PEUGEOT 4007 2012 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2012, Model line: 4007, Model: PEUGEOT 4007 2012Pages: 236, PDF Size: 17.64 MB
Page 131 of 236

8
ONDERHOUD
NIVEAUS CONTROLEREN
Remvloeistofniveau
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Motorolieniveau
Een controle van het motorolieni-
veau is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale on-
dergrond staat en de motor minstens
30 minuten niet heeft gedraaid.
Het motorolieniveau kan bij aangezet con-
tact worden gecontroleerd via de motorolie-
niveaumeter op het instrumentenpaneel, of
met de oliepeilstok.
Het is normaal dat er tussen twee onder-
houdscontroles olie moet worden bijgevuld.
De fabrikant adviseert het olieniveau elke
5000 km te controleren, en indien nodig, bij
te vullen.
Het remvloeistofniveau dient
zich tussen de merktekens
"MAX" en "MIN" te bevinden.
Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van
uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinter-
val.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient
zich bij koude motor tussen de
merktekens "LOW" (laag) en
"FULL" (vol) te bevinden, maar
mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilateur. Deze kan ook
bij afgezet contact werken.
Bij uitvoeringen voorzien van een
roetfi lter kan de motor bij afgezet
contact nog (gaan) werken, zelfs bij
koude motor.
Omdat het koelsysteem onder druk
staat dient u bovendien minstens 1 uur
te wachten na het afzetten van de mo-
tor alvorens werkzaamheden aan het
koelsysteem uit te voeren.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof *
Controleer het niveau van deze
vloeistof regelmatig met behulp
van de peilstok.
*
Volgens land van bestemming.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinterval.
Om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, is het gebruik van additie-
ven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevo-
len motorolie voor uw auto en motoruit-
voering.
Type remvloeistof
Deze vloeistof dient overeen te komen
met de aanbevelingen van de construc-
teur en te voldoen aan de DOT4-norm.
Koelvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinter-
val.
Type koelvloeistof
Deze vloeistof dient overeen te komen
met de aanbevelingen van de construc-
teur.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging dient deze
vloeistof overeen te komen met de aan-
bevelingen van de constructeur.
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof
Controleer het niveau van deze vloei-
stof bij stationair toerental.
Controleer of het niveau van de stuur-
bekrachtigingsvloeistof zich tussen de
merktekens "MAX" en "MIN" bevindt en
vul het indien nodig bij.
Type vloeistof
Deze vloeistof dient overeen te komen
met de aanbevelingen van de construc-
teur
Controleer de onderstaande niveaus
regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij
anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Wees voorzichtig bij werkzaamheden
onder de motorkap, want sommige de-
len van de motor kunnen zeer warm
zijn (kans op brandwonden).
Page 132 of 236

8
ONDERHOUD
Niveau brandstofadditief (diesel
met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het branden van het verklik-
kerlampje op het instrumentenpaneel.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Afgewerkte producten
CONTROLESLES
Accu
Controleer regelmatig het
elektrolytniveau. Vul indien
nodig gedistilleerd water bij.
Het is raadzaam om regelma-
tig te controleren of de accu-
polen en -klemmen schoon zijn, vooral
bij warm weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt en weer aansluit het hoofd-
stuk "Praktische informatie" voor meer
informatie over de te nemen voorzorgs-
maatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de fi lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geeft, moeten de fi l-
ters twee keer zo vaak worden vervan-
gen (zie paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de
uitlaat waargenomen worden.
Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevol-
gen voor het milieu.
Vermijd langdurig huidcontact
met afgewerkte olie en andere
vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in
het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats. Gooi een gebruikt oliefi lter niet
weg, maar deponeer het in een
daarvoor bestemde container bij
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats. Controleer, tenzij anders aangegeven,
deze onderdelen conform het onder-
houdsboekje en afhankelijk van de mo-
toruitvoering van uw auto.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Page 133 of 236

8
ONDERHOUD
Handgeschakelde
versnellingsbak
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor meer informatie
over het onderhoud van de
versnellingsbak.
Remblokken
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rij-
stijl, vooral bij stadsverkeer en
veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de
remblokken vaker, tussen twee onder-
houdscontroles door, te laten controle-
ren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages,
duidt een te laag remvloeistofniveau
erop dat de remblokken versleten zijn.
