PEUGEOT 5008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2018Pages: 364, PDF Size: 13.09 MB
Page 201 of 364

199
Voorwaarden voor de werking
De snelheid van het voertuig moet liggen tussen
65 en 180 km/h.
De rijstrook moet door minimaal één (doorgetrokken
of onderbroken) markering worden afgebakend.
De bestuurder moet beide handen aan het stuur wiel
houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder dat de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Het DSC-systeem moet zijn ingeschakeld.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn aandacht
op het verkeer moet blijven vestigen. De
bestuurder moet onder alle omstandigheden
de auto onder controle hebben.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het systeem heeft geen
invloed op de afstand tot de voorligger, de
snelheid en de remwerking.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuur wiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Zorg er voor dat u
de verkeersregels in acht
neemt en iedere twee uur een pauze neemt. Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
Als de bestuurder niet wil dat de koers wordt
gecorrigeerd, kan hij de correctie verhinderen
door het stuur wiel stevig vast te houden
(bijvoorbeeld bij een uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Als het systeem signaleert dat de bestuurder
tijdens een automatische correctie het
stuur wiel niet voldoende stevig vast heeft,
onderbreekt het systeem deze manoeuvre.
Er wordt een waarschuwing geactiveerd om
de bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een van
de gedetecteerde rijstrookmarkeringen op de weg
overschreden dreigt te worden, corrigeert het de
koers van de auto tot de auto weer netjes de rijstrook
volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het stuur wiel
wordt verdraaid.Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke afwijking
van de koers als vrijwillig en zal het geen correcties
uitvoeren.
Wanneer echter het "dodehoekbewakingssysteem"
is ingeschakeld en de bestuurder van rijstrook gaat
wisselen ter wijl een ander voertuig in de dode hoek
wordt gesignaleerd, zal het systeem ondanks het
inschakelen van de richtingaanwijzers toch een
koerscorrectie uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het dodehoekbewakingssysteem
.
6
Rijden
Page 202 of 364

200
Status van de functieLampje Display en desbetreffende bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)Functie uitgeschakeld.
AAN Functie ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
-
s
nelheid lager dan 65 km/h,
-
g
een rijstrookmarkering gedetecteerd,
-
h
et ESP is uitgeschakeld of bezig met een ingreep,
-
"
sportieve" rijstijl.
AAN Functie automatisch uitgeschakeld/op stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie van
een aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde) noodreser vewiel.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke informatie op het instrumentenpaneel is het noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus "RIJDEN" selecteert.
D e onderstaande tabel geeft een beschrijving van de, afhankelijk van de rijsituatie, weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Rijden
Page 203 of 364

201
Status van de functieLampje Display en desbetreffende bericht Aanwijzingen
AAN
(g r o e n)Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65
km/h.
AAN (oranje)/(groen)Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die
overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
AAN "Neem het stuur over".-
A
ls het systeem tijdens de correctie detecteert dat de bestuurder het
stuur wiel binnen enkele seconden loslaat, onderbreekt het systeem de
correctie om de besturing weer over te laten aan de bestuurder.
-
A
ls het systeem tijdens de correctie vaststelt dat de correctie onvoldoende
zal zijn om het overschrijden van de rijstrookmarkering (oranje markering)
te voorkomen, wordt de bestuurder gewaarschuwd dat hij de koerscorrectie
moet voltooien.
6
Rijden
Page 204 of 364

202
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
-
d
e DSC is uitgeschakeld of bezig met een
ingreep,
-
d
e snelheid is lager dan 65 km/h of hoger dan
180
km/h,
-
e
r is een aanhanger aangekoppeld,
-
d
etectie van het gebruik van een
noodreser vewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de functie
in dat geval uit te schakelen),
-
d
etectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal,
-
e
r wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen,
-
d
e richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,
-
i
n een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden,
-
i
n een scherpe bocht,
-
w
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie. Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s lecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
-
v
erblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, snelle overgangen
tussen schaduw en licht enz.),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
w
egmarkeringen afwezig, versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte
met werkzaamheden enz.),
-
t
e weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd),
-
s
malle of bochtige weg.
Kans op ongewenst activeren
In de volgende gevallen is het raadzaam om de
functie uit te schakelen:
-
r
ijden op slecht wegdek,
-
o
ngunstige weersomstandigheden,
-
r
ijden op een gladde weg (ijzel).
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door het branden van deze lampjes
op het instrumentenpaneel, in combinatie met de
weergave van een melding en een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het systeem is niet ontworpen voor gebruik onder de
volgende omstandigheden:
-
r
ijden op een kombaan,
-
r
ijden met een aanhanger,
-
r
ijden op een rollenbank,
-
r
ijden op een onverharde weg.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna het
tabblad " Lane Keeping System ".
Rijden
Page 205 of 364

