Peugeot 308 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2018Pages: 324, PDF Size: 10.83 MB
Page 141 of 324

139
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het
verkeersbordherkenningssysteem.
Weergave op het instrumentenpaneel
10.Auto stilgehouden (met automatische
transmissie EAT8).
11. Snelheid voorgesteld door het verkeersbor
dherkenningssysteem.
Bij detectie van een voorligger wordt symbool 7
gevuld met de kleur die hoort bij de status van
de snelheidsregeling. Standaard is symbool 7
leeg.
Als de snelheidsregeling in werking is,
worden symbolen 7 en 8 groen weergegeven.
Standaard worden deze symbolen grijs
weergegeven.
2.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verlagen van de ingestelde
rijsnelheid.
3.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verhogen van de ingestelde
rijsnelheid.
4.Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling.
5.Gebruiken van de door het verkeersbordherkennin
gssysteem weergegeven snelheid.
6.Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger.
7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid. 12 .
Instelling afstand tot voorligger.
13. Door de radar gedetecteerde positie van
het voertuig.
Inschakelen
Inschakelen van de snelheidsregelaar
F
Z et, bij een draaiende motor, knop 1 in
de stand " CRUISE". De werking van het
systeem wordt onderbroken (weergegeven
in grijs).
Met een automatische transmissie
Stand D of M moet zijn geselecteerd.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 180
km/h: De instellingen opslaan
Door het contact af te zetten wordt de
ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder
geannuleerd.
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "
Normaal" (2 streepjes). Zo niet,
dan wordt de laatst ingestelde waarde gebruikt
bij het inschakelen van de functie.
Onderbreken
De werking van de adaptieve snelheidsregelaar
kan worden onderbroken :
-
d
oor bediening door de bestuurder:
•
V
an toets 4 (Pause).
•
V
an het rempedaal.
•
V
an de hendel van de elektrische
parkeerrem.
•
V
an het koppelingspedaal, langer dan
5
seconden ingetrapt houden.
•
W
anneer bij een automatische
transmissie vanuit stand D stand N wordt
geselecteerd.
-
of
automatisch:
•
D
oor activering van het ESP, om
veiligheidsredenen.
•
W
anneer de snelheid van de auto lager
wordt dan 30
km/h (1100 t /min), bij een
handgeschakelde versnellingsbak.
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
6
Rijden
Page 142 of 324

140
Als de werking van de snelheidsregelaar
is onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven als het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer te activeren.
Opnieuw inschakelen van de functie
Met een handgeschakelde versnellingsbak
Om de functie opnieuw in te schakelen moet
de bestuurder accelereren tot een snelheid van
minimaal 30 km/h en ver volgens op toets 2 , 3
of 4 drukken.
Met de EAT8-transmissie of met de BlueHDi
150 S&S EAT6- motor
Na het afremmen van de auto waarbij deze tot
stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de
auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt
onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en ver volgens het systeem
weer activeren door harder te rijden dan
30
km/h en toets 2 , 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. vijf minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem aangetrokken.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
benadert voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4 .
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van toets 2 of
3 om de snelheid te verlagen of te verhogen
in stappen van 1
km/h.
F
I
ngedrukt houden van toets 2 of 3 om de
snelheid te verlagen of te verhogen in
stappen van 5
km/h.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Wijzigen op basis van het
verkeersbordherkenningssysteem
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
F
D
ruk één keer op toets 5 ; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om
de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het
verkeersbordherkenningssysteem
.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
U kunt kiezen uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
- "Ver " (3 streepjes).
-
"Normaal " (2 streepjes).
-
"Dichtbij" (1 streepje).
Met draaiende motor en de rolknop in de stand
" CRUISE ":
F
D
ruk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven.
F
D
ruk herhaaldelijk op toets 6 tot de
gewenste instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Rijden
Page 143 of 324

141
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na het afzetten
van het contact.
De instelling geldt tevens voor de afstand
waarop de auto ten opzichte van de
voorligger tot stilstand wordt gebracht (met
automatische transmissie EAT6 en EAT8).
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Tijdens het intrappen van het gaspedaal
stuurt de snelheidsregelaar het
remsysteem niet aan.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Eerst moet het tabblad voor de weergave van
de "rijhulpsystemen" op het instrumentenpaneel
geselecteerd zijn.
6
Rijden
Page 144 of 324

142
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(grijs) "Snelheidsregelaar gepauzeerd"
Systeem gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(grijs) "Snelheidsregelaar gepauzeerd"
Systeem gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger "Snelheidsregelaar actief"
Systeem geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger "Snelheidsregelaar actief"
Systeem geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of
(g r o e n) "Snelheidsregelaar onderbroken"
Systeem geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
Rijden
Page 145 of 324

143
70
70
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(g r o e n) +
(o r a n j e) "Neem de controle over"
De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
(g r o e n) +
(rood) "Neem de controle over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een
kritische situatie (noodstop van de voorligger,
plotseling invoegen van een ander voertuig tussen uw
auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over
de auto overnemen.
of
(grijs) (o r a n j e)
"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de snelheidsregelaar in te
schakelen (snelheid buiten het werkingsbereik,
bochtige weg).
Met de EAT8-transmissie en met de BlueHDi 150 S&S EAT6- motor
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeWeergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
of
(grijs)/(groen) afhankelijk van de geselecteerde
en de werkelijke afstand tot de voorligger "Snelheidsregelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto op zijn plaats.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weer weg te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze weer inschakelt.
6
Rijden
Page 146 of 324

