sensor Lexus CT200h 2014 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LEXUS, Model Year: 2014, Model line: CT200h, Model: Lexus CT200h 2014Pages: 624, PDF Size: 23.33 MB
Page 167 of 624

167
4Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden met de auto...................... 168
Lading en bagage ........................175
Rijden met een
aanhangwagen........................... 176
4-2. Rijprocedures
Startknop .........................................177
EV-modus........................................ 181
Hybridetransmissie .................... 183
Richtingaanwijzerhendel .........188
Parkeerrem .................................... 1894-3. Bedienen van verlichting
en ruitenwissers
Lichtschakelaar............................ 190
Schakelaar mistlampen .............194
Ruitenwissers en
-sproeiers .................................... 196
Achterruitenwisser en
-sproeier .....................................200
Koplampsproeier-
schakelaar ................................... 201
4-4. Tanken
Openen van de tankdop......... 202
4-5. Gebruik van de ondersteunende
systemen
Cruise control .............................205
Dynamic Radar Cruise
Control ........................................208
Lexus Parking Assist-
sensor ........................................... 219
Rear View Monitor-
systeem ........................................227
Rijmodusselectie-
schakelaar .................................. 237
Ondersteunende systemen... 238
Hill Start Assist Control ...........242
PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)...................................... 244
4-6. Rijtips
Rijden met een
hybrideauto .................................251
Rijden in de winter ..................... 254
Page 192 of 624

1924-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
■Dagrijverlichting
Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, worden de parkeer-
lichten voor automatisch ingeschakeld (op een grotere lichtsterkte) wanneer het hybri-
desysteem wordt gestart en de parkeerrem wordt gedeactiveerd. Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het donker.
■Sensor koplampregeling
■Automatisch uitschakelsysteem verlichting
●Wanneer de lichtschakelaar in de stand of staat: De koplampen worden
automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC of UIT wordt gezet.
●Wanneer de lichtschakelaar in stand staat: De koplampen en alle verlichting
worden automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC of UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te schakelen, het contact AAN of zet de lichtschakelaar
een keer in de stand UIT en daarna weer in de stand
of .
■Automatische verticale koplampverstelling (indien aanwezig)
De koplamphoogte wordt automatisch geregeld op basis van het aantal passagiers in de
auto en de mate van belading om verblinding van andere weggebruikers door de kop-
lampen te voorkomen.
■Zoemer verlichting (indien aanwezig)
Een zoemer klinkt als het contact UIT of in stand ACC wordt gezet en het bestuurders-
portier wordt geopend terwijl de verlichting is ingeschakeld.
■Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van de auto ontladen raakt wanneer de koplampen
en/of de achterlichten aan zijn terwijl het contact UIT wordt gezet, schakelt de energie-
besparende functie van de 12V-accu alle verlichting na ongeveer 20 minuten automa-
tisch uit. Wanneer het contact AAN wordt gezet, wordt de energiebesparende functie
van de 12V-accu uitgeschakeld.
Onder de volgende omstandigheden wordt de energiebesparende functie van de 12V-
accu eenmaal uitgeschakeld en vervolgens weer geactiveerd. Alle verlichting gaat 20
minuten nadat de energiebesparende functie van de 12V-accu weer is geactiveerd auto-
matisch uit:
●Wanneer de lichtschakelaar wordt bediend
●Wanneer een portier wordt geopend of gesloten
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 591) De werking van de sensor kan in negatieve zin
beïnvloed worden als er iets over de sensor
heen geplaatst wordt of als er iets op de ruit
wordt aangebracht waardoor de sensor wordt
afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste manier
de hoeveelheid omgevingslicht signaleren,
waardoor het automatische koplampsysteem
mogelijk onjuist functioneert.
Page 197 of 624

1974-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwissers zullen automatisch een
aantal slagen maken als de ruitensproei-
ers worden ingeschakeld.
Auto's met koplampsproeiers: Als de
koplampen aan zijn, werken de kop-
lampsproeiers één keer.
Ruitenwissers met regensensor
Stand AUTO
Lage snelheid
Hoge snelheid
Enkele slag
In de stand AUTO werken de ruitenwis-
sers automatisch wanneer de sensor
signaleert dat het regent. De wissnel-
heid wordt automatisch afgestemd op
de hoeveelheid neerslag en de rijsnel-
heid.
7
1
2
3
4
Page 198 of 624