203
Dodehoekbewakingssysteem
Het rijhulpsysteem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een ver vanging zijn
voor de spiegels. De bestuurder moet te allen
tijde het verkeer in de gaten blijven houden,
de snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer inschatten en beslissen of het veilig is
van rijstrook te wisselen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn aandacht
op het verkeer moet blijven vestigen.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna het
tabblad " Dodehoekbewaking ".
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer
zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn
auto bevindt, hetgeen tot een gevaarlijke situatie kan
leiden. -
n
a ongeveer een seconde, wanneer u langzaam
een andere auto inhaalt.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig
zich bevindt, gaat een lampje branden:
-
d
irect, wanneer u
wordt ingehaald, Sensoren in de voor- en achterbumper bewaken de
dode hoeken.
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Om deze functie uit te schakelen
selecteert u nogmaals
" Dodehoekbewaking " in het tabblad
" Rijfuncties ".
Het lampje gaat uit.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
als u een aanhanger trekt met een door
PEUGEOT gehomologeerde trekhaak.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper bewaken de
dode hoeken.
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto of
een vrachtwagen – zich in de dode hoek van de auto
bevindt, zal er een oranje lampje gaan branden in de
desbetreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voor waarden zijn
voldaan:
-
d
e voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
6
Rijden
Page 206 of 364

204
Storingen- de snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140 km/h,
-
u h
aalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil kleiner is dan 10
km/h,
-
u w
ordt ingehaald door een voertuig waarbij het
snelheidsverschil kleiner is dan 25
km/h,
-
he
t verkeer stroomt vloeiend door,
-
d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal,
doordat het ingehaalde voertuig zich blijft
ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger, caravan of iets
dergelijks.
Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in
de volgende situaties:
-
v
oor stilstaande objecten (geparkeerde auto's,
vangrails, lantaarnpalen, verkeersborden enz.),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe
bochten,
-
b
ij het inhalen van of ingehaald worden door
een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus
enz.) die én in de dode hoek achter wordt
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de
bestuurder bevindt,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object. Bij een storing in het systeem knippert dit lampje
op het instrumentenpaneel enkele ogenblikken in
combinatie met het branden van het lampje Ser vice
en de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem tijdelijk
minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op het
gedeelte van de buitenspiegels waar de
verklikkerlampjes zitten of op de detectiezones
op de voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet goed
werkt.
Rijden
Page 207 of 364

205
Actief dodehoekbewakings-
sy
steem
Als aanvulling op het permanent branden van het
lampje in de buitenspiegel aan de desbetreffende
zijde, geeft het systeem bij het overschrijden
van een rijstrookmarkering met ingeschakelde
richtingaanwijzers een rukje aan het stuur wiel om
u
te helpen een aanrijding met het voertuig in de
dode hoek te voorkomen.
Voorwaarden voor de werking
De volgende systemen moeten zijn ingeschakeld: Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
als u
een aanhanger trekt met een door het
PEUGEOT-netwerk gehomologeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
centimeter van de sensoren.
-
Dodehoekbewakingssysteem,
-
A
ctive Lane Departure Warning System.
Parkeerhulp
Deze functie is een parkeerhulpsysteem
voor de bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet alert blijven en zo nodig
de controle over de auto overnemen.
Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van de
omgeving voorafgaand aan het manoeuvreren.
Gedurende de hele manoeuvre moet de
bestuurder er zeker van zijn dat de ruimte vrij
blijft.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is
de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
Deze functie waarschuwt met behulp van sensoren
in de bumper voor obstakels in de nabijheid van de
auto (bijv. voetgangers, auto's, bomen, slagbomen,
enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over het dodehoekbewakingssysteem
en het Active Lane Depar ture Warning System . De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
6
Rijden
Page 208 of 364