144
Na het afremmen van de auto waarbij deze tot
stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de
auto op zijn plaats blijft; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weg te rijden en ver volgens het systeem weer
activeren door toets 2, 3 of 4 in te drukken. Als
de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. vijf minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem aangetrokken.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan en de bestuurder moet de controle
over de auto overnemen.
Gevallen die niet door de radar worden
gedetecteerd:
-
v
oetgangers, fietsers, dieren.
-
s
tilstaande voertuigen (file, autopech enz.), In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af.Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd
(afhankelijk van modelvariant).
-
T
ijdens slepen.
-
A
ls de voorbumper is beschadigd ter hoogte
van de radar.
Wees vooral voorzichtig:
-
B
ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
-
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
-
k
ruisende voertuigen.
-
t
egemoetkomende voertuigen. -
B
ij het rijden op een bochtige weg.
-
B
ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Rijden
Page 147 of 324

145
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer (behalve
uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8), op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen
wegen, bij sneeuw, als de voorbumper is
beschadigd of als de remlichten defect
zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
a ls de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
spuiten van de voorbumper),
-
b
ij het rijden op een racecircuit,
-
b
ij het rijden op een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
L
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera of de radar is bedekt (met
modder, ijs, sneeuw of is beslagen
e n z .) .
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.Storing
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld als het
gebruik van het noodreser vewiel of een
storing van de buitenste remlichten of de
remlichten van de aanhanger (bij gebruik
van een goedgekeurde trekhaak) is
gedetecteerd. Als de snelheidsregelaar
storingen vertoont, worden
streepjes weergegeven in
plaats van de ingestelde
snelheid van de
snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal, is er een
storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 148 of 324

146
Active Safety
Brake met Distance
Alert en intelligente
noodremassistentie
Het systeem:
- w aarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger,
-
v
oorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hier van, door de snelheid van de
auto te verminderen.
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
-
D
istance Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
-
I
ntelligente noodremassistentie (AFUi),
-
A
ctive Safety Brake (automatisch
noodremsysteem). De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit en een radar in de voorbumper.
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart. Het uitschakelen van het systeem
wordt gesignaleerd door het branden
van dit lampje, in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP-systeem mag niet defect zijn.
Het DSC-systeem mag niet uitgeschakeld zijn. Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera of de radar is bedekt met
modder, ijs, sneeuw, condensatie, enz.
Bij uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: " Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie instructieboekje ".
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
Alle passagiersgordels moeten zijn
vastgemaakt.
De auto moet met een gestabiliseerde snelheid
op een weinig bochtige weg rijden.
Rijden
Page 149 of 324

147
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
-
t
rekken van een aanhanger,
-
a
ls lading op allesdragers of een imperiaal
wordt vervoerd,
-
i
ndien sneeuwkettingen gemonteerd zijn,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
-
g
esleepte auto, draaiende motor,
-
b
eschadigde voorbumper,
-
n
a een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera. Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreser vewiel of een storing van de
buitenste remlichten is gedetecteerd.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over uw
auto bewaren zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Distance Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze drempel bepaalt de manier waarop u
wordt gewaarschuwd voor een rijdende of
stilstaande voorligger, of een voetganger op uw
rijstrook.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
-
"Ver ",
-
"Normaal ",
-
"Dichtbij".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem
gedetecteerde kans op een aanrijding en de door
de bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarbij wordt rekening gehouden met
de voertuigdynamiek, de snelheid van
uw auto en die van de voorligger, de
weersomstandigheden, de rijomstandigheden
(in een bocht, intrappen van pedalen enz.)
zodat de waarschuwing op het meest geschikte
moment wordt geactiveerd.
6
Rijden
Page 150 of 324

148
Niveau 2 (rood): waarschuwing
door middel van visuele signalen en
geluidssignalen die aangeeft dat een
aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt
weergegeven.
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand
object of wanneer de activeringsdrempel
" Dichtbij" is geselecteerd.
Intelligente
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen,
vult deze functie de remkracht aan voor zover
dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Werking
- De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
80 km/h wanneer een stilstaand voertuig
wordt gedetecteerd.
-
D
e rijsnelheid moet liggen tussen 10 en
140
km/h wanneer een bewegend voertuig
wordt gedetecteerd.
Als de camera en/of radar de
aanwezigheid van een voertuig of
een voetganger hebben bevestigd,
knippert dit lampje als de functie
ingrijpt op het remsysteem.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem
tot stilstand wordt gebracht. De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto weer
overnemen door een ferme stuurbeweging
te maken en/of het gaspedaal in te
trappen.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2
seconden geactiveerd.
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwing,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of de frontale aanrijding
met de voorligger te voorkomen wanneer de
bestuurder niet ingrijpt.
Niveau 1 (oranje)
: waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij" wordt
weergegeven.
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
-
D
e rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
60
km/h wanneer een voetganger wordt
gedetecteerd.
Rijden