1984-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
In de stand AUTO kan de sensorgevoeligheid worden ingesteld.
Verhoogt de gevoeligheid
Verlaagt de gevoeligheid
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwissers zullen automatisch een
aantal slagen maken als de ruitensproei-
ers worden ingeschakeld.
Auto's met koplampsproeiers: Als de
koplampen aan zijn, werken de kop-
lampsproeiers één keer.
■De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
■Regensensor (auto's met ruitenwisser met regensensor)
●Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO wordt gezet terwijl het contact AAN
is, maken de ruitenwissers één wisbeweging om aan te geven dat de stand AUTO is
ingeschakeld.
●Als de temperatuur van de regensensor 90C of hoger is, of -15C of lager is, werkt de
automatische functie mogelijk niet. Zet de ruitenwisserschakelaar in dat geval in een
andere stand dan AUTO.
■Als er geen ruitensproeiervloeistof op de ruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en controleer als dat
het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn.
5
6
7
●De regensensor registreert de hoeveelheid
neerslag.
De auto is voorzien van een optische sensor.
Deze werkt mogelijk niet goed als zonlicht
van de opkomende of ondergaande zon af en
toe op de voorruit valt of als er insecten o.i.d.
op de voorruit zitten.
Page 199 of 624

1994-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
WA A R S C H U W I N G
■Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van de ruitenwissers in de stand
AUTO (auto's met ruitenwissers met regensensor)
De ruitenwissers kunnen onverwacht in werking treden als de sensor aangeraakt
wordt of als de voorruit aan trillingen wordt blootgesteld terwijl de ruitenwissers in de
stand AUTO staan. Let erop dat u zich niet kunt bezeren als de ruitenwissers in wer-
king treden.
■Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de ruitensproeiervloeistof pas wanneer de voorruit warm is. De
vloeistof kan anders op de voorruit bevriezen en zo het zicht belemmeren. Dit kan lei-
den tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
OPMERKING
■Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de voorruit droog is omdat hierdoor de voorruit
beschadigd kan worden.
■Als het sproeierreservoir leeg is
Bedien de schakelaar niet voortdurend omdat anders de sproeierpomp oververhit kan
raken.
■Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken met een
naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd raken.
■Voorkomen van ontlading van de 12V-accu
Laat de ruitenwissers niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als het hybridesys-
teem niet ingeschakeld is.
Page 212 of 624

2124-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
In deze stand registreert een radarsensor of er binnen ongeveer 120 meter voor
u een voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw
auto en de voorligger te berekenen.
Let erop dat de afstand tot uw voorligger kleiner wordt als u een lange helling afrijdt.
Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld. De gewenste tus-
senafstand kan ook worden ingesteld door de afstandsregeling te bedienen.
Voorbeeld van deceleratie
Wanneer de voorligger langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid
Als er een voorligger wordt gesignaleerd, verlaagt het systeem automatisch de snel-
heid van uw auto. Als de snelheid nog meer moet worden gereduceerd, schakelt het
systeem het remsysteem in. Als het systeem de snelheid niet genoeg kan verlagen om
een veilige afstand tot de voorligger te creëren, klinkt er een waarschuwingssignaal.
Voorbeeld van rijden met de volgregeling
Volgen van een voorligger die langzamer rijdt dan de ingestelde snelheid
Het systeem regelt de snelheid van de auto zo dat de afstand die de bestuurder heeft
ingesteld tot de voorligger gehandhaafd blijft.
Voorbeeld van acceleratie
Als er geen voorliggers meer zijn die langzamer rijden dan de ingestelde
snelheid
Het systeem verhoogt de snelheid totdat de ingestelde snelheid bereikt wordt. Het
systeem schakelt vervolgens weer over op het rijden met constante snelheid.
Rijden in de afstandsregelmodus
1
2
3
4
Page 214 of 624

2144-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
■De Dynamic Radar Cruise Control kan worden gebruikt als
●Schakelstand D is geselecteerd.
●De rijsnelheid hoger is dan 50 km/h.
■Accelereren na het instellen van de rijsnelheid
Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de acceleratie gaat de auto
weer rijden met de ingestelde snelheid. Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld,
neemt de rijsnelheid echter mogelijk af tot onder de ingestelde snelheid, zodat de
afstand tot de voorligger gehandhaafd blijft.
■Ingestelde snelheid
Afhankelijk van de rijomstandigheden kan de ingestelde snelheid mogelijk niet gehand-
haafd worden.
■Automatisch uitschakelen van de afstandsregeling
De afstandsregeling wordt automatisch uitgeschakeld in de volgende situaties:
●Werkelijke rijsnelheid zakt onder ongeveer 40 km/h.
●De VSC is geactiveerd.
●De sensor kan niet goed werken omdat hij ergens door bedekt is.
●De ruitenwissers voor werken op hoge snelheid (wanneer de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO of de stand voor hoge snelheid staat).
Als de afstandsregeling om een andere dan de hierboven genoemde redenen automa-
tisch uitgeschakeld wordt, kan er een storing in het systeem aanwezig zijn. Neem con-
tact op met een erkende Lexus-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■Automatisch uitschakelen van de constante-snelheidsregeling
De snelheidsregeling door de cruise control wordt in de volgende gevallen onderbro-
ken:
●Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan ongeveer 16 km/h onder de ingestelde rijsnel-
heid. In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard.
●De rijsnelheid zakt onder de 40 km/h.
●De VSC is geactiveerd.
■Radarsensor en lenskap
Houd de sensor en de lenskap altijd schoon omdat de afstandsregeling anders niet goed
werkt. (Sommige belemmeringen, zoals sneeuw, ijs of plastic, worden niet door de sen-
sor gesignaleerd.) Als er gesignaleerd wordt dat er iets op de sensor aanwezig is, wordt
de Dynamic Radar Cruise Control uitgeschakeld.
■Waarschuwingsmeldingen en zoemers voor Dynamic Radar Cruise Control
Waarschuwingsmeldingen en zoemers worden gebruikt om een systeemstoring aan te
geven of om de bestuurder te informeren dat hij tijdens het rijden extra moet opletten.
(Blz. 523) Lenskap
Radarsensor
1
2
Page 218 of 624

