Peugeot 301 2016 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: 301, Model: Peugeot 301 2016Pages: 260, PDF Size: 6.72 MB
Page 101 of 260

99
301_nl_Chap06_visibilite_ed01-2016
Plafonniers
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
-
als d
e auto wordt ontgrendeld,
-
als d
e sleutel uit het contact wordt ver wijderd,
-
als e
en portier wordt geopend,
-
als o
p de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
-
als d
e auto wordt vergrendeld,
-
als h
et contact wordt aangezet,
-
30 se
conden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan. F Dru
k bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
A.
Pla
fonniers
B.
Kaar
tleeslampjes Als de interieurverlichting permanent is
ingeschakeld, blijft deze gedurende een
bepaalde tijd branden, afhankelijk van
de situatie:
-
bij a
fgezet contact: ongeveer
10
mi
nuten,
- in de eco-modus: ongeveer 30 se conden,- bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes voor
Plafonniers voor en achter
6
Zicht
Page 102 of 260

100
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot
voorbij de weerstand.
F
Rec
hts: duw de hendel helemaal omhoog,
tot voorbij de weerstand.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of o mlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Alarmknipperlichten
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
u ku
nt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
F
Dru
k deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
st uurwiel.
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
g eva a r.
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval
van file, pech, slepen of een ongeval.
Veiligheid
Page 103 of 260

101
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
onder a
ndere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
ba
r worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
7
Veiligheid
Page 104 of 260

102
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
een t
e lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
een vi
suele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Waarschuwing te lage bandenspanning
u krijgt deze waarschuwing als dit
lampj e blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding.
F
Verm
inder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Sto
p zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F Con
troleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld. Rijd
voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of
F
gebr
uik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
Resetten
elke keer nadat u een of meer banden op
sp anning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Veiligheid
Page 105 of 260

103
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto:
- via h et configuratiemenu van de auto bij auto's met display,
-
met d
e knop in het dashboardkastje bij auto's zonder display.
Monochroom display C
F Druk op de toets " 7" of " 8" o m de
categorie " Rijhulpsysteem ", te selecteren
en bevestig uw keuze door op de middelste
toets te drukken.
F
Dru
k op de toets " 7" of " 8" om
" Bandenspanning " en vervolgens "Reset"
te selecteren en bevestig uw keuzes door
op de middelste toets te drukken.
Het
resetten wordt bevestigd door een
melding.
F Dru
k op de toets MENU
om het algemene
menu te openen.
F
Dru
k op de toets " 7" of " 8" om het
menu " Persoonlijke instellingen -
configuratie ", te selecteren en bevestig
uw keuze door op de middelste toets te
drukken.
F
Dru
k op de toets " 7" of " 8" om het
menu " Configuratie auto instellen ", te
selecteren en bevestig uw keuze door op
de middelste toets te drukken.
7
Veiligheid
Page 106 of 260

104
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Auto's zonder display
F open het dashboardkastje.
F Hou d deze knop enige tijd ingedrukt.
een g
eluidssignaal met een lage toon geeft aan
dat het systeem is gereset.
een ge
luidssignaal met een hoge toon geeft
aan dat het systeem niet is gereset.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Storing
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het Peug
eot-
net
werk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 107 of 260

105
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
uw auto is voorzien van drie systemen die u
he lpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
het a
ntiblokkeersysteem (ABS),
-
de el
ektronische remdrukregelaar (
eBD)
,
-
Bra
ke Assist System (BAS).
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werking.
Storing
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
trap h
et rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal
niet
los.
trap h
et rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet
los. Z
org er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen. Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
controlelampjes STOP en ABS, een
geluidssignaal en een melding op het display,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het P
eug
eot
-
net
werk of een gekwalificeerde werkplaats.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Als de auto rijdt met stilstaande motor is
de rembekrachtiging uitgeschakeld.
7
Veiligheid
Page 108 of 260

106
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen en
via het motorkoppel om de auto (binnen de
grenzen van de natuurkundige wetmatigheden)
weer in de juiste koers te brengen.In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen. Het ASR /
eSP ve
rhoogt de veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag
echter nooit risico's nemen of te hard
rijden.
Deze systemen kunnen alleen goed
werken als de voorschriften van de
constructeur op het gebied van wielen
(banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische
componenten en montageprocedures
worden opgevolgd en de
werkzaamheden door het P
eug
eot
.
Laa
t de systemen na een aanrijding
controleren door het P
eug
eot
-
net
werk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Storing
Als dit lampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display is
er sprake van een storing in deze
systemen.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden weer automatisch
ingeschakeld als het contact wordt afgezet of
vanaf 50
km
/h.
F
Dru
k nogmaals op de knop om de
systemen handmatig weer in te schakelen.
Het l
ampje van de knop gaat uit.
Als het symbool op het instrumentenpaneel
verdwijnt, betekent dit dat het ASR en het
eSP
we
er ingeschakeld is.
Uitschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (wanneer de
auto vastzit in modder, sneeuw, zand, .. .) kan
het nuttig zijn het ASR /
eSP ui
t te schakelen,
zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
Stabiliteitscontrolesystemen
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.De weergave van dit symbool op het
instrumentenpaneel geeft aan dat het
ASR en het
eSP is u
itgeschakeld.
F
Dru
k op deze knop aan de onderzijde
van het dashboard (bestuurderszijde)
tot het bijbehorende symbool op het
instrumentenpaneel verschijnt.
Het l
ampje van de knop gaat branden. Raadpleeg het P
eug
eot
-ne
twerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het ASR /
eSP
te
laten controleren.
Als de auto rijdt met stilstaande motor,
is de stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Veiligheid
Page 109 of 260

107
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Omdoen
F trek aan de gordel en steek de gesp in de
gord elsluiting.
F
Con
troleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gord elsluiting.
F
Hou
d de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden om aan te geven dat de bestuurder zijn
gordel niet heeft vastgemaakt.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
losgemaakt / niet vastgemaakt
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
kni ppert het waarschuwingslampje gedurende
2
mi
nuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze 2
mi
nuten
blijft het waarschuwingslampje branden zolang
de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat ook branden als de
bestuurder en/of de voorpassagier zijn gordel
tijdens de rit losmaakt.
7
Veiligheid
Page 110 of 260

108
301_nl_Chap07_securite_ed01-2016
Veiligheidsgordels
achter
De zitplaatsen links- en rechtsachter zijn
voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel
met oprolautomaat.
Afhankelijk van de uitvoering is de middelste
zitplaats voorzien van een twee- of
driepuntsveiligheidsgordel met of zonder
oprolautomaat.
Omdoen
F trek aan de gordel en steek de gesp in de
gord elsluiting.
F
Con
troleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gord elsluiting.
F
Hou
d de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Veiligheid