206
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden balken
weergegeven die geleidelijk naar het voertuig toe
bewegen (wit: obstakels veraf, oranje: obstakels in
de buurt en rood: obstakels heel dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de
auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen
obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de
wagensnelheid hoger wordt dan 10
km/h.Het geluid dat uit de luidspreker komt (voor
of achter) geeft de relatie aan tussen de
plaats van het obstakel en het voertuig, in de
rijrichting van het voertuig voor of achter.
Parkeerhulp zijkant
Alleen vaste obstakels worden correct
aangegeven. Bewegende objecten,
gedetecteerd aan het begin van de manoeuvre,
kunnen per ongeluk worden aangegeven.
Ter wijl bewegende objecten die aan de
zijkanten van het voertuig verschijnen en
niet vooraf geregistreerd zijn, niet worden
aangegeven.
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu op het scherm van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer een
aanhanger of fietsdrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak, die overeenkomstig de
voorschriften van de fabrikant is gemonteerd.
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de functie
Park Assist bezig is de beschikbare ruimte van een
parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Park Assist -systeem.
Werkingslimieten
Grafische weergave
Door gebruik te maken van vier extra sensoren aan
de zijkant van de voor- en achterbumper, registreert
het systeem de positie van de vaste obstakels tijdens
het manoeuvreren en geeft een signaal wanneer de
obstakels de zijkant van het voertuig naderen.
-
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel worden
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het
detectiebereik van de sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
Rijden
Page 209 of 364

207
- Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren op de
weg kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de sensorinstellingen verstoren,
hetgeen niet altijd door het systeem wordt
vastgesteld: afstandsmetingen kunnen hierdoor
incorrect zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed door
slechte weersomstandigheden (zware regenval,
dichte mist, sneeuwval, enz.).
Aanbevelingen over onderhoud
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw
of ijs bedekt zijn. Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren mogelijk
vuil zijn. Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
cm van de sensoren.
Storing
In het geval van een storing bij
inschakelen van de achteruitversnelling
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal (kort
piepgeluid).
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Visiopark 1 - Visiopark 2
In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
-
standaardweergave,
-
180°-weergave,
-
i
ngezoomde weergave.
Bij een draaiende motor kunnen met deze systemen
weergaven van de directe omgeving van de auto
worden weergegeven op het touchscreen met
behulp van één camera voor Visiopark 1
en twee
camera's voor Visiopark 2.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld: links
wordt de omgeving weergegeven zoals die door de
camera('s) wordt geregistreerd en rechts wordt een
samengesteld beeld van bovenaf van de directe
omgeving van de auto weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren wordt
ook weergegeven op het beeld van bovenaf van de
auto.
6
Rijden
Page 210 of 364

208
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het
geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto.
Een beeld van bovenaf van uw auto in zijn directe
omgeving wordt in real time samengesteld tijdens
het manoeuvreren.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de obstakels
in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.Als de functie wordt geactiveerd, wordt het centrale
deel mogelijk niet weergegeven. Als de functie wordt
geactiveerd ter wijl de auto al gereden heeft, wordt
het centrale deel mogelijk wel volledig weergegeven.
Dit systeem dient ter ondersteuning van de
bestuurder die zelf echter altijd attent moet
blijven.
De door de camera('s) geproduceerde beelden
kunnen door het reliëf worden ver vormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht
kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld
is dan donkerder en minder contrastrijk.
Aanbevelingen over onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer geregeld of de lenzen van de camera's
schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een zachte en
droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde
van de hogedrukspuit op minimaal 30
centimeter van
de camera's en sensoren.
De blauwe lijnen 1
geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuur wiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30
cm vanaf
de bumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4
een
afstand van respectievelijk 1
en 2
meter.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp wordt
doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
F
D
ruk op de toets in de hoek linksonder van het
touchscreen.
F
Sel
ecteer een type weergave:
•
" Standaardweergave ".
•
" 180°-weergave ",
•
" Ingezoomde weergave ",
•
" Stand AUTO ". Bij de Visiopark 2
wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als
bij het achteruitrijden.
Rijden