2184-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
WA A R S C H U W I N G
■Omstandigheden waarin de sensor voorliggers niet of niet op de juiste manier signa-
leert
Rem indien nodig zelf af als een van de volgende voertuigen voor u rijdt.
Omdat de sensor deze voertuigen wellicht niet op de juiste manier signaleert, wordt er
geen naderingswaarschuwing (Blz. 213) gegeven en kan een ernstig ongeval het
gevolg zijn.
●Auto's die plotseling voor u invoegen
●Auto's die met lage snelheden rijden
●Auto's die stilstaan
●Voertuigen met een relatief kleine achterzijde (aanhangwagens zonder lading, enz.)
●Motorfietsen die op dezelfde rijstrook rijden
■Omstandigheden waaronder de afstandsregeling mogelijk niet goed werkt
Rem indien nodig in de volgende situaties zelf af omdat de radarsensor voorliggers
misschien niet op de juiste manier signaleert, waardoor er een ernstig ongeval zou
kunnen ontstaan:
●Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de werking van de sensor
hindert
●Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is (omdat er zware lading in de bagage-
ruimte vervoerd wordt, enz.)
●Als de weg erg bochtig is of de rijstroken erg smal zijn
●Als u veelvuldig stuurcorrecties moet uitvoeren of frequent van rijstrook wisselt
●Als uw voorligger plotseling decelereert
■Behandelen van de radarsensor
Volg onderstaande aanwijzingen op om te waarborgen dat het cruise control-systeem
goed kan werken.
Anders werkt het systeem mogelijk niet correct wat kan leiden tot een aanrijding.
●Houd de sensor en de lenskap altijd schoon.
Reinig de sensor en de lenskap met een zachte doek zodat er geen krassen of
beschadigingen ontstaan.
●Stel de sensor en de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken.
Als de sensor ook maar iets verplaatst wordt, werkt het systeem mogelijk niet meer
goed. Als de sensor en de omgeving van de sensor aan krachtige schokken zijn
blootgesteld, moet het desbetreffende gedeelte van de auto altijd worden gecontro-
leerd en indien nodig gerepareerd door een erkende Lexus-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
●Neem de sensor niet uit elkaar.
●Monteer geen accessoires en plak geen stickers op de sensor, de lenskap of in de
directe omgeving.
●Wijzig of spuit de sensor en de lenskap niet.
●Vervang ze niet door niet-originele onderdelen.
Page 219 of 624

219
4 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Lexus Parking Assist-sensor*
Hoeksensoren voor
Hoeksensoren achter
Middelste sensoren achter
Schakelt Lexus Parking Assist-sensor
in/uit
Als de schakelaar aan is, gaat het con-
trolelampje branden om de bestuurder
te informeren dat het systeem geacti-
veerd is.
: Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot obstakels bij het fileparkeren en achteruit inparke-
ren in een garage wordt gemeten door sensoren en wordt doorgegeven via
de displays en een zoemer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd
zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1
2
3
Schakelaar Lexus Parking Assist-sensor
Page 220 of 624

2204-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
CT200h_OM_OM76135E_(EE)
Wanneer de sensoren een obstakel signaleren, wordt de bestuurder door mid-
del van de volgende displays geïnformeerd over de positie en afstand tot het
obstakel.
■Multi-informatiedisplay
Werking hoeksensoren voor
Werking hoeksensoren achter
Werking binnenste sensoren achter
■Scherm Lexus display-audiosysteem of navigatiesysteem (indien aanwezig)
Weergave Lexus Parking Assist-
sensor
Wanneer het Rear View Monitor-
systeem* of de Lexus Parking Assist
Monitor
* niet wordt weergegeven.
De grafische voorstelling wordt
automatisch weergegeven wanneer
een obstakel gesignaleerd wordt.
Het scherm kan zo worden ingesteld
dat de afbeelding niet wordt weerge-
geven. (Blz. 223)
: Hiermee kunt u de geluiden
van de zoemer uitschake-
len.
Hulpdisplay
Wanneer het Rear View Monitor-
systeem
* of de Lexus Parking Assist
Monitor* wordt weergegeven.
Bij signalering van een obstakel ver-
schijnt er in de rechter bovenhoek
van het navigatiesysteemscherm een
vereenvoudigde weergave van het
beeld.
*: indien aanwezig
Display
Auto's met monochroomdisplayAuto's met kleurendisplay
1
2
3
1
2