Staat van remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalifi ceer-
de werkplaats voor informatie
over het controleren van de
slijtage van de remschijven.
Handrem
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles door
worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardi-
ge kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke
organen als het remsysteem
te optimaliseren, selecteert en
biedt PEUGEOT specifi eke pro-
ducten aan.
Vanwege de kans op beschadi-
ging van het elektrisch systeem
is het reinigen van de motor-
ruimte met een hogedrukreini-
ger niet toegestaan
.
Transferbak en
achterdifferentieel
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het onderhouds-
interval van deze onderdelen.
Page 134 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
WIEL VEL VERWISSELEN
Het gereedschap bevindt zich in het op-
bergvak in het rechter zijpaneel in de
bagageruimte.
Ga als volgt te werk om toegang tot het
gereedschap te krijgen:
)
open de achterklep,
)
draai de knop A
naar links,
)
verwijder het deksel B
,
)
neem de bevestigingsband C
los en
pak de gereedschapstas D
met het
gereedschap,
)
draai met de hand krik E
los en
neem deze uit de houder.
1
. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbouten
worden losgedraaid.
2
. Krik.
Hiermee kan de auto worden opge-
krikt.
3
. Slinger.
Hiermee kunt u de krik bedienen.
Beschikbaar gereedschap
Overige accessoires
4
. Sleepoog.
Zie paragraaf "Slepen van uw auto".
Toegang tot het gereedschap
Controleer bij wisselen van een
wiel of alle vier velgen en banden
van hetzelfde merk en type zijn. Let erop dat u tijdens het opber-
gen de gereedschapstas D
goed
vastzet met bevestigingsband C
. Verwijder, bij het demonteren van
het wiel
, eerst de wieldop met slinger
3
door ter hoogte van de uitsparing te
trekken.
Plaats na het monteren van het wiel
de wieldop terug, te beginnen bij de uit-
sparing F
(aangegeven op de achter-
kant van de wieldop) bij het ventiel G
en druk met de palm van de hand op
de omtrek.
Wiel met wieldop
Page 135 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
Plaatsen van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het nor-
maal dat bij het monteren de
ringen van de bouten de velg
niet raken. Als de bouten volle-
dig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bou-
ten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Toegang tot het reservewiel bij
7 zitplaatsen
Het
nood reservewiel bevindt zich in
een metalen houder onder de bagage-
ruimte aan de buitenzijde van de auto.
Zie voor het benodigde gereedschap de
paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Noodreservewiel in
reservewielhouder plaatsen
)
Plaats het wiel in de metalen reser-
vewielhouder.
)
Til het wiel met de reservewielhouder
C
omhoog en bevestig de haak D
.
)
Open het onderste deel van de achterklep
(zie het hoofdstuk "Toegang tot de auto").
)
Verwijder het kunststof bescherm-
deel A
met behulp van de slinger 3
.
)
Draai de bout B
van de reservewiel-
houder los met behulp van de wiel-
sleutel 1
.
)
Sluit het onderste deel van de ach-
terklep (zie het hoofdstuk "Toegang
tot de auto").
)
Til de reservewielhouder C
op om
de haak D
los te kunnen nemen, en
laat de reservewielhouder zakken.
)
Draai de bevestigingsbout B
van de
reservewielhouder geheel aan met
behulp van de wielsleutel 1
.
)
Breng het kunststof beschermings-
deel A
aan, sluit het onderste deel
van de achterklep en berg het ge-
reedschap op.
Noodreservewiel uitnemen
)
Open de achterklep en het onder-
ste deel van de achterklep (zie het
hoofdstuk "Toegang tot de auto").
)
Neem de slinger 3
uit de bagage-
ruimte (zie het hoofdstuk "Toegang
tot het gereedschap").
Page 136 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
Toegang tot het reservewiel bij
5 zitplaatsen
Het stalen
reservewiel bevindt zich in
een kunststof houder met haspel onder
de bagageruimte aan de buitenzijde
van de auto.
