De achterbank is voorzien van drie-
punts-veiligheidsgordels met rolauto-
maat.De veiligheidsgordels achter moeten
worden omgelegd zoals is aangegeven
in het afgebeelde schema D-fig. 2(uit-
voeringen met 5 zitplaatsen) of E-fig.
3(uitvoeringen met 4 zitplaatsen).
fig. 1L0D0126m
fig. 2L0D0430m
fig. 3L0D0431m
Druk tijdens het rijden
niet op de knop C-fig. 1.
ATTENTIE
Page 98 of 218

97
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
SBR-systeem
De auto is uitgerust met het SBR-sys-
teem (Seat Belt Reminder), dat be-
staat uit een akoestisch waarschu-
wingssysteem dat, samen met het
knipperende lampje
schuwt als de veiligheidsgordel niet is
omlegd.
De zoemer kan tijdelijk (totdat de mo-
tor wordt uitgezet) op de volgende
wijze worden uitgeschakeld:
❒maak de veiligheidsgordel aan be-
stuurderszijde vast;
❒draai de contactsleutel in stand
MAR;
❒wacht langer dan 20 seconden en
maak dan ten minste een van de
veiligheidsgordels los.
Voor permanente uitschakeling dient
u zich tot het Lancia Servicenetwerk
te wenden.
Het SBR-systeem kan uitsluitend weer
worden ingeschakeld in het setup-
menu (zie de paragraaf „niet omge-
legde veiligheidsgordels” in het hoofd-
stuk „Lampjes en berichten”).HOOGTEVERSTELLING VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
(voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
De hoogte van de gordel moet altijd
worden aangepast aan het postuur
van de inzittende: zo wordt de kans
op letsel bij een ongeval aanzienlijk
verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hij over
de schouder halverwege tussen nek en
uiteinde van de schouder ligt.
Druk om de hoogte te regelen knop
A-fig. 4van het blokkeermechanisme
in en verplaats tegelijkertijd het beves-
tigingspuntBin de gewenste richting.
Bedenk dat achterpassa-
giers die geen gordel dra-
gen tijdens een ernstig ongeval, niet
alleen zelf aan gevaar worden
blootgesteld maar ook gevaar op-
leveren voor de inzittenden voor.
ATTENTIE
fig. 4L0D0128m
De veiligheidsgordels mo-
gen alleen worden versteld
als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Controleer na het afstellen
altijd of de beugel vergren-
deld is in een van de vaste standen.
Laat hiervoor de knop los en trek
de gordel omlaag, zodat het beves-
tigingspunt blokkeert, als dit nog
niet heeft plaatsgevonden.
ATTENTIE
Page 99 of 218

98
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE
ZITPLAATS MIDDENACHTER
De veiligheidsgordel is uitgerust met
twee sluitingen en twee gespen.
Voor het gebruik van de veiligheids-
gordel moet u de gespen uit de zittin-
genHenP-fig. 5van de rolautomaat
halen en de gordel voorzichtig en rus-
tig uittrekken om te voorkomen dat
de gordelband draait. Druk vervol-
gens de gesp G-fig. 6in de sluiting L
die voorzien is van een knop M.
Om de gordel om te leggen, moet de
gordel nog iets verder worden uitge-
trokken en de gesp I-fig. 6in de slui-
tingNworden gestoken.
Gordel losmaken: druk op de knop
O-fig. 6. Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
Bagageruimte vergroten: maak de
sluiting los door op de knop M-fig. 6
te drukken en begeleid de gordel tij-
dens het teruglopen om te voorkomen
dat de gordelband draait; plaats de
gespIin de zitting P-fig. 5en de gesp
G-fig. 6in de zitting H-fig. 5 in de
rolautomaat.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen weer
in de normale stand staan, moet de
gordel weer gebruiksklaar zijn (zoals
hiervoor beschreven).
fig. 5L0D0311m
fig. 6L0D0310m
Bedenk dat achterpassa-
giers die geen gordel dra-
gen tijdens een ernstig ongeval, niet
alleen zelf aan gevaar worden
blootgesteld maar ook gevaar op-
leveren voor de inzittenden voor.
ATTENTIE
Page 100 of 218

99
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming
zijn de veiligheidsgordels voor van de
auto voorzien van gordelspanners. Dit
systeem trekt bij een heftige botsing de
gordel enige centimeters aan. Op deze
wijze worden de inzittenden veel beter
op hun plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Het blokkeren van de veiligheidsgor-
del geeft aan dat de gordelspanner in
werking is geweest; de gordel wordt
niet meer opgerold, ook niet als hij
wordt begeleid.De gordelspanner werkt
slechts eenmaal. Als de
gordelspanners hebben gewerkt,
moet u zich tot het Lancia Service-
netwerk wenden om ze te laten ver-
vangen. De geldigheid van het sys-
teem staat vermeld op een plaatje
dat zich in het bovenste dashboard-
kastje aan passagierszijde bevindt:
laat voor het verstrijken van deze
termijn het systeem door het Lan-
cia Servicenetwerk vervangen.
ATTENTIE
Werkzaamheden waarbij
stoten, sterke trillingen of
verhitting (maximaal 100 °C
gedurende ten hoogste 6 uur)
optreden,kunnen de gordelspanners
beschadigen of activeren: bij die om-
standigheden horen niet trillingen
die voortgebracht worden door een
slecht wegdek of door contacten met
kleine obstakels zoals trottoirban-
den. Wendt u altijd tot het Lancia
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Voor een maximale be-
scherming door de gordelspanner
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed aansluit op
borst en bekken.
Er kan een beetje rook ontsnappen.
Deze rook is niet schadelijk en duidt
niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel
onderhoud of smering.
Elke verandering van de oorspronke-
lijke staat zal de doelmatigheid ver-
minderen.
Als de gordelspanner door extreme na-
tuurlijke omstandigheden (bijv. over-
stromingen, vloedgolven) met water en
modder in contact is geweest, dan
moet de spanner worden vervangen.