Zie voor het benodigde gereedschap de
paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Plaatsen van het stalen
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het nor-
maal dat bij het monteren de
ringen van de bouten de velg
niet raken. Als de bouten volle-
dig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bou-
ten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Reservewiel uitnemen
)
Open de achterklep en het onder-
ste deel van de achterklep (zie het
hoofdstuk "Toegang tot de auto").
)
Neem de slinger 3
uit de bagage-
ruimte (zie het hoofdstuk "Toegang
tot het gereedschap").
)
Verwijder het kunststof bescherm-
deel A
met behulp van de slinger 3
.
Reservewiel in reservewielhouder
plaatsen
)
Plaats het wiel in de reservewiel-
houder.
)
Haal de haak C
door de ketting.
)
Open het onderste deel van de ach-
terklep (zie het hoofdstuk "Toegang
tot de auto").
)
Draai de bout B
van de reserve-
wielhouder tot de aanslag
los met
behulp van de wielsleutel 1
om de
kabel van de haspel uit te rollen.
)
Sluit het onderste deel van de ach-
terklep (zie het hoofdstuk "Toegang
tot de auto").
)
Maak de haak C
los van de ketting.
Rol de kabel van de haspel uit tot de
aanslag om de ketting gemakkelijker
los te kunnen maken.
)
Draai de bevestigingsbout B
van de
haspel geheel aan met behulp van
de wielsleutel 1
.
)
Breng het kunststof beschermings-
deel A
aan, sluit het onderste deel
van de achterklep en berg het ge-
reedschap op.
Page 137 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
Plaats van de auto
Zet de auto op een plaats waar
het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op
een vlakke en bij voorkeur hori-
zontale, stabiele en stroeve on-
dergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling in om de wielen te
blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok
onder het wiel kruislings tegen-
over het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen
die alleen op de krik steunt; ge-
bruik bokken.
Demonteren van het wiel
Procedure
)
Bevestig de dop 5
op de wielsleutel
1
en draai de slotbout een omwen-
teling los (volgens uitvoering, uitrus-
ting als accessoire leverbaar).
)
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1
.
)
Plaats de krik 2
onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde
A
of achterzijde B
(bij het te verwis-
selen wiel).
)
Draai de krik 2
uit tot het voetstuk
op de grond staat. Zorg ervoor dat
het voetstuk zich loodrecht onder
het gebruikte steunpunt A
of B
be-
vindt.
)
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
)
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
)
Verwijder het wiel.
Page 138 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
Na het verwisselen van het wiel
Rijd als het noodreservewiel
is gemonteerd niet sneller dan
80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aan-
haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig
mogelijk repareren en verwissel
hem met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
)
Laat de krik zakken.
)
Vouw de krik 2
op en verwijder
hem.
)
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1
en de dop 5
(volgens uit-
voering).
)
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1
.
)
Berg het het gereedschap op (zie
de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap").
Montage van winterbanden
Stalen velgen met winterban-
den moeten altijd
worden ge-
monteerd met speciale bouten
die verkrijgbaar zijn bij het
PEUGEOT-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
)
Plaats het wiel op de naaf.
)
Draai de wielbouten met de hand
vast.
)
Draai de slotbout met de wielsleutel
1
en de dop 5
enigszins vast (vol-
gens uitvoering).
)
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1
.
Page 139 of 236

9
PRAKTISCHE INFORMATIE
LAMPEN VERVANGENLAMPE
Raak de lampen uitsluitend met
een droge doek aan.
Gebruik voor het schoon-
maken van de koplampen
nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of op-
losmiddel
. Gebruik een spons
en zeepwater. Onder bepaalde weersomstan-
digheden (lage temperatuur,
vochtigheid) kan zich een laagje
condens aan de binnenzijde van
de koplampen en de achterlich-
ten vormen; dit verdwijnt enkele
minuten na het ontsteken van
de koplampen.
Koplampen
1.
Richtingaanwijzers
(PY21W - 21 W).
2.
Dimlicht (H11 - 55 W)
of xenonlampen (D2S - 35 W).
3.
Parkeerlicht (W5W - 5 W).
4.
Grootlicht (H7 - 55 W).
5.
Mistlampen vóór
(H11 - 55 W).
LET OP:
ELEKTROCUTIEGEVAAR